Ga direct naar de content

Heroverweging van bezuinigingen op publieke uitgaven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 24 1982

Heroverweging van bezuinigingen
op publieke uitgaven
DRS. G. J. VAN T BIND — MR. C. A. DE KAM*

Hoewel de noodzaak van bezuinigingen op de overheidsuitgaven vrij algemeen wordt erkend,
stuiten concrete bezuinigingsvoorstellen onveranderlijk op grote weerstanden in de samenleving.
Met Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in augustus 1981 door middel van een enquete
onderzocht in welke richting de bezuinigingsvoorkeuren van de Nederlandse bevolking gaan.
Van dit onderzoek wordt in dit artikel verslag gedaan. De resultaten worden vergeleken met de
ombuigingen die in de Miljoenennota 1982 zijn voorgesteld. Uit die vergelijking komen
duidelijke tegenstellingen naar voren tussen de voorkeuren bij de regering en die onder de
bevolking inzake ombuigingen in de Ziektewet, de volksgezondheid en de volkshuisvesting.
Verder blijken er onder de respondenten aanzienlijke verschillen in opvatting te bestaan over
de aard en omvang van de wenselijke bezuinigingen. Algemene instemming met welk
bezuinigingsvoorstel dan ook lijkt daardoor uitgesloten.

1. Inleiding
Een van de centrale vraagstukken in de ,,public choice”literatuur is in hoeverre niveau en samenstelling van publieke
uitgaven sporen met voorkeuren voor publieke voorzieningen van het electoraat. In dit artikel wordt een poging gedaan deze vraag ,,marginaal” te beantwoorden, door de ombuigingen voor het begrotingsjaar 1982 (conform de Miljoenennota 1982) te vergelijken met bezuinigingsvoorkeuren
van respondenten uit een enquete, gehouden in augustus 1981.
Voorgenomen ombuigingen en individuele bezuinigingsvoorkeuren worden in beginsel vergeleken voor de gehele
publieke sector: rijksoverheid, overige publiekrechtelijke
lichamen alsmede de sociale-verzekeringsinstellingen.
Aan de beoogde vergelijking van voorkeuren van respondenten en voorgenomen beleid kleven theoretische en praktische bezwaren. De theoretische bezwaren komen in paragraaf 2 aan de orde. De bespreking van deze bezwaren is bedoeld als een waarschuwing tegen al te rigoureuze conclusies.
Praktische bezwaren komen aan de orde in paragraaf 5.
Het artikel is verder als volgt ingedeeld. Paragraaf 3 bevat
een bespreking van de (in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau) gehouden enquete en van de aan respondenten voorgelegde vraagstelling. In paragraaf 4 worden enkele
resultaten uit de enquete besproken. Het gaat daarbij met
name om de mate waarin respondenten wensen te bezuinigen,
alsmede om de spreiding van bezuinigingswensen over onderscheiden categorieen respondenten. In paragraaf 5 worden de
in de enquete aangetroffen bezuinigingsvoorkeuren geconfronteerd met het voorgenomen beleid. De slotparagraaf vat
de belangrijkste conclusies samen.
2. Haken en ogen
Een vergelijking tussen voorkeuren van kiezers of van respondenten enerzijds en voorgenomen of gerealiseerd beleid
van de overheid anderzijds heeft zo zijn beperkingen. Met
name gelden die de mogelijkheid aan zo’n vergelijking rechtstreeks conclusies te verbinden met betrekking tot de vormgeving van het te voeren bezuinigingsbeleid.
296

Bijlage 5.A van de Miljoenennota 1981 geeft bij voorbeeld
aan dat van de totale rijksuitgaven slechts 6% geheel flexibel
is 1). Verder blijkt 69% van de rijksuitgaven ,,ten dele flexibel” te zijn. De overige rijksuitgaven liggen aan het begin van
het betreffende begrotingsjaar volledig vast. Dit betekent
onder meer dat op korte termijn slechts beperkt kan worden
omgebogen. Zo bestaat het grootste deel van de uitgaven van
de publieke sector, exclusief de uitkeringen van de sociale
verzekeringen, uit salarissen van overheidspersoneel en
trendvolgers (ongeveer 60%). Deze uitgaven kunnen niet zonder meer worden verlaagd tenzij de overheid de salarisstructuur aanpast, dan wel het arbeidsvolume, in manjaren, vermindert. Voorts zijn bij voorbeeld in EG- of NATO-verband
verplichtingen aangegaan die niet eenvoudig ongedaan kunnen worden gemaakt. Het gevolg hiervan is dat beleidsvoerders in de publieke sector eventuele bezuinigingswensen van
kiezers alleen al op technische gronden niet altijd kunnen
honoreren. Een analyse van voorkeuren van respondenten
kan in dit verband dan ook niet meer opleveren dan een globale indicatie voor de richting van het ombuigingsbeleid.
De vraag naar de wenselijkheid ombuigingen op publieke
uitgaven af te stemmen op voorkeuren van (de meerderheid
van) het electoraat is overigens veel fundamenteler. De overheid verschaft een groot aantal quasi-collectieve goederen en
diensten beneden de kostprijs. De literatuur noemt hiervoor
een aantal redenen 2):
— het onderschattingsmotief: de overheid is van mening
dat (potentiele) gebruikers de waarde van voorzieningen
onderschatten (overschatten); de literatuur spreekt ook
wel van ,,merit wants” (of ,,demerit wants”);

*Werkzaam op de afdeling systeemanalyse van het Sociaal en
Cultureel Planbureau te Rijswijk. Een uitgebreide versie van dit
artikel is op aanvraag bij het Sociaal en Cultureel Planbureau
verkrijgbaar.
1) Miljoenennota 1981, biz. 125 e.v.
2) R. A. Musgraveen P. B. Musgrave, Publicfinance in theory and
practice, 1976, New York, derde hoofdstuk en Commissie voor de
ontwikkeling van Beleidsanalyse (COBA), Het instrument subsidie.
Een leidraad voor het subsidie-onderzoek, 1976, ‘s-Gravenhage.

— het ontwikkelingsmotief: de overheid is van mening dat
bepaalde (wenselijke) voorzieningen levensvatbaar zijn,

doch dat de ontwikkeling van deze voorzieningen niet
marktconform kan geschieden;
— het rechtvaardigheidsmotief: er zijn in de ogen van de
overheid voorzieningen waarop een ieder in een bepaalde
situatie recht heeft, doch waarvan de kostendekkende prijs

een zodanig groot beslag legt op het beschikbaar inkomen
dat feitelijk gebruik in de door de overheid wenselijk geachte omvang zonder subsidising is uitgesloten;
— het externe-effectenmotief: er gaan in de ogen van de overheid positieve (of negatieve) effecten uit van het markt-

conform gedrag van bepaalde huishoudingen, zonder dat
deze in marktprijzen zijn verrekend.
Het bovenstaande onderstreept dat de ,,preferentiemake-

laars” rondom het Binnenhof soms uitdrukkelijk en bewust
zullen afwijken van voorkeuren van de meerderheid van de

kiezers en daarmee van een deel van de respondenten.
Wat betreft de zuiver collectieve goederen kan nog worden
opgemerkt dat daarvan slechts een hoeveelheid kan worden

aangeboden. Indien deze niet allemaal identiek zijn, zullen
individuele voorkeuren voor zuiver collectieve goederen van
veel kiezers niet optimaal kunnen worden gehonoreerd.
Strikt theoretisch kan men individuele preferenties niet
consistent aggregeren tot een collectieve preferentie. Dit beginsel is verwoord in het ,,impossibility”-theorema 3). Volgens het theorema wordt aan de preferentiestructuur van in-

dividuen en van het collectief een aantal eisen opgelegd. Laat
men een van die eisen (,,onbegrensd gebied”) vallen, dan is

een consistente aggregatie van individuele preferenties wel
mogelijk 4). Dit vergt overigens invoering van de veronder-

pondent over uitgavencategorieen verdelen. De respondenten behoefden niet het gehele bedrag te verdelen.

Ad. 1. Bij de indeling is uitgegaan van de gedachte dat respondenten de uitgavencategorieen zoveel mogelijk moeten
kunnen identificeren met een bepaald collectief of quasicollectief goed. Voorts zou de respondent zoveel mogelijk
moeten kunnen substitueren tussen verschillende (quasi-)
collectieve goederen; met dien verstande dat het aantal uitgavencategorieen niet te groot mocht zijn om het zicht van de
respondent op de vraag zo min mogelijk te belemmeren 7). In
verband met de discussie over mogelijke bezuinigingen in de
sfeer van de sociale verzekeringen, is afzonderlijk gevraagd
naar bezuinigingsvoorkeuren bij enkele sociale fondsen.
Ad. 2. Het is een aantrekkelijke gedachte om respondenten
in een enquete zoveel keuzemogelijkheden te geven dat de respondent behalve zijn voorkeur voor inkrimping eveneens zijn
voorkeur voor uitbreiding van bepaalde budgetten kan aangeven. Die uitbreiding zou dan ten koste moeten gaan van een
andere uitgavencategorie, al of niet in combinatie met een
belastingverhoging. Afgezien van het feit dat een dergelijke
balansvraag technische problemen geeft, blijft het de vraag of
de respondent deze kan beantwoorden zonder in allerlei valkuilen terecht te komen. Immers, bij zo’n balansvraag moet
de respondent crop bedacht zijn dat extra uitgaven en extra
bezuinigingen of belastingverhogingen aan elkaar gelijk zijn.
De vraag zou waarschijnlijk een aanzienlijke non-respons
opleveren, terwijl het juist een voorkeur van onderzoekers is
deze zo klein mogelijk te hpuden. Bovendien zou bij hetalternatief belastingverhoging aan de respondenten een keuzemogelijkheid betreffende de verdeling van de druk uit hoofde
van belastingverhoging moeten worden gegeven.

stelling dat interpersonele nutsvergelijking mogelijk is. Deze
veronderstelling zal in paragraaf 3 worden gehanteerd: in de
enquete is respondenten binnen een begrensd gebied naar

gewenste bezuinigingen gevraagd.
Omdat Nederland een indirecte democratic kent, kunnen
preferenties van individuen worden gefilterd door de politic!
die hen in het parlement vertegenwoordigen. Ook bureaucraten beinvloeden de besluitvorming diepgaand. Voorts stemt
het electoraat niet voor of tegen de vporziening met een bepaald (quasi)-collectief goed, maar het stemt op een pakket

van wensen. Bij het stemmen spelen verder ook andere overwegingen een rol. In dit verband kan worden gewezen op tra-

ditionele stemmers en stemmers die hun keuze baseren op
een eenmalig televisieprogramma of andere oppervlakkige
indrukken. Deze kiezers baseren zich bij hun stemgedrag

nauwelijks op de door de publieke sector aangeboden of aan
te bieden voorzieningen.

3. De vraagstelling

3) K. J. Arrow, Social choice and individual values, 1951, New York.
4) A. B. Atkinson en J. E. Stiglitz, Lectures on public economics,

1980, New York, biz. 305, en D. C. Mueller, Survey on Public
Choice, Journal of Economic Literature, jg. 14, nr. 2, iuni 1976,
biz. 395-433.

5) Het deel van de publieke uitgaven dat niet is meegenomen in
de vraagstelling betreft met name ,,apparaatskosten”, uitgaven
voortvloeiend uit de ,,Nationale schuld” en uitgaven voor de natte

waterstaat. Voorts werd van de sociale-zekerheidsregelingen de
kinderbijslag niet meegenomen.
6) Men kan zich afvragen of een dergelijke enquetevraag een be-

trouwbare indicatie oplevert van de preferenties van respondenten
ten aanzien van pverheidsuitgaven. Op deze vraag wordt in dit
artikel verder niet ingegaan. Deze kwestie is wel onderzocht. Het verslag van dit onderzoek is als bijlage gevoegd bij de uitgebreide versie

van dit artikel. In die bijlage wordt nagegaan in hoeverre respondenten de vraag goed beantwoorden. Er bleek een particle non-respons

te zijn van 9,5%. Hierbij werd een respondent als een foute beant-

woorder aangemerkt indien hij minstens een der vragen fout had
beantwoord (een vraag niet beantwoord, op minstens een post meer

In het jaarlijks opinie-onderzoek Culturele veranderingen,
dat in opdracht van het Sociaal en Cultured Planbureau is

~>

dan de omvang van de uitgaven bezuinigd, meer dan f. 10 mrd.

uitgevoerd door het NIPO, werd in augustus 1981 een vraag

fouten gecorreleerd is met achtergrondkenmerken als geslacht, leef-

toegevoegd, waarin alle 2.034 respondenten van 16 t/m 74
jaar werd gevraagd aan te geven op welke publieke uitgaven
men zou willen bezuinigen. Ruim 70% van de uitgaven van de
publieke sector werd hiertoe ingedeeld in veertien categoriee’n 5). De betreffende vraag in de enquete is weergegeven in

label 1 6).
ledere respondent kreeg een indicatie van de huidige omvang van de veertien geconstrueerde uitgavencategorieen.

Drie aspecten van de enquetevraag verdienen nadere beschouwing:
1.de indeling van de publieke uitgaven in categorieen (bud-

getten);
2. het ontbreken van de mogelijkheid om een uitgavencategorie uit te breiden, ten koste van een andere uitgavencategorie of eventueel in combinatie met belastingverhoging;
3. het stellen van een maximaal bezuinigingsbedrag van f. 10
mrd. (in 20 fiches van f. 0,5 mrd.). Dit bedrag mocht de res-

ESB 24-3-1982

bezuinigd). Voorts werd onderzocht in hoeverre het maken van
tijd, inkomen en opleidingsniveau. Behalve bij geslacht gaf de chikwadraattoets aan dat er geen relatie bestaat met achtergrondkenmerken. Voor de berekeningen in dit artikel is een weegfactor
geconstrueerd. Deze weegfactor is gelijk aan nul voor de respondenten die een fout hebben gemaakt. Voor de overige respondenten
is de weegfactor zodanig gekozen dat de verdeling over leeftijd

(16-34, 35-49, 50-64, 65-74) en geslacht overeenkomt met de meest
recente bevolkingscijfers (1 januari 1980). Ten slotte werd, bij de
ongewogen steekproef, nagegaan in hoeverre er sprake is van consistente beantwoording van deze bezuinigingsvragen ten opzichte
van andere vragen in de enquete. Deze consistentie bleek aanwezig.
7) P. L. Beardsly, D. M. Kovenock en W. C. Reynolds, Measuring
public opinion on national priorities (A report on a pilot study),
1974, biz. 7, 8: ,,In choosing a set of spending categories, one must
recognise a fundamental dilemma. On the one hand, the more
categories one uses, the more meaningful the categories are politically, e.g., the less chance there is one is lumping together programs
that are competitive with one another. On the other hand, a larger
number of categories might unduly tax the cognitive aspects of
most respondents. Thus one must compromise between these two
principles”.

297

Ad. 3. Er is gekozen voor een maximaal te bezuinigen be-

Tabel 2. Het percentage respondenten dat wenst te bezuinigen
op een van de uitgavencategorieen

drag om respondenten in hun keuzemogelijkheden te beperken. Hierdoor kunnen preferenties worden geaggregeerd,

onder de veronderstelling dat een interpersonele nutsvergelijking mogelijk is. De fichesaanpak is gekozen uit prak-

47,8

tische overwegingen, maar heeft bovendien het voordeel dat
ook preferenties voor een ander (lager) bezuinigingsbedrag

dan f. 10 mrd. tot uitdrukking kunnen komen.

WAO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

31,7
26,5

4. De omvang van de gewenste bezuinigingen

15 8
15,3

Een analyse van de (ca. 9%) respondenten met een foute be-

AOW

antwoording van de bezuinigingsvraag wijst uit dat de resultaten redelijk betrouwbaar kunnen worden genoemd. De respondenten die bij de beantwoording van de vraag geen enkele
fout hebben gemaakt (ca. 91%) zijn ten behoeve van de berekeningen herwogen naar leeftijd en geslacht.
Eerst wordt nagegaan welk percentage van het totaal

Bron: SCP, Culiurele verantJeringen 1981.

budgetten een bepaald bedrag bezuinigen. Ook ontwikkelingshulp en de meeste sociale uitkeringen scoren relatief
hoog. De minste bijval krijgen bezuinigingen op de AOW,
gevolgd door volksgezondheid en volkshuisvesting. Een pikant detail is in dit verband dat, afgezien van de AOW, de
Ziektewet de minste steun krijgt bij mogelijke bezuinigingen
binnen de sociale zekerheid. Een verklaring hiervoor kan zijn
dat van deze regeling relatief veel personen gebruik maken.

aantal respondenten met een goed antwoord (= 1.840) op de
verschillende uitgavencategorieen wenst te bezuinigen (zie
tabel 2). De volgorde in de label is zodanig dat een uitgavencategorie hoger staat naarmate het percentage bezuinigers,
ongeacht het bedrag dat zij willen bezuinigen, groter is.
De absolute uitschieters zijn ,,defensie” alsmede ,,cultuur

De voorkeur om al dan niet te bezuinigen op sociale uitkerin-

en vrije tijd”. Meer dan 70% van de respondenten wil op deze

gen blijkt perfect te correleren met het oordeel van respon-

Tabel 1. Enquete naar bezuinigingsvoorkeuren

Enq.: Leg de kaartjes “OVERHEIDSUITGAVEN” in willekeurige votgorde voor de ondervraagde oeer.

188a.
Op deze kaartjes ziet U een aantal jaartijkse overheidsuitgaven. Zoals U misschien weet geeft de overheid momenteel meer geld uit dan zij ontvaogt.
Stelt U zich nu eent voor dat U mm liter van financier) bent; op wetke uitgaven zou U persoonlijk dan willen bezuinigen of zou U helemaal geen bezuinigingen willen doorvoeren?
D

LAAT ONDERVRAAGDE DE KAARTJES MET DE OVERHEIDSUITGAVEN WAAROP HU/ZIJ WIL BEZUINIGEN APART LEGGEN.

D

STREEP ALLE OVERHEIDSUITGAVEN AAN WAAROP HU/ZIJ NIETSWIL BEZUINIGEN EN NEEM DEZE KAARTJES WEG.

(Enq.: Ondervraagde heeft nu dus alleen de kaartjes voor zich met overhadsuitgaven waarop hij/zij wil bezuinigen.)
In totaal.dus al Uw bezuinigingen bij elkaar.mag U gaan tot ten hoogste 10 miljard. Als U in totaal minder dan 10 miljard wilt bezuinigen mag dat. maar meer dan 10 miljard mag niet.
Wilt U nu voor elke overheidtuitgave waarop U wilt bezuinigen apart opgeven hoeveel U denkt te bezuinigen. U mag dat doen in 20 porties van een X miljard.
(Eng.: LET OP DAT ONDERVRAAGDE NIET OVER DE 10 MILJARD MET ZIJN/HAAR BEZUINIGINGSVOORSTELLEN HEENGAAT.)

BEZUINIGEN

Hoger,
Kunst
Wegenbouw midddbaar, cultuur
openb.
lager
vrijetijdsPolitie
vervoer
onderwijs besteding

a

Defensie

OntwikkeMngshulp

Volksgezondheid

Bedrijfssubsidies
werkgelegenheid

Arbeids
WerVloos-ongeschiktheidsuithetd
Bijstand keringen (W.A.O.) Ziektewet

aa

Volkthuisvesting

A.O.W.

1

NIETS
BEZUINIGEN OP

K miljard

K miljard

1 miljard

1 miljard

1 K miljard

IK miljard

2 miljard

.—

2K miljard

2 miljard
2H miljard

3 miljard

3 miljard

3K miljard

3H miljard

4 miljard

4 miljard

4X miljard

4K mitjard

5 miljard

5 miljard

5H miljard

5H miljard

6 miljard

6 miljard

6H miljard

6H miljard

7 miljard

7 miljard

7K miljard

7K miljard

8 miljard

8 miljard

8H miliard

8X miljard

9 miljard

9 miljard

934 miljard

9)4 miljard

10 miljard

10 miljard
ZIEOMMEZIJDE

I

298

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

II

i HUM

denten dat de betrokken sociale zekerheidsregelingen ,,te
goed” zijn, respectievelijk dat er veel misbruik van wordt

treem bezuiniger” enerzijds en een der vier geselecteerde
achtergrondkenmerken van respondenten anderzijds is on-

gemaakt. Gelet op de vraagstelling is het niet doenlijk de

derzocht met behulp van de chi-kwadraattoets. Alleen wat

readies van respondenten te vergelijken met resultaten van

betreft het kenmerk ,,inkomen” blijkt een significante relatie

ander opinie-onderzoek. De in verhouding grote voorkeur
voor bezuinigingen op culturele en defensievoorzieningen
strookt echter wel met bij voorbeeld de Brandpunt-enquetes
van januari-april 1981.

le beslaan. Mensen zonder inkomensbron zijn exlremere bezuinigers dan mensen mel een hoog inkomen. Overigens zij
opgemerkl dal de variabelen opleidingsniveau en leeflijd
significanl zijn op een niveau van 10%. Hier zijn respeclieve-

Vervolgens is nagegaan of ereensamenhangbestaattussen
geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en inkomen van respondenten enerzijds, en de voorkeuren voor bezuinigingen op

lijk de jongsle en laagsl opgeleiden de extreme bezuinigers.

een bepaald budget anderzijds. Dit wordt in label 3 weergegeven; deze label geefl aan in hoeverre verschillende calegorieen respondenlen significanl verschillende bezuinigjngs-

wensen hebben 8). De volgorde in de label is zodanig, dat een
uitgavencategorie hoger staat naarmate er minder overeenslemming is over de noodzaak tot bezuinigingen.

In label 4 zijn de gemiddeld gewenste bezuinigingen weer-

gegeven. Voorts geeft label 4 de bezuiniging in procenlen van
het huidige uitgavenbedrag. De bezuinigingen zijn gerang-

schikl naar afnemende relalieve grootte. In absolute zin wensen respondenten veruit de grootsle ombuiging op hel defen-

siebudgel (f. 2,4 mrd.); relatief— in verhouding lol hel beslaande uitgavenniveau — scoort ,,culluur en vrije lijd” het
hoogst (23%). In absolute zin wensen respondenlen degering-

sle ombuiging (f. 0,1 mrd.) op hel AOW- en hel volkshuis-

Tabel 3. De relatie tussen het al dan niet willen bezuinigen

vestingsbudget; relatief scoren onderwijs (2%) en volksgezondheid (1%) het laagst.

en enkele achtergrondkenmerken van de respondent a)
^^-^^

Kenmerk
Geslacht

Leeftijd

Opleiding

Inkomen

Uitgavencategorie ^^-^^^

Tabel 4. Omvang van de gemiddeld gewenste bezuiniging,
absoluut en relatief ten opzichte van defeitelijke omvang van
de uitgavencategorie

WAO
ZW

In mrd.
gld.

1,2

Werkioosheidsuitkeringen . .

In procenten
van het totale
budget
23
22

13
O

AOW ………………..
Wegenbouw/openbaar ver-

5

0.3

*
Werkgelegenheidssubsidies . .

AOW ……………………………….

Het blijkt dat er slechts weinig overeenstemming over gewensle bezuinigingen beslaal lussen respondenlen mel de
onderscheiden achlergrondkenmerken. Hel overgrole deel

van de verschillen is significanl op een niveau van 5%. Eigenlijk is er alleen een zekere mate van overeenstemming over

(wel of niet) bezuinigen op bijsland, AOW, wegenbouw en
openbaar vervoer, alsmede op de subsidies len behoeve van
de werkgelegenheid. En dan denken verschillende inkomensgroepen, behalve over subsidies voor de werkgelegenheid,

nog geheel anders over deze zaken. Grole verschillen zijn te
bespeuren in de opvatlingen over de wenselijkheid van bezuinigingen op hel budget voor politic en volksgezondheid.

0,1
0.5

a) * = significant; significantieniveau: 5%.
Bron: SCP, Culturele veranderingen 1981.

0,5
0,2

Bron: SCP, Cullurele veranderingen 1981.

De volgorde in label 4 verschill van die in label 2. Wel is hel
zo dat de uitgavencategorieen waarop velen wensen te bezuinigen, ook de posten zijn waarop de respondenlen gemiddeld
de groolsle bedragen hebben ingevuld. Voorls zijn de uilga-

vencategorieen met de minste bezuinigingssleun levens de
calegorieen waarop de respondenlen gemiddeld hel minsle
wensen te bezuinigen. Anderzijds verandert de rangorde aan
de uiteinden van de ordening. Was bij voorbeeld de AOW bij

Het aan label 3 len grondslag liggende enquetemateriaal
indiceert dat in Nederland heel verschillend overde verdeling

van bezuinigingen naar uitgavencategorieen wordt gedachlen
hoe ver de meningen uil elkaar liggen. De scheidslijn in hel
denken over bezuinigingen ligt in het algemeen tussen jonge

en oude mensen, lussen hoge- en lage-inkomensgroepen en
lussen hoger en lager opgeleiden 9). Afgezien van de in paragraaf 2 genoemde lechnische redenen die hel moeilijk ma ken
om (op korte lermijn) le bezuinigen, is duidelijk dal politic!
ook bij het ,,verkopen” van bezuinigingsbeleid aan de bevol-

king een moeilijke taak wacht, juisl door de kennelijk grote
verschillen in opvatting binnen het electoraat over de meesl

wenselijke bezuinigingen. Overigens is geen conclusie uil hel
materiaal te trekken dat Nederlanders verschillend denken

over de noodzaak van het al dan niet bezuinigen als zodanig.
Tot nu toe bleef de omvang van de bezuinigingen buiten

beschouwing. Een eersle invalshoek zou een analyse van extreme bezuinigers kunnen zijn. Respondenlen die op ten
min&te een van de budgelten meer dan de helft van de be-

staande uitgaven wensen te bezuinigen, worden als ,,extreme
bezuinigers” aangemerkl. De relatie tussen het kenmerk ,,ex-

ESB 24-3-1982

8) De indeling in categorieen is als volgt:

— geslacht: man, vrouw;
— leeftijd: 16-34, 35^9, 50-64 en 65-74;

— opleidingsniveau: lager, middelbaar en hoger;

— inkomen: bruto gezinsinkomen: geen, laag (tot f. 24.000), gemiddeld (f. 24.000 – f. 48.000) en hoog p> f. 48.000).
In een aantal tabellen wordt de chi-kwadraattoets gebruikt. De

bij deze toets berekende grootheid is alleen in de limiet chi-kwadraat

verdeeld. Om deze reden vraagt de toets een betrekkelijk groot
aantal respondenten. Als vuistregel is aangehouden dat het aantal

respondenten in de eel met het geringste aantal respondenten nooit
lager mag zijn dan 6. Bij de indeling in categorieen is hiermee reke-

ning gehouden. Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de keuze
van een verdelingsvrije toets wat betreft de indeling in categorieen
minder wilkkeurig is dan een chi-kwadraattoets. Een dergelijke
toets is echter minder sterk dan de hier gekozen toets, en is om die
reden venvorpen. In de bijlage van de uitgebreide versie van dit

artikel worden de overschrijdingskansen van de chi-kwadraten
gepresenteerd.
9) In de uitgebreide versie van dit artikel is een label opgenomen,
waaruit blijkt welke categorieen vaker en welke minder vaak wensen te bezuinigen.

299

de vraag of men al dan niet wenste te bezuinigen het” minst

geeft de horizontale as de uitgavencategorie weer, de verticale

bezuinigingsfavoriet, nu blijken juist onderwijs, politic en
volksgezondheid (relatief) het minst bezuinigingsfavoriet
te zijn.
Ten slotte toont label 4 dat respondenten gemiddeld f. 7,8

as toont de ordening. Hoe hoger de ordening is, hoe minder

mrd. wensen te bezuinigen. Hierbij moet worden bedacht dat

ningspunten door middel van een lijn verbonden.

bezuinigingen worden gewenst. Uit overwegingen van pre-

sentatie zijn de uitgavencategorieen geordend naar de bezuinigingsvoorkeuren van de publieke sector en zijn de orde-

dit bedrag conditioned is op het maximaal mogelijke bezui-

nigingsbedrag van f, 10 mrd. Was hiervoor een lager bedrag
gekozen, dan hadden respondenten vermoedelijk minder bezuinigd.

5. Vergelijking met de ombuigingen van de Miljoenennota
1982
Een vergelijking van de voorkeuren van respondenten met
de voorgenomen ombuigingen op publieke uilgaven is, afge-

zien van theoretische haken en ogen (zie paragraaf 2), niel
zonder meer mogelijk. Dat heeft drie praktische oorzaken:
1. de voorgenomen bezuinigingen op rijksuitgaven zijn in de
Miljoenennota 1982 ingedeeld naar departemenl en raken
alleen de lagere overheden voor zover ze doorwerken via
rijksuitkeringen. Voorts overschrijdt een aantal tenbehoe-

Figuur 1. Ordinalepreferences tenaanzien van bezuinigingen
weergegeven in de Miljoenennota 1982 en verwoord door
respondenten uit Culturele veranderingen 1982
Ordinale preferences

Minder bezuinigen

Overheid

ve van de enquete geconstrueerde budgetten departemen-

tale grenzen. Zo valt politic deels onder het departement
van Binnenlandse Zaken en ten dele onder het departement van Justitie;
2. bij de vraagstelling is uitgegaan van een maximale bezuiniging van f. 10 mrd. lerwijl de respondenten gemiddeld
f. 7,8 mrd. aan bezuinigingen aangaven. De rijksoverheid,
alsmede de sociale-verzekeringsfondsen, zullen in 1982 op
basis van de Miljoenennota, f. 4,9 mrd. bezuinigen 10). Het
is niet zonder meer mogelijk om het door respondenten
gewenste bedrag van f. 7,8 mrd. te relateren aan deze f. 4,9
mrd. Zoals bekend zijn door het kabinet-Van Agt-II wijzigingen voorgesteld op de aanvankelijk in de Miljoenennota 1982 uitgestippelde bezuinigingsplannen. Deze wijken overigens niet zodanig van de oorspronkelijk geformuleerde financiele beleidsvoornemens af dal daarvoor in het
raamwerk van deze excercilie moesl worden gecorrigeerd 11);
3. een deel van de bezuinigingen (f. 1,3 mrd.) betreft kortingen op salarissen en wijzigingen in het ambtelijke arbeidsvoorwaardenbeleid. Hel lijkt niet juisl om deze inde vergelijking le belrekken omdat zij niel tot een voorziening zijn
te herleiden. Het gaat bij de preferenties van respondenlen
juist om de kwantileil en/of de kwaliteit van de aangeboden voorzieningen, en die veranderen in beginsel niet door
bezuinigingen op arbeidsvoorwaarden.

Bij het voorgenomen beleid, zoals weergegeven in de Miljoenennota 1982, ligl hel accenl van de ombuigingsoperatie

in de arbeidsvoorwaardensfeer (f. 1,3 mrd.), de gezondheidszorg (f. 0,6 mrd.) en in de sociale-zekerheidssfeer (f. 1,9 mrd.).
Andere bezuinigingen werden zoveel mogelijk beperkt om
hel produklieve karakter van de collectieve sector zo weinig
mogelijk aan te taslen 12). Totaal is op de departementele be-

grolingen f. 1,1 mrd. gekorl. Voor een deel belreft het de niet-

Respondenten

Meer bezuinigen

De absoluut en in verhouding grootste in de Miljoenennota
aangekondigde bezuiniging betreft de Ziektewet. Deze bezuiniging heeft een in verhouding beperkte sleun onder de
respondenten. Anderzijds is de overheid van plan weinig te

bezuinigen op een aantal poslen, waar respondenlen een relalief grole bezuiningsvoorkeur voor aan de dag leggen. De re-

latief grole bezuinigingsvoorkeur van de respondenten kan
wellicht voor een deel worden verklaard door het collectie-

ve karakter van bepaalde goederen (defensie en ontwikkelingshulp), maar juist de bezuinigingswens len aanzien van
culluur en vrije tijd, welk budget veel quasi-collectieve goederen omval, is opvallend. Twee budgellen irekken nog de
aandacht. Dit zijn volkshuisvesting en volksgezondheid.

ingevulde budgettaire problemaliek van voorgaande jaren,

terwijl een ander deel structuuraanpassingen van salarissen
betrefl (met name onderwijs en wetenschappen). Deze struc-

luuraanpassingen moelen in de vergelijking worden meegenomen omdal zij niet eenvoudig zijn af te splitsen van de
totale ombuigingsoperatie.

In figuur 1 zijn de bezuinigingspreferenties van het beleid in
volgorde van belangrijkheid weergegeven, conform de Miljoenennota 1982. De indeling is zoveel als mogelijk vergelijkbaar gemaakt met de indeling uil de enquetevraag 13). Voorts
wordt in figuur 1 de ordening van de respondenten gegeven.
Beide ordeningen zijn gebaseerd op de relatieve omvang van
de desbetreffende bezuinigingen, dat wil zeggen gerelateerd

aan het totale bedrag van de geconstrueerde budgetten (zoals
aan respondenten opgegeven). Zie ook label 4. In figuur 1
300

10) Bron: Miljoenennota 1982, biz. 71 e.v. Het betreft beleidsvoornemens van het kabinet-Van Agt-I.
11) In een brief van de minister van Financien aan de Tweede

Kamer(HandelingenTweedeKamer,zitting 1981-1982,17100,nr.9)
worden de beleidsvoornemens van het kabinet-Van Agt-II uiteengezet. In grote lijnen zijn de ordinale bezuinigingspreferenties
dezelfde als die, neergelegd in de Miljoenennota 1982. De belangrijkste uitzondering hierop is Volkshuisvesting; de bezuinigingen
op dit budget zijn verminderd ten koste van Verkeer en Waterstaat.

Deze verschuiving is in overeenstemming met de bezuinigingswensen van respondenten.
12) Miljoenennota 1982, biz. 72.
13) De ,,vertaling” van de ombuigingen in de Miljoenennota 1982
wordt beschreven in de uitgebreide versie van dit artikel.

Terwijl daar betrekkelijk grote bezuinigingen plaatsvinden

geven de respondenten hieraan weinig of geen steun. Hierbij
zij opgemerkt dat een deel der bezuinigingen, qua intentie,

de kwaliteit van de betrokken voorziening minder beiinvloedt
dan respondenten wellicht denken.

nota 1982) met bezuinigingsvoorkeuren van respondenten in
augustus 1981 blijken forse discrepanties. Aan de confrontatie kleven bepaalde theoretische en praktische bezwaren,
waardoor men er zich voor moet hoeden al te rigoureuze conclusies te trekken. Desondanks is het opvallend dat de ,,pre-

ferentiemakelaars” random het Binnenhof op een zo groot
6. Samenvatting en conclusies

aantal onderdelen van het ombuigingsbeleid zo sterk afwijken van de ,,onthulde” voorkeuren van de respondenten.

Deze constatering roept op zijn minst een vraag op: moeten
Wat betreft de enquetetechnische aspecten valt op dat een

betrekkelijk gecompliceerde bezuinigingsvraag heel wel aan

behalve de publieke uitgaven ook de ombuigingen zelf naar

aard en omvang niet worden heroverwogen?

respondenten kan worden voorgelegd. De respons op de
vraag is vrij groot, terwijl foute antwoorden bij uitzondering

Gerrit Jan van ‘t Eind
Flip de Kam

zijn gecorreleerd met achtergrondkenmerken van de respondenten. Wel zijn verbeteringen in de vraagstelling mogelijk.
Zo kan de respondent in een minder vrijblijvende situatie
worden gedwongen door hem te vragen een bepaald bed rag te

bezuinigen dan wel aan te geven yelke belasting hij zou willen verhogen. De respondent kan zodoende beter baten en

lasten afwegen.
Wat betreft de resultaten valt op dat tussen respondenten
grote verschillen in opvatting bestaan over de aard en om-

vang van wenselijke bezuinigingen op publieke uitgaven. Dit
geeft eens te meer aan hoe moeilijk het zal zijn om bezuinigingen te realiseren. Vrijwel altijd zullen de preferenties van
een bepaalde groep respondenten en daarmee kiezers (jong
versus oud, lage inkomens versus hoge inkomens) moeten

worden gebruskeerd.
Uit een vergelijking van de ombuigingen op publieke uitgaven voor het begrotingsjaar 1982 (conform de Miljoenen-

RECTIFICATIE
In het artikel ,,Economische crisis en volkshuisvesting.
Overeenkomsten en verschillen met dejaren dertig” van prof,
dr. ir. H. Priemus in het nummer van 17 maart is een hinderlijke fout geslopen. De benamingen van de figuren in dit artikel corresponderen niet met de tekeningen zelf. Voor de juiste
volgorde dienen tekening 1 en 2, en 3 en 4 onderling te worden
verwisseld.

Auteurs