Handel en ethische bezwaren
Aute ur(s ):
Pelle, E.S.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4207, pagina 421, 4 juni 1999 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
handel
Vrijhandel leidt tot efficiënte productie en lagere prijzen, en is daarmee in het belang van de consument, zo leren de economieboeken.
Toch roept vrijhandel bij consumenten steeds meer associaties op met zaken als milieuvervuiling en kinderarbeid. Veelal gaat het dan
om zorgen over het productieproces, iets waar in veel economische (handels)theorie weinig aandacht voor bestaat. Economen kijken
graag naar resultaat, naar het eindproduct. Maar mensen, en dus ook consumenten, hebben ook een ethiek en daarmee preferenties
die niet alleen gaat over wat je zelf wilt hebben maar ook over anderen, dieren of de toekomst – en daarmee over de wijze waarop een
product tot stand komt. Consumenten kunnen dergelijke overwegingen hun eigen aankoopgedrag laten bepalen, maar soms is de
ethiek zo sterk dat er behoefte aan geboden is. Ideeën over goed en kwaad zijn altijd een beetje onverdraagzaam. En zo komt het dat
hanengevechten in Nederland verboden zijn, en kinderarbeid ook, en dat de overheid beperkingen oplegt aan bedrijven en consumenten
om de CO2-uitstoot terug te dringen, ook al zal de Nederlandse reductie geen merkbaar effect hebben op de gevolgen van dit mondiale
milieuprobleem voor ons land.
Als het goed is, houden deze preferenties bovendien niet op bij de landsgrenzen. Als wij dierenleed willen beperken en daarom
bontfokkerijen in Nederland zouden verbieden, maar wel bontjassen importeren, wat heb je dan bereikt? Illustratief is hier ook de
grensoverschrijdende vervuiling: als Nederland de uitstoot van CO2 door de industrie geheel zou verbieden maar wel alle producten zou
importeren, dan hebben we per saldo geen enkele bijdrage geleverd. De principiële wijze om een bijdrage te leveren, is om de consumptie
van de inwoners minder CO2-intensief te maken wordt. En dus willen milieuminnende mensen dat belastende producten niet in Nederland
verkrijgbaar zijn. En ontstaat er een probleem.
Want Nederland is aangesloten bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO). En die staat niet toe dat landen de invoer van bepaalde
producten zomaar verbieden, omdat het dan wel erg gemakkelijk wordt voor landen om redenen te vinden om hun eigen industrie te
beschermen tegen ongewenste import. Dit argument valt serieus te nemen: veel landen denken dat protectionistische gedrag lonend is
en veel industrieën zijn uiterst creatief in het interpreteren van handelsbeperkingen in hun eigen voordeel. Hiermee is wel een echt
dilemma ontstaan, want tegelijkertijd is het natuurlijk te gek voor woorden dat ons zo het recht ontnomen wordt om ethische voorkeuren
in regels vast te leggen.
Dat dit dilemma steeds voelbaarder wordt, heeft te maken met globalisering. Immers, zo lang de goederenstromen zich beperken tot de
gebieden waarbinnen er overeenstemming bestaat over ethische- of milieunormen, dan is het eenvoudig om afspraken te maken. Maar
goederen en kapitaal verplaatsen zich steeds gemakkelijker over grote afstanden, terwijl waarden en normen in de wereld nog flink uiteen
lopen. De schaal waarop we ethische normen vastleggen is een andere dan die waarop we handelen, en dat wringt.
De eind vorige week verschenen nota De wto in de winkel van D66-staatssecretaris Ybema brengt dit probleem niet alleen verhelderend
in kaart, maar bevat ook een aantal aardige ideeën om met het genoemde dilemma om te gaan, zoals:
» Nederland kan buiten de WTO om invloed uitoefenen op andere landen, bijvoorbeeld door met Canada een verdrag te sluiten over
jachtmethoden;
» Nederland kan multinationale bedrijven die in Nederland actief zijn, onder druk te zetten zich ook elders goed te gedragen;
» Nederland kan handelsvoordelen bieden aan ontwikkelingslanden die voldoen aan bepaalde sociale- of milieunormen. Dergelijke
verschillen in handelspreferenties passen niet echt in de geest van de WTO, maar lijken vooralsnog niet verboden te worden;
» Consumenten moeten weten wat ze kopen en hoe het geproduceerd is. Probleem is hier onder andere dat een wildgroei van keurmerken
dreigt te ontstaan. De in de nota voorgestelde oplossing van een ‘keurmerk voor keurmerken’ is origineel, maar zal de verwarring al gauw
groter maken. Liever zouden we het aantal keurmerken juist beperken en heldere verplichtingen aan de etikettering stellen. Dat dit laatste
bij de WTO op bezwaren kan stuiten is lastig, maar ook zó onterecht (mogen we tenminste wéten wat we kopen?), dat Nederland zich
hierdoor niet bij voorbaat moet laten weerhouden.
Ten slotte bevat de nota een idee dat beter dan de laatste plaats verdient: streef ernaar door Nederland gewenste normen voor milieu en
ethiek op het schaalniveau van de wereldhandel (dus binnen de WTO) vast te leggen. Nederland (of eigelijk de EU) kan hier diplomatieke
inspanningen op richten, maar ook ontwikkelingslanden meekrijgen door hen een ruimhartiger toegang tot onze markten te verlenen. Zo’n
opzet kan goed uitpakken voor zowel vrijhandel als de ethische voorkeuren van consumenten. Bovendien biedt het mogelijkheden om
een principieel probleem aan te pakken, namelijk dat het binnen WTO -verband nog wel enigzins geaccepteerd is dat importerende landen
eisen aan productkenmerken stellen (zoals veiligheid), maar geen eisen aan productiemethoden. Dat is een onzinnig onderscheid – voor
consumenten zijn beide van belang. Als Nederland erop zou aandringen dat de WTO dat onderscheid laat varen en ontwikkelingslanden
zou compenseren met een betere toegang tot onze markten, is dat dan geen mooi voorbeeld van ‘sociaal -liberaal’ beleid?
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)