Ga direct naar de content

Had ik dit maar alleen geschreven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 22 2002

Had ik dit maar alleen geschreven
Aute ur(s ):
Haan, M., (auteur)
Toolsema, L. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij de economische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Met dank aan Bert Schoonbeek, Adriaan Soetevent en
Peter Kooreman. (auteur)
L.A.Toolsema@eco.rug.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4385, pagina 851, 22 november 2002 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
publiceren

Economen worden op veel manieren gestimuleerd om samen te werken. Onderzoekscholen waarderen een artikel dat geschreven is
door meerdere auteurs vaak hoger dan een artikel dat geschreven is door slechts één auteur. Hetzelfde geldt voor de economen top
veertig die tot voor kort werd opgesteld door CentER. Daarbij werd aan een artikel met n auteurs aan elke auteur een fractie 2/(n+1)
van de totale output toegerekend 1. Hoe groter het aantal auteurs van een artikel, des te groter derhalve het totale aantal punten dat
eraan wordt toegekend 2. Ook een organisatie als nwo lijkt een duidelijke voorkeur te hebben voor projecten waarin meerdere
wetenschappers samenwerken, het liefst nog interdisciplinair ook. Steeds lijkt de impliciete aanname dat samenwerking leidt tot een
hogere productiviteit, of op zijn minst tot een hogere kwaliteit van de output. Natuurlijk is het maar de vraag of dat daadwerkelijk het
geval is. Hollis heeft het onderzocht 3.
Hij bestudeert het effect van co-auteurschap op de productie van economen in termen van publicaties in wetenschappelijke
tijdschriften. Hij analyseert het effect van het aantal auteurs op kwaliteit en lengte van een artikel. Ook bestudeert hij het verband
tussen de productie van een individu en het gemiddelde aantal co-auteurs van dat individu. Hollis baseert zijn onderzoek op een
steekproef van 339 economen die in 1981 lid waren van de American Economic Association (aea) en die zijn gepromoveerd in de vs of
Canada in de periode 1965-1981. In totaal levert dat 5277 publicaties op in de periode 1969-1997. Ieder artikel wordt
gekarakteriseerd door het aantal (gestandaardiseerde) pagina’s, het aantal auteurs en de kwaliteit. De kwaliteit van een artikel wordt
benaderd door de citatie-index van het publicerende tijdschrift, die aangeeft hoe vaak er gemiddeld door goede tijdschriften naar een
artikel in dat tijdschrift verwezen wordt.
Eerst het goede nieuws. Het aantal auteurs blijkt een positieve invloed te hebben op de lengte en de kwaliteit van een artikel. Een artikel
dat niet door één maar door twee auteurs is geschreven, staat over het algemeen in een beter tijdschrift en beslaat gemiddeld zo’n twintig
procent meer pagina’s. Wordt de output van een auteur gerelateerd aan het gemiddeld aantal co-auteurs waar hij mee werkt, dan blijkt dat
een extra co-auteur in een bepaald jaar leidt tot dertig procent meer citaties en tien procent meer publicaties.
Maar nu het slechte nieuws. Een econoom die meer samenwerkt, heeft weliswaar meer en betere output op zijn cv, maar de totale input is
ook groter. Het algemeen belang is gediend met een hoge totale productie. Als een artikel wordt geschreven door twee economen, dan
draagt iedere auteur slechts een half artikel bij aan de totale productie van wetenschappelijk onderzoek. Daarbij dient rekening te worden
gehouden met de kwa-liteit van het artikel. Hollis definieert de bijdrage van een artikel aan de totale wetenschappelijke productie dan ook
als het aantal pagina’s gewogen met de kwaliteit van het publicerende tijdschrift. Hij laat zien dat samenwerking leidt tot een lagere totale
productie. Voor een individuele econoom geldt dat als het gemiddelde aantal co-auteurs met één toeneemt de productie die kan worden
toegeschreven aan dit individu daalt met zeven tot twintig procent.
Hollis laat zien dat zijn resultaten robuust zijn. Hij toetst een groot aantal alternatieve specificaties, die allemaal tot ruwweg dezelfde
conclusie leiden. Blijkbaar hebben individuele economen een andere doelstelling dan het maximaliseren van de totale productie. Hollis
noemt een aantal mogelijkheden. Juist omdat allerlei instanties een prikkel geven om samen te werken, levert dat een individu op de lange
termijn wellicht het meeste op. Ook bij sollicitaties lijkt vaak meer te worden gekeken naar de kwaliteit van de publicaties van een
sollicitant, dan naar het aantal co-auteurs waarmee hij of zij dat bereikt heeft. Een andere mogelijke verklaring is dat economen toch
socialer zijn dan algemeen wordt gevreesd, en zij teamwerk gewoon leuk vinden.
Maar als samenwerking niet tot een hogere totale productie leidt, waarom wordt het dan alom gestimuleerd? Op deze vraag blijft Hollis
het antwoord schuldig. Zijn onderzoek suggereert dat, teneinde de totale onderzoeksproductie te verhogen, samenwerking juist gestraft
zou moeten worden. Door minder de nadruk te leggen op samenwerking, dalen de kosten van wetenschappelijke productie, waardoor
organisaties als nwo met hetzelfde budget kunnen zorgen voor meer onderzoeksproductie van hogere kwaliteit 4

1 Zie http://center.kub.nl/top40/rules.html

2 Overigens lijkt dit een typisch Nederlands fenomeen. In ranglijsten gepubliceerd in de internationale vakliteratuur wordt gewoon
gebruik gemaakt van een factor 1/n. Zie voor een overzicht Tom Coup é, Revealed performances: worldwide rankings of economists and
economics departments, mimeo, Université Libre de Bruxelles, 2002 (http://homepages.ulb.ac.be/~tcoupe/eearanking1.pdf ).
3 A. Hollis, Co-authorship and the output of academic economists, Labour Economics, nr. 8, 2001, blz. 503 -530.
4 Zie voor een berekening van de kosten van wetenschappelijke productie H.P. van Dalen en A. Klamer, Leidt concurrentie tot
verspilling?, ESB, 22 juni 2001, blz. 532-534.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs