Ga direct naar de content

Grote verschillen in de groep werkende 65plus -mannen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 21 2008

Een klein maar groeiend percentage van de mannen in de
leeftijd 65–74 is op de arbeidsmarkt actief. In deze groep
bestaan opvallende verschillen in zelfstandig ondernemer­
schap versus loondienst en werkuren naar sector, oplei­
dingsniveau en gezinssituatie. Het aandeel zelfstandigen
neemt de laatste jaren langzaam af.

I

n verschillende westerse landen wordt de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd.
Het is mogelijk dat op termijn ook Nederlanders
na hun 65ste verjaardag actief zullen moeten
blijven op de arbeidsmarkt. Uit de publieke discussie
over de lage arbeidsparticipatie van oudere werknemers zou men het idee kunnen krijgen dat er vrijwel
niemand in Nederland nog werkt na zijn of haar
65ste verjaardag. Toch is er een relatief kleine, maar
groeiende, groep die doorwerkt. Uit onderzoek van
het SCP (2006) en het CBS (2004) is bekend dat
het veelal om zelfstandige ondernemers gaat, maar
over de samenstelling van de groep werkende 65plussers is weinig bekend. Op basis van de Enquêtes
Beroepsbevolking 1995–2006 wordt een beeld
geschetst van deze groep. Wie zijn deze werkenden,
in welke sectoren werken ze en hoeveel werken ze
eigenlijk? Het blijkt een heterogene groep te zijn,
waarin er aanzienlijke verschillen bestaan in zelfstandig ondernemerschap versus loondienst en werkuren
naar sector, opleidingsniveau en gezinssituatie.
Door het samenvoegen van de Enquêtes
Beroepsbevolking van 1996–2006 is het aantal
werkende 65-plussers onder mannen groot genoeg
(n=2.916) om beschrijvende uitspraken te doen naar
opleidingsniveau en sector. Omdat maar twee procent van de vrouwen tussen de 65 en 74 jaar werkt,
beperkt de analyse zich tot mannen. Enkele bevindingen worden in een Europese context geplaatst
door gebruik te maken van de European Labour
Force Surveys (EU LFS) uit 2001–2005.
tabel 1

Universitair docent
s
­ ociologie aan de Universiteit van Tilburg

Uit tabel 1 blijkt dat bijna negen procent van de
mannen tussen de 65 tot 74 jaar oud actief is op
de arbeidsmarkt. Dit percentage betreft zelfstandig
wonende mannen. Mannen in verzorgingstehuizen en
andere instellingen vallen buiten de steekproef. Het
gecorrigeerde percentage voor de gehele mannelijke
bevolking van 65 tot 74 jaar zal daarom iets lager
liggen. Volgens de gemeentelijke basisadministratie
(CBS Statline) woont 1,3 procent van alle mannen
tussen de 65 en 74 jaar in een verzorgingstehuis
of een andere instelling. Dit is waarschijnlijk een
onderrapportage omdat veel van deze mannen nog
ingeschreven staan op een particulier adres. Onder
de aanname dat het percentage mannen in verzorgingstehuizen en instellingen maximaal vijf procent
bedraagt, zou ruim acht procent van alle mannen
in de leeftijdscategorie 65–74 werkzaam zijn. Het
percentage werkenden neemt bijna lineair af met de
leeftijd; het daalt van twaalf procent op 65-jarige
leeftijd tot vier procent op 74-jarig leeftijd.
In de waargenomen periode is het percentage werkende 65-plussers gestegen (figuur 1). In de jaren
1996–2000 bedroeg het percentage 7,5 procent,
terwijl het in de vijf jaar daarna 9,3 procent was.
Na 2004 is er een opvallende stijging. In 2005 en
2006 ligt het percentage 65-plussers dat werkzaam
is zelfs op ruim twaalf procent.
Vergeleken met andere Europese landen is de
arbeidsdeelname van Nederlandse mannen tussen
de 65 en 74 jaar gemiddeld te noemen. Als alleen
naar West-Europese landen gekeken wordt, is het
zelfs aan de hoge kant. Volgens de EU LFS-data
was de arbeidsdeelname tussen 2001 en 2005
in elf landen lager dan in Nederland en in twaalf
landen hoger. In Frankrijk en België was de deelname bijzonder laag, respectievelijk 1,6 procent en
2,5 procent. Nederland zat ongeveer op een zelfde
niveau als Groot-Brittannië (8,2 procent) en Zweden

Werkzaamheid en zelfstandig ondernemerschap (in procenten) en werkuren (in uren) naar opleidings­
niveau van mannen in de leeftijd van 65–74 jaar

% werkend

Christiaan Monden

Aantal werkende 65-plussers

Allen
Basisonderwijs
Lager middelbaar
Hoger middelbaar
Hbo
Universitair

8,7
4,9
7,9
9,2
9,8
18,1

zelfstandig
62,9
53,7
61,5
61,9
67,3
70,7

Waarvan (% per rij)
1–11 uur
12–31
uur
36,3
36,2
35,9
34,7
27,5
37,3
33,9
37,2
43,3
36,1
48,8
33,3

32 uur
of meer
27,5
29,3
35,2
29,0
20,6
18,0

ESB

Gemiddeld aantal uren per week
allen
werkzelfnemers ­ tandigen
s
22,7
15,6
26,9
23,8
14,8
31,6
26,7
15,3
33,8
23,4
16,3
27,8
19,6
15,4
21,7
17,4
14,3
18,4

21 maart 2008

183

arbeidsmarkt

Grote verschillen in de groep
+
werkende 65 -mannen

(7,7 procent), terwijl landen als Zwitserland (12,9
procent) en Noorwegen (15,5 procent) flink hoger
scoorden. Van de vergeleken landen kenden alleen
Noorwegen (67) en Ierland (66) een hogere algemene pensioenleeftijd dan Nederland.

figuur 1

Percentage mannen in de leeftijd 65–74 dat actief is op de arbeidsmarkt
per jaar in de periode 1996–2006.

Verschillen in opleidingsniveau
Onder mannelijke 65-plussers bestaan er aanzienlijke
verschillen in de arbeidsdeelname naar opleidingsniveau; het betreft zowel de deelname op zich, als het
aantal werkuren en de sector waarin men werkt.
Hoe hoger het opleidingsniveau, des te groter de
kans dat een 65-plusser nog werkt. Bijna twee maal
zoveel mannen met een hogere beroepsopleiding
werken na hun 65ste als mannen met alleen een
lagereschooldiploma, namelijk 9,4 procent tegenover
4,7 procent. De afname van het aantal werkenden
over de leeftijd vertoont voor hoger- en lageropgeleiden een gelijk patroon.
Het hoogste percentage werkenden is gevonden
onder de universitair opgeleide mannen. Ruim een
op de zes mannen uit deze groep werkt nog na zijn
65ste verjaardag. Het is belangrijk op te merken dat
van de geobserveerde mannen (de geboortecohorten
1921–1940) nog geen zeven procent een universitair diploma bezit; het betreft een kleine en relatief
selecte groep. In recentere geboortecohorten is het
percentage universitair opgeleiden sterk gestegen.
De grootste groep 65-plussers in het onderzoek
heeft een hoger middelbaar diploma (vergelijkbaar
met havo, vwo en mbo) en van hen werkt bijna
negen procent. Ook in andere Europese landen
bestaat dit patroon naar opleidingsniveau (zo blijkt
uit de EU LFS).

Korte werkweken
De gemiddelde werkweek van de werkende 65plusser is relatief kort, namelijk 22,7 uur. Van
werkende mannen in de leeftijd van 30–55 jaar
is de gemiddelde werkweek 40,5 uur en werkt 95
procent minstens 32 uur per week. Van de werkende
65-plussers is daarentegen zestig procent maximaal
twintig uur per week aan het werk. Toch werkt een
vijfde van de 65-plussers nog veertig uur (of meer)
per week. Het gemiddeld aantal uren neemt nauwelijks af op hogere leeftijd. Ook is het gemiddeld
aantal werkuren van de werkende 65-plussers in de
periode 1996–2006 gelijk gebleven.
Er bestaan grote verschillen in werkuren naar opleidingsniveau en zelfstandigheid. Mannen met een
lagereschooldiploma of lager middelbaar onderwijs werken gemiddeld ruim zeven tot negen uur
per week langer dan mannen met een universitair
diploma (tabel 1). Vooral lageropgeleide zelfstandige ondernemers maken lange werkweken (meer
dan dertig uur gemiddeld). Zelfstandigen met een
universitair diploma komen gemiddeld nog niet aan
de twintig uur.
Het zijn vrijwel uitsluitend zelfstandigen die lange
werkweken maken. Van de 65-plussers die veertig
uur of meer per week werken is maar een op de acht

184

ESB

21 maart 2008

in loondienst. De gemiddelde werkweek van de zelfstandigen is 27 uur, die van
de werknemers bedraagt vijftien uur.

Verschillen in zelfstandig ondernemerschap
Bijna twee derde van de werkende 65-plussers werkt als zelfstandige. Een klein
deel werkt mee in een familiezaak (in de detailhandel of agrarische sector). Het
aandeel 65-plussers dat als werknemer aan de slag blijft, is in de waargenomen
periode toegenomen. In 1996–2000 was 32 procent werknemer, terwijl dat in
de laatste jaren (2001–2006) gestegen is tot ruim 41 procent.
Uit tabel 2 blijkt dat iets meer dan de helft van de werkende 65-plussers in drie
sectoren geconcentreerd is: landbouw, detailhandel en zakelijke dienstverlening.
De werkenden in de sector landbouw zijn bijna allemaal zelfstandig ondernemer. Het gaat om laagopgeleide mannen die veruit de meeste werkuren van alle
65-plussers maken. Ook in de detailhandel gaat het in meerderheid om laagopgeleide zelfstandigen die relatief lange weken maken. De grote groep 65-plusser
die werkzaam is in de zakelijke dienstverlening bestaat daarentegen voor de helft
uit hoogopgeleiden en de gerapporteerde duur van de werkweek in deze sector
(negentien uur) ligt flink onder die van de andere twee sectoren (36 en 26 uur
voor respectievelijk de sector landbouw en detailhandel).

tabel 2

Verdeling van werkende 65-plussers over de sectoren (in procenten) en
per sector het percentage zelfstandig ondernemers, hoogopgeleiden en
het gemiddeld aantal werkuren.

Sector
Landbouw en visserij
Zakelijke dienstverlening
Detailhandel
Cultuur
Industrie
Vervoer
Onderwijs
Bouwnijverheid
Gezondheids-/welzijnszorg
Openbaar bestuur
Horeca
Financiële dienstverlening

% van alle
werkende
65-plussers
21,0
17,7
17,0
9,5
8,6
6,6
4,4
3,9
3,6
3,1
2,3
2,3
100,0

waarvan (% per sector)
Zelfstandig
Hbo- of
ondernemer wo-scholing
91,1
5,1
70,2
50,6
59,6
7,9
55,3
41,6
49,3
18,1
20,9
8,5
40,6
64,4
66,3
12,4
52,4
69,1
43,6
63,4
63,0
9,3
59,3
37,0

Gemiddeld
aantal uren
per week
36,0
19,1
26,6
18,3
21,9
17,8
14,3
24,9
15,1
15,7
25,6
18,6

tabel 3

Percentage werkende mannen in de leeftijd 65–74 naar kenmerken
van hun vrouw en resultaten logistische regressieanalyse.

% werkende
mannen

kansv
­ erhouding1

95% betrouwbaarheids­
interval

Kenmerk vrouw
Lager onderwijs
Middelbaar onderwijs
Hoger onderwijs

1,00
1,28
1,37

1,15
1,16

1,43
1,61

Werkt niet
Werkt wel
1

6,1
9,8
14,5
7,3
29,1

1,00
4,48

4,00

5,02

In het logistische regressiemodel is gecontroleerd voor leeftijd en opleiding van de man en voor leeftijd van de
vrouw. Wel of niet werken is de afhankelijke variabele.

De kortste werkweken komen voor in het openbaar bestuur, de gezondheidzorg
en het onderwijs. Hier werken naar verhouding veel hoogopgeleiden en relatief
veel werknemers in plaats van zelfstandigen.

Vaker doorwerken als de vrouw ook werkt
In studies naar oudere werknemers en 65-plussers wordt relatief weinig aandacht besteed aan de rol van de thuissituatie en kenmerken van de partner. Het
is echter bekend dat partners elkaars arbeidsmarktbeslissingen beïnvloeden
en dat belangrijke kenmerken van partners, zoals opleiding en gezondheid,
sterk samenhangen (Monden, 2007). Bestaat er ook een samenhang tussen
werkzaamheid van 65-plussers en de kenmerken van hun echtgenotes? Het
opleidingsniveau, de leeftijd en het wel of niet werken van de vrouw zouden
invloed kunnen hebben op het wel of niet werken van de man. Zowel financiële
noodzaak, preferenties als praktische ondersteuning kunnen een afzonderlijke rol
spelen. De beschrijvende resultaten in tabel 3 geven een beeld van het belang
van de thuissituatie (causale analyses zijn met deze data niet mogelijk). Om de
samenhang met verschillende kenmerken van de vrouw gelijktijdig te bestuderen
terwijl rekening gehouden wordt met de leeftijd en opleiding van de man, is een
logistisch regressiemodel geschat.
Zestien procent van de waargenomen 65-plus-mannen heeft geen vrouw (meer).
Mannen met een partner werken vaker na hun 65ste dan mannen die geen partner hebben, namelijk respectievelijk 9,1 en 6,3 procent. Ook na controle voor
leeftijd blijft deze samenhang bestaan.
Het werken van de vrouw lijkt belangrijk voor het werken van de man. De kansverhouding om te werken is voor een man met een werkende vrouw bijna 4,5
keer zo groot als voor een man wiens partner niet (meer) werkt. In driekwart van
de gevallen waar beide partners werken, gaat het om mannen die als zelfstandige
werken. Toch gaat het niet alleen om zelfstandigen; in een op de vijf gevallen
gaat het om partners die beide werknemer zijn.
Een hoog opleidingsniveau van de partner hangt samen met een hogere arbeidsparticipatie van de man. In de groep mannen met een laagopgeleide vrouw werkt
krap zes procent, terwijl dat in de groep met een hoogopgeleide vrouw ruim
veertien procent is. Ook na controle voor leeftijd en werkzaamheid van de vrouw
en leeftijd en opleidingsniveau van de man blijft deze samenhang tussen het
werken van de man en het opleidingsniveau van zijn vrouw bestaan.

maakt. De zelfstandigen met een hogere opleiding in
de zakelijke dienstverlening nemen een tussenpositie
in, maar werken aanzienlijk minder uren dan de laag
en middelbaaropgeleide zelfstandigen in de agrarische sector en detailhandel. Naast het opleidingsniveau en de leeftijd van de 65-plusser lijken ook
kenmerken van de partner van belang te zijn voor de
arbeidsmarktparticipatie.
Deze bevindingen hebben twee implicaties voor de
discussie over het verhogen van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Een conclusie is dat
er een tweedeling lijkt te bestaan onder werkende
65-plussers: enerzijds laag- en middelbaaropgeleiden die veel uren maken en anderzijds hoogopgeleiden (hbo en wo) die relatief weinig uren maken.
De motieven om te blijven werken konden met de
Enquêtes Beroepsbevolking niet onderzocht worden.
In een enquête van het NIDI noemen werkende
65-plussers plezier in het werk en financiële noodzaak als belangrijkste motieven (Henkens en Van
Solinge, 2006). Het is niet denkbeeldig dat het
financiële motief (noodzaak) het belangrijkst is bij
laag- en middelbaaropgeleide zelfstandigen, die
veel uren maken, en dat de intrinsieke motivatie de
voornaamste drijfveer is bij de hogeropgeleiden, die
relatief weinig uren maken.
Een tweede voorzichtige conclusie is dat op basis
van het stijgend opleidingsniveau van mannen en
(hun) vrouwen en de stijgende arbeidsparticipatie
van vrouwen verwacht kan worden dat de bereidheid van mannen om na de 65ste verjaardag door te
werken in de toekomst verder zal toenemen.

Conclusies
Iets minder dan een op de tien mannen tussen 65 en 74 jaar werkte in de
periode 1996–2006, het merendeel als zelfstandige. Het percentage werkende
mannen van 65 jaar en ouder stijgt langzaam en het aandeel werknemers in
deze groep neemt toe. De groep werkende 65-plussers is heterogeen. Er zijn
grote verschillen naar opleidingsniveau, ook binnen de grote groep zelfstandigen.
De grootste groep werkende 65-plussers bestaat uit agrariërs (ruim een op de
vijf). Zij zijn relatief laagopgeleid en maken veel uren, net als de groep zelfstandigen in de detailhandel. Daartegenover staat een kleine groep hoogopgeleiden
in de (semi-)publieke sector die vaak in loondienst is en aanzienlijk minder uren

Literatuur
CBS (2004) The Dutch virtual census of 2001. Voorburg/Heerlen:
CBS.
Henkens, K. en H. van Solinge (2006) Werken na 65 jaar. Demos,
22(4), 39–40.
Monden, C.W.S. (2007) Partners in health? Exploring resemblance in health between partners in married and cohabiting
couples. Sociology of Health & Illness, 23(3), 391–411.
SCP (2006) Rapportage ouderen 2006. Den Haag: SCP.

ESB

21 maart 2008

185

Auteur