Groeistuipen
Volgens recente voorspellingen van de Wereldbank
kunnen de rijke, geïndustrialiseerde landen in de komende tien jaar met gemiddeld 2,7% groeien. Voor
de ontwikkelingslanden
ligt een gemiddelde groei
van 4,8% in het verschiet: Zuid- en Oost-Azië (China)
groeien met resp. 5,3 en 7,6%, Latijns-Amerika met
3,4%, Oost-Europa met 2,7%, Sub-Sahara Afrika met
3,9% en het Midden-Oosten en Noord-Afrika met
3,8%1. Als deze trends doorzetten, staat de wereld
aan de vooravond van een gigantische economische
expansie. De club van welvarende landen, die nu
één miljard mensen omvat, wordt uitgebreid met landen in Azië, Zuid-Amerika en Oost-Europa die drie
miljard inwoners tellen. Zo’n groeistuip zal niet probleemloos worden opgevangen. Waar zullen zich de
knelpunten voordoen?
De eerste probleemkandidaat
is de arbeidsmarkt.
Velen in de rijke landen geloven dat het succes van
de nieuw-opkomende
concurrenten ten koste zal
gaan van hun eigen welvaart. Zij vrezen dat produktie en werkgelegenheid wegvloeien naar derdewereldlanden, die niet alleen over goedkope arbeid,
maar in toenemende mate ook over kapitaal, westerse technologie en goed opgeleide arbeidskrachten
beschikken. Dat zou in de oude industrielanden tot
massawerkloosheid en sociale spanningen kunnen
leiden. De vergissing is dat groei van de produktie in
het ene land ten koste moet gaan van de produktie
in een ander land. Maar groeiende exporten leveren
ontwikkelingslanden
het geld op om meer te importeren uit geïndustrialiseerde landen. Specialisatie en internationale handel strekken tot wederzijds voordeel,
zoals we sinds Ricardo weten.
Dat neemt niet weg dat de rijke landen voor grote aanpassingsproblemen
worden gesteld. Want niet
iedereen gaat erop vooruit. De grote verliezers zijn.
de ongeschoolde werkers in de industrie. Hun banen
verdwijnen, deels door verplaatsing van bedrijvigheid naar lage-lonenlanden, maar veel meer door de
arbeidsbesparende
technologische ontwikkeling die
bedrijven in de geïndustrialiseerde landen concurrerend moet houden. Uit het artikel van Bosch en Elsendoorn in deze ESB blijkt dat de vraag naar laaggeschoolde arbeid in ons land in de afgelopen tien jaar
dramatisch is gedaald. In andere OESO-landen heeft
zich hetzelfde voorgedaan. Voor die groep helpt het
niet dat tegelijk de vraag naar hoger opgeleiden is
toegenomen. Blauwe-boordenwerkers
met dertig
dienstjaren in de industrie school je niet om tot logistiek manager of marketingadviseur. Voor hen moeten
andere oplossingen worden gevonden.
De sterke groei van de investeringen in ontwikkelingslanden kan ook een internationale kapitaalschaarste veroorzaken. Daardoor kunnen de reële
rentevoeten oplopen en de groeiperspectieven
van
geïndustrialiseerde landen worden aangetast. Het probleem van de wereldkapitaalschaarste
wordt nog verergerd door de vergrijzing in ontwikkelde landen.
E5B 12-10-1994
Die gaat immers gepaard met lagere particuliere besparingen en een groter beroep op collectief gefinancierde voorzieningen. De geijkte oplossing is om
markten te laten werken. Voor een deel zullen hogere rentevoeten extra besparingen uitlokken. De hogere rente zal rijke landen ook dwingen om hun begrotingstekorten te verminderen. Voorts zouden de
pensioenbesparingen
in rijke landen voor een groter
deel kunnen worden belegd in snelgroeiende economieën. Beleggingsvoorschriften die pensioenfondsen
verbieden over de grenzen te investeren, belemmeren niet alleen de optimale allocatie van kapitaal,
maar benadelen ook pensioengerechtigden
die met
een lager rendement genoegen moeten nemen.
De snelle groei van ontwikkelingslanden
zal ook
de vraag naar grondstoffen en energie vergroten. Dat
kan de inflatie weer aanwakkeren, net nu die redelijk
onder controle lijkt. De groei van de energieconsumptie in ontwikkelingslanden
kan binnen twintig
jaar tot een verdubbeling van het wereldenergieverbruik leiden. Hoewel de energiereserves groot genoeg zijn om dat op te vangen, kan zo’n stijging tot
sterke prijsverhogingen leiden. Hier staat tegenover
dat schaalvoordelen en scherpere internationale concurrentie de prijzen onder druk zullen zetten. Iedereen wordt gedwongen zo efficiënt mogelijk te produceren. Last but not least zal de inflatie worden bepaald door het tegenwicht dat monetaire beleidsmakers tegen inflatie(verwachtingen)
weten te bieden.
De snelle internationale groei zal ook het milieu
extra belasten. In veel ontwikkelingslanden
wordt
nog onzorgvuldiger met het milieu omgesprongen
dan in ontwikkelde landen. De laatstgenoemden hebben de problemen echter grotendeels veroorzaakt.
Dat legt op hen de verplichting een grote bijdrage
aan het oplossen van de milieuproblemen te leveren.
De internationale groei kan ten slotte tot politieke
spanningen leiden. De machtsverhoudingen
in de
wereld zullen immers radicaal veranderen. China
passeert de VS als ‘s werelds grootste economie, India en Indonesië overtreffen Duitsland en Frankrijk,
en in de top-vijftien van grootste economieën staan
negen landen die nu nog tot de derde wereld worden gerekend. Dergelijke verschuivingen dwingen
tot aanpassingen van de internationale politieke verhoudingen. Die komen echter maar moeizaam tot
stand (vergelijk de huidige spanningen in het IMF).
De komende decennia openen zich ongekende
groei perspectieven. De groei kan echter met ernstige
stuipen gepaard gaan. Regeringen van rijke landen
doen er goed aan zich er nu al op in te stellen dat
binnen één generatie de economische verhoudingen
in de wereld aanzienlijk zullen zijn veranderd.
L. van der Geest
1. Zie: War of the worlds, A survey of the global economy,
1be Economist, 1 oktober 1994, waaraan veel van het bovenstaande
is ontleend.