Ga direct naar de content

Groei, een kwestie van vertrouwen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 26 1999

Eigen huis, eigen vermogen
Aute ur(s ):
Snels, B.A.W. (auteur)
Streefkerk, M. (auteur)
Vendrik, C.C.M. (auteur)
Resp. econoom b ij de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks, tevens Universitair Docent aan de faculteit Bestuurskunde van de Universiteit
Twente; econoom bij de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks; (auteur)
lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4207, pagina 424, 4 juni 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
belastingen

De volledige rente over hypothecaire schulden is aftrekbaar van de inkomstenbelasting, terwijl de belasting die voor het eigen huis
betaald moet worden – huurwaardeforfait en vermogensbelasting – laag is ten opzichte van die aftrekpost. Een zakelijk debat over dit
onderwerp is dringend nodig. Wij stellen in dit artikel voor het eigen huis op te nemen in de nieuwe vermogensrendementsheffing.
Een belangrijk onderdeel van de fiscale plannen van Zalm en Vermeend is de invoering van een vermogensrendemenstheffing 1. Deze
nieuwe belastingvorm leidt tot een radicale herziening van de fiscale behandeling van vermogen. Op dit moment worden inkomsten uit
vermogen, zoals rente, dividend en huuropbrengsten, opgeteld bij eventuele inkomsten uit arbeid en vindt de heffing plaats in de loonen inkomstenbelasting. Daarnaast kent Nederland al ruim een eeuw de vermogensbelasting, die momenteel voorziet in een jaarlijkse
belasting van 0,7% op het aanwezige vermogen zelf. Vanwege de forse hoogte van de vermogensvrije voet en diverse vrijstellingen is
het aantal vermogensbelastingplichtigen in Nederland beperkt. Deze fiscale behandeling van vermogen gaat op de helling. In plaats
voor de bestaande vermogensregelingen stelt het kabinet een vermogensrendementsheffing voor.
Kern van dit voorstel is een heffing van 30% over een forfaitair rendement van 4%. Alle vermogensbestanddelen gaan onder dit nieuwe
regime vallen, ook het tweede huis. Alleen voor het eerste huis wordt een uitzondering gemaakt. Het totale netto-bezit van huishoudens
bedroeg in 1996 Æ’ 1035 mrd. Daarvan bestond 56% uit de waarde van de eigen woning 2. Voor huishoudens is het eigen huis dus het
belangrijkste vermogensbestanddeel. De principiële vraag is dan ook waarom het eigen huis niet meegenomen wordt in deze nieuwe
vorm van vermogensbelasting. Met de invoering van de vermogensrendemenstheffing wil het kabinet de vermogensbelasting
afschaffen. Het eigen huis valt dan helemaal niet meer onder een vorm van vermogensbelasting. Voor eigen-woningbezitters met een
kapitale woning betekent dat een extra inkomensvoordeel. We nemen eerst de huidige fiscale behandeling van het eigen huis onder de
loep. Vervolgens zullen we een pleidooi houden voor het opnemen van het eigen huis in de nieuwe vermogensrendementsheffing.
De huidige fiscale behandeling
In ons belastingstelsel moet de aftrekbaarheid van de hypotheekrente in samenhang met het huurwaardeforfait worden gezien. Het
huurwaardeforfait is de forfaitair bepaalde huurwaarde. De fiscus beschouwt de eigen woning als een bron van inkomsten omdat de
woning verhuurd zou kunnen worden, ook al bewoont de eigenaar zelf zijn woning. Over de huurwaarde dient daarom
inkomstenbelasting betaald te worden. Bij deze zienswijze hoort de aftrekbaarheid van de kosten om de woning te verwerven: de rente
over de hypotheek is aftrekbaar omdat de huurwaarde van de eigen woning belastbaar is.
Een belangrijke oorzaak voor de steeds terugkerende discussie over de fiscale behandeling van het eigen huis is de bepaling van de
huurwaarde, en daarmee de vaststelling van het percentage te betalen inkomstenbelasting. De overheid heeft verschillende redenen voor
de relatief lage vaststelling van het huurwaardeforfait 3. Ten eerste wordt een deel van de woning niet als een beleggingsobject met een
bepaalde huurwaarde gezien, maar als een consumptief goed. Ten tweede is het wonen een primaire levensbehoefte waarvoor de
bestedingen als gedwongen bestedingen beschouwd kunnen worden. En ten derde past een relatief lage vaststelling van het
huurwaardeforfait in het overheidsbeleid om het eigen-woningbezit te stimuleren 4.
De onevenwichtigheden in het huidige stelsel geven drie problemen. Ten eerste is er een budgettair probleem, waarvan de risico’s in de
toekomst toenemen. Ten tweede geeft het huidige stelsel onrechtvaardige inkomenseffecten. En ten slotte is het huidige stelsel weinig
effectief in het stimuleren van het eigen-woningbezit.
Budgettair robuust?
In de loon- en inkomstenbelasting heeft de belastingoperatie van Zalm en Vermeend als belangrijke doelstelling de verlaging van
tarieven via het beperken van aftrekposten. tabel 1 geeft weer dat na de belastingvrije sommen, de twee grootste aftrekposten de
pensioenen en de hypotheekrenteaftrek zijn. In de plannen van Zalm en Vermeend zal er middels de aangekondigde oudedagsparaplu
een lichte beperking van de aftrekbaarheid van pensioenpremies worden geïntroduceerd 5. Terwijl veel van de overige aftrekposten fors

beperkt worden in de komende stelselherziening, blijft de hypotheekrenteaftrek ongemoeid.

Tabel 1. Aftrekposten in de loon- en inkomstenbelasting
totale
aftrekpost
Æ’ mrd
belastingvrije sommen
hypotheekrente a
pensioenen
arbeidskostenforfait
overige b

100,8
29,1
26,0
16,2
35,1

budgettair
belang

43,0
12,7
11,9
6,4
17,6

a. Schatting op basis van meest recente gegevens: Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26430, nr. 1, “Voorlopige Rekening
1998″.
b. Overige aftrekposten: reiskostenforfait, werkelijke arbeidskosten, niet-actievenforfait, afdrachtverminderingen, lijfrenten, premies
werknemersverzekeringen, ouderenaftrek, rente/dividendvrijstelling, consumptieve rente, spaarloon, buitengewone lasten, giften.
Bron: Belastingen in de 21e eeuw. Een verkenning, blz. 37.

De verborgen subsidies die aan de woningbezitter in Nederland worden uitgedeeld zijn omvangrijk en groeien snel. Vanaf 1995 is de
aftrekpost toegenomen van Æ’ 24,5 mrd naar een geraamde aftrekpost van Æ’ 29,1 mrd in 1998 (zie tabel 2). Nederland loopt daarmee niet
alleen internationaal behoorlijk uit de pas. Ook valt op hoezeer de fluwelen aanpak van deze ‘woonsubsidies’ die via de belastingen
worden verrekend, verschilt van de zakelijke benadering van de ‘echte’ subsidies die de rijksoverheid verstrekt. Deze subsidies staan
vaak (en soms terecht) bloot aan kritiek. Belangrijk is vooral dat de echte subsidies gebudgetteerd zijn, waarmee de overheid greep houdt
op de omvang van de verstrekking. Op de omvang van de fiscale woonsubsidies heeft de overheid geen enkele greep. De aftrekbaarheid
van de hypotheekrente is ongelimiteerd.

Tabel 2. Ontwikkeling van de hypotheek-rente-aftrek
totale
aftrekpost
Æ’ mrd
1995
1996
1997
1998

24,5
26,0
27,6
29,1

budgettair
belang

10,7
11,8
13,0
14,1

totale
hypotheekschuld

322
369
428
483

Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26430, nr. 1, “Voorlopige Rekening 1998”. Alleen voor 1995 zijn er definitieve cijfers
beschikbaar. Voor latere jaren wordt gewerkt met schattingen.

Ter vergelijking is het interessant naar de ontwikkeling van de opbrengsten uit het huurwaardeforfait te kijken. In 1995 bedroeg de
opbrengst ongeveer Æ’ 3,6 m In 1998 is de schatting dat het huurwaardeforfait een opbrengst zal geven van ongeveer Æ’ 4,5 m Deze
rd.
rd.
ontwikkeling geeft weer dat de kosten van de hypotheekrenteaftrek en de opbrengsten uit het huurwaardeforfait uiteen lopen. Bij
eventuele rentestijgingen of een forse verdere groei van de totale hypotheekschuld (zoals de schattingen nu aangeven, zie de trend in
tabel 2) zullen de tegenvallers voor de schatkist nog groter worden.
Rechtvaardig?
De onevenwichtigheden in de fiscale behandeling van het eigen huis hebben onevenwichtige inkomenseffecten. Volgens het Sociaal en
Cultureel Planbureau (SCP) hebben vooral de hogere inkomens profijt van het relatief lage huurwaardeforfait. Dit ‘huurwaardevoordeel’
definieert het SCP als “een belastinguitgave die voortvloeit uit het feit dat de huurwaarde door de fiscus (huurwaardeforfait) met het oog
op het eigen-woningbezit lager wordt vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer (economische huurwaarde)” 6. Het
huurwaardevoordeel bedroeg in 1991 bijna Æ’ 5 mrd. Het SCP heeft becijferd dat dit voordeel ongelijk is verdeeld over de
inkomensgroepen. Van het huurwaardevoordeel incasseert de rijkste 20% van de Nederlandse bevolking bijna 60%. De 20% met de
laagste inkomens heeft geen enkel voordeel van het relatief laag vastgestelde huurwaardeforfait.
Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens uit 1991. Op 1 januari 1997 is de Wet WOZ (waardering onroerende zaken) van kracht geworden.
Deze wet heeft een nieuw waarderingssysteem geïntroduceerd. Onroerende zaken worden nu voor de fiscus gewaardeerd op basis van
de werkelijke verkoopwaarde. Omdat te voorzien was dat dit nieuwe waarderingssysteem een lastenverzwaring voor de huizenbezitters
zou betekenen, is het percentage voor het huurwaardeforfait zodanig verlaagd dat er geen extra inkomsten voor de overheid zijn. Per
saldo is het huurwaardevoordeel dus onveranderd en zullen de cijfers van het SCP ook nu bij benadering de inkomensvoordelen juist
inschatten.
Ook de econoom Van der Ploeg schrijft dat het systeem van de aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek vooral de hogere inkomens
ten goede komt. Hij schat dat de drie procent van de belastingbetalers die het toptarief van 60% betalen, een vijfde van de nationale
7

aftrekpost voor het eigen huis (hypotheekrente minus huurwaardeforfait) opeisen en tegen het hoogste tarief verrekenen . Deze
genereuze fiscale behandeling van het eigen huis is uniek in Europa en verklaart waarom het Nederlandse belastingstelsel één van de
minst progressieve in Europa is 8.
Effectieve stimulering eigen-woningbezit?
De laatste jaren stijgen de huizenprijzen in hoog tempo. Vooral in de Randstad is deze stijging zeer fors, omdat de vraag veel groter is dan
het aanbod. Voor nieuwkomers op de huizenmarkt is een eigen huis vrijwel onbetaalbaar geworden, zeker voor alleenverdienende
kostwinners. Deze situatie is een gevolg van de gunstige economische omstandigheden, het te lage aanbod van bepaalde type
woningen, de lage rentestand, maar ook van de voordelige fiscale behandeling van het eigen huis 9. Voor nieuwkomers op de
huizenmarkt is de gunstige fiscale behandeling van het eigen huis dan ook weinig effectief in het stimuleren van het eigen-woningbezit.
Bovendien blijkt uit de populariteit van nieuwe financiële producten als de spaar- en beleggingshypotheken, dat hypotheken in
toenemende mate gebruikt worden om fiscaal gunstig te beleggen 10. Zulke nieuwe vormen van hypotheekverstrekking hebben het
mogelijk gemaakt om belastingvrij vermogen op te bouwen, bij maximaal profijt van de hypotheekrenteaftrek.
Aanpassing is nodig
Door de tijd heen zijn er voorstellen gelanceerd voor een aanpassing van de fiscale behandeling van het eigen huis. Als de eigen woning
slechts voor een deel gezien wordt als een bron van inkomsten – 60% van de verkoopwaarde, gebaseerd op de situatie voor de wozherziening – zou het fiscaal logisch zijn om ook de aftrekbaarheid van de hypotheekrente slechts te laten gelden voor 60% van de waarde
van de woning. Veel fiscaal-economen pleiten echter voor het verhogen van het huurwaardeforfait 11. Fiscalisten zijn van mening dat de
woning inderdaad als een investering gezien moet worden. De kosten zijn dan volledig aftrekbaar, maar de forfaitaire inkomsten moeten
dan volledig belast worden. Een vaak geopperde aanpassing is de hypotheekrenteaftrek te beperken tot een bepaald hypotheekbedrag,
variërend van 250.000 tot 400.000 gulden. De rente over het hypotheekbedrag dat deze grens te boven gaat, zou niet meer aftrekbaar zijn.
De bedoeling van dit type voortstellen is het ‘excessieve’ gebruik van de aftrekmogelijkheid te beperken. Andere mogelijkheden zijn de
fiscale faciliteit voor het kopen van een huis inkomensafhankelijk te maken, zoals in Duitsland, of het maximeren van het aftrekbedrag (de
rentesubsidie), zoals in het merendeel van de Europese landen. Vanuit het oogpunt van het stimuleren van het eigen-woningbezit is het
logisch om als overheid juist de lagere inkomens te ondersteunen.
Het voorstel dat wij in dit artikel lanceren sluit aan bij de stelselherziening die het kabinet wil doorvoeren. Juist in dit kader moet de
fiscale behandeling van het eigen huis worden meegenomen. Dat brengt ons bij het volgende voorstel, dat beoogt de aftrekmogelijkheid
in balans te brengen met het betalen van belasting. Tegelijkertijd komen we tegemoet aan de problemen van het huidige stelsel: minder
budgettaire risico’s, rechtvaardiger, en effectiever in het stimuleren van het eigen-woningbezit.
Eigen huis in de vermogensrendementsbelasting
De Tweede-Kamerfractie van GroenLinks heeft onlangs een voorstel gepresenteerd dat het eigen huis uit de loon- en inkomstenbelasting
haalt en onderbrengt in de nieuwe vermogensrendementsbelasting 12. Wij stellen voor om het eigen huis als vermogen te beschouwen.
Dat betekent dat het eigen huis – met afschaffing van het huurwaardeforfait – wordt opgenomen in de grondslag voor de
vermogensrendementsheffing. Over een rendement van 4% op de waarde van het huis wordt een belasting betaald van 30%. Dus over
het hogere rendementspercentage (ten opzichte van het huurwaardeforfait) wordt een lagere belasting betaald. De aftrek van de rente
vindt dan echter ook tegen dat lagere tarief van 30% plaats (de zogenaamde hypotheekrentesubsidie). De aftrek is mogelijk voor zover er
tegenover de hypotheekschuld geen eigen vermogen bestaat (bijvoorbeeld in de vorm van een aandelenkapitaal). Op deze manier lossen
we twee fundamentele problemen in één keer op. De onevenwichtigheid tussen het betalen van belasting (huurwaardeforfait) en het
krijgen van aftrek (hypotheekrente) is verdwenen. En er is geen relatief groter voordeel meer naarmate het inkomen hoger is 13.
Deze opzet is fiscaal gezien consequent, maar houdt nog geen rekening met het feit dat het eigen huis behalve een
vermogensbestanddeel ook een noodzakelijk consumptiegoed is. In principe stellen wij voor dat het eigen huis vermogen is dat fiscaal
neutraal behandeld moet worden: een aftrekmogelijkheid voor de investering en een belasting op de opbrengsten. Door vrijstellingen in
te voeren wordt het deel van het eigen huis dat als noodzakelijk consumptiegoed wordt beschouwd, buiten de nieuwe heffing gelaten.
De vrijstelling bedraagt per belastingplichtige Æ’ 200.000. Alleenstaanden ontvangen een extra vrijstelling van Æ’ 80.000. Hier wordt
aangesloten bij de gangbare verhouding van 50:70 tussen samenwonenden en alleenstaanden, die als maatstaf wordt gehanteerd in
inkomensregelingen. Deze vrijstellingsgrenzen (dus Æ’ 280.000 voor alleenstaanden en Æ’ 400.000 voor gehuwden en samenwonenden) zijn
in zekere zin arbitrair, maar dit voorstel maakt wel duidelijk wat de overheid nu precies verstaat onder het stimuleren van het eigenwoningbezit. Een vermogensheffing zonder vrijstellingsgrenzen zou voor vele huizenbezitters een te forse lastenverzwaring betekenen,
denk bijvoorbeeld aan ouderen met een laag inkomen en zonder het voordeel van de hypotheekrentesubsidie. Om uitvoeringsproblemen
te voorkomen geldt voor samenwonenden de eis dat zij gezamenlijk juridisch eigenaar zijn van het huis.

GroenLinks versus Paars
GroenLinks
1. Afschaffing hypotheekrenteaftrek en huurwaardeforfait.
2. Invoering van een hypotheekrentesubsidie van 30%.
3. Het eigen huis wordt ondergebracht in de vermogensrendementsheffing: heffing van 30% op een fictief rendement van 4%,
met heffingsvrije voeten van Æ’ 280.000 voor alleenstaanden en Æ’ 400.000 voor gehuwden/samenwonenden.
Paars

Paars
1. Verlaging van tarieven in de loon- en inkomstenbelasting (met effecten voor aftrek en huurwaardeforfait).
2. Afschaffing vermogensbelasting.

Budgettaire consequenties en inkomensgevolgen
GroenLinks heeft dit voorstel ter doorrekening aan het Centraal Planbureau voorgelegd 14. De initiële budgettaire opbrengsten van dit
voorstel bedragen twee miljard gulden. Een exacte bepaling van de budgettaire gevolgen is ingewikkeld omdat het kabinet na 2001 een
grootschalige herziening van het belastingstelsel in petto heeft. Ten opzichte van deze paarse plannen veranderen dan ook de relatieve
opbrengsten.
De inkomenseffecten hangen af van de hoogte van het inkomen, het bedrag aan betaalde hypotheekrente en de waarde van het huis. Het
CPB laat zien dat vooral de hogere inkomens een koopkrachtverlies ondervinden. Bij een inkomen van meer dan vier maal het
minimumloon heeft de mediane huiseigenaar een koopkrachtverlies van 1%. Bij alle overige inkomensgroepen gaat de mediane
huiseigenaar er op vooruit. Dat het CPB gerekend heeft met medianen in de inkomensgroepen geeft al aan dat de effecten uiteen lopen.
De inkomenseffecten bewegen zich merendeels binnen de marges van +3% en -3%.
Voor de lage inkomens met goedkope huizen zijn de inkomensgevolgen beperkt. Gemiddeld genomen, is er sprake van een kleine
inkomensverbetering. Voor lage inkomens met een iets duurder huis, neemt het inkomensvoordeel toe. Tot aan modaal is er een positief
inkomenseffect. Voor inkomens in de tweede schijf met wat duurdere woningen is er ten opzichte van het huidige systeem sprake van
een inkomensnadeel. Voor alleenstaanden met een relatief duur huis is het inkomensnadeel groter. Zij krijgen in het voorstel van
GroenLinks slechts tot een woningwaarde van Æ’ 280.000 een vrijstelling van de vermogensrendementsbelasting. Voor de duurdere
woningen van huishoudens met hoge inkomens wordt het nadeel groter. Dit zijn ook de inkomens met dure huizen die in het huidige
stelsel een bovenmatig voordeel hebben van het verschil tussen het betalen van huurwaardeforfait en het krijgen van
hypotheekrenteaftrek.
Bij de berekening van de koopkrachteffecten, heeft het CPB aangenomen dat er een generieke lastenverlichting plaatsvindt via het
verlagen van het tarief in de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting. Alle huurders gaan er dan op vooruit. Een uitkomst die
past in de opvatting dat het huidige fiscale stelsel, ten koste van de huurders, buitensporig voordelig is voor eigen-woningbezitters.
Slot
Het budgettaire en maatschappelijk belang van de fiscale behandeling van het eigen huis is groot. In tegenstelling tot politici, voeren
economen en fiscalisten wel de discussie over het eigen huis. Met het voorstel om het eigen huis op te nemen in de
vermogensrendementsheffing, wil GroenLinks een nieuwe impuls geven aan zowel het wetenschappelijke als politieke debat. Juist bij een
grootscheepse aanpassing van het belastingstelsel zou het eigen huis onderdeel moeten uitmaken van nieuwe voorstellen. Ons voorstel
laat zien dat de inkomenseffecten beperkt kunnen blijven. Wel is het zo dat het politieke moed vereist om te erkennen dat sommige
huizenbezitters bovenmatig voordeel genieten van het huidige fiscale stelsel. Een aanpassing betekent dat zij deze voordelen zullen
verliezen

1 Belastingen in de 21e eeuw. Een verkenning, Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25810, nr. 2.
2 Kluwer BedrijfsInformatie en Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarboek Welvaartsverdeling 1998. Feiten en cijfers over
inkomen en consumptie in Nederland, Voorburg, 1999.
3 Voor een overzicht van de fiscale behandeling van het eigen huis door de tijd heen, zie J.B.S. Conijn, Enkele financieel-economische
grondslagen van de volkshuisvesting, Delftse Universitaire Pers, 1995.
4 In het huidige huurwaardeforfait zit een progressief element, waardoor de zeer goedkope huizen relatief nog minder belasting betalen.
Tot 25.000 gulden is nu het huurwaardeforfait nul; tussen 25.000 en 50.000 0,5%; tussen 50.000 en 100.000 0,75%; tussen 100.000 en
150.000 1,0% en boven de 150.000 gulden het maximum van 1,25%.
5 Overigens vindt onder andere Van Wijnbergen deze beperking lang niet ver genoeg gaan. Hij heeft voorgesteld bij pensioenen de
aftrekbaarheid volledig af te schaffen, tegelijkertijd met de afschaffing van belastingheffing op pensioenen (de omkeerregel). Zie S.J.G.
van Wijnbergen, Nederland weer aan het werk, ESB, 7 januari 1998, blz. 4-8.
6 Sociaal en Cultureel Planbureau, Profijt van de overheid III. De verdeling van gebonden inkomensoverdrachten in 1991, Rijswijk,
1994.
7 F. van der Ploeg, Een amendering van het belastingplan voor de 21e eeuw, Socialisme & Democratie, 1998, blz. 104-109.
8 Voor een overzicht van de verschillende woningbelastingsystemen in Europa, zie M. Haffner, Woningbelastingen in Europa, ESB, 27
februari 1998, blz. 171. Hoewel de zeer uiteenlopende belastingsystemen in Europa een vergelijking ingewikkeld maken, becijfert Van der
Ploeg dat in Nederland de staat 25% bijdraagt aan de financiering van het eigen huis. In Engeland, Duitsland en Frankrijk is dat
respectievelijk 7, 8 en 10%.
9 Zie P.M.A. Eichholtz, Het risico van een eigen huis, Vossiuspers AUP, Universiteit van Amsterdam, 1997.

9 Zie P.M.A. Eichholtz, Het risico van een eigen huis, Vossiuspers AUP, Universiteit van Amsterdam, 1997.
10 Overigens is er geen aftrek meer mogelijk bij het verhogen van bestaande hypotheken voor andere doeleinden dan
woningverbetering. De bedoeling is dat de belastingdienst hier sterk op controleert. Bij het aangaan van een nieuwe hypotheek is het
nog steeds mogelijk om een maximale hypotheek te nemen, terwijl het eigen vermogen gebruikt wordt voor andere doeleinden dan het
kopen van een eigen huis.
11 Zie bijvoorbeeld C.A. de Kam, De logica van de hypotheekrente-aftrek, ESB, 29 januari 1997, blz. 94-95, en L.G.M Stevens, Fiscale
voorzieningen voor het eigenwoningbezit, ESB, 5 juli 1989, blz. 649-653.
12 Tweede-Kamerfractie GroenLinks, Nederland Hypotheekrenteland, Den Haag, 1999. Over de fiscale behandeling van het eigen huis,
Den Haag. De nota is op internet te vinden: http://www.groenlinks.nl
13 Merk op dat in afwijking van de vermogensrendementsbelasting zoals Zalm en Vermeend die voorstellen, er geen saldering van
vermogen en schulden plaatsvindt, waardoor het risico van rentefluctuaties voor eigenwoningbezitters afneemt. Met andere woorden, de
aftrek van hypotheekschulden blijft bestaan. Alleen als iemand eigen vermogen heeft wordt dit gesaldeerd met de hypotheekschuld om
het recht op aftrek te bepalen.
14 CPB, Effecten van GroenLinks-voorstel fiscale behandeling eigen huis, notitie, 99/17, 1 april 1999.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur