Historisch gezien is het probleem van Afrika niet zozeer de afwezigheid van groei als wel de enorme volatiliteit ervan. Aan de huidige groeiperiode liggen echter ook structureleveranderingen ten grondslag die landen kunnen helpen armoede te ontgroeien.
280Jaargang 99 (4684) 2 mei 2014
Afrikaanse groei in
historisch perspectief
grensnut
I
n de afgelopen jaren zijn de meningen over de eco –
nomische vooruitzichten van sub-Sahara-Afrika
(hierna ‘Afrika’) behoorlijk bijgesteld. Afrika wordt
in de media in toenemende mate geportretteerd als
het continent van de toekomst, een regio waar wes-
terse investeerders niet langer omheen kunnen als ze willen
profiteren van groeiende stedelijke consumptiemarkten en
hoge winstmarges voor first movers in diverse sectoren. Bijna
twee decennia van onafgebroken economische groei heeft het
idee gevoed dat er structurele veranderingen plaatsvinden die
verder reiken dan een kortstondige opleving van de econo –
mie na een lange periode van crises en stagnatie in het laatste
kwart van de twintigste eeuw. Volgens berekeningen van het
IMF behoorden maar liefst zes Afrikaanse landen bezuiden
de Sahara tot de tien snelst groeiende economieën ter wereld
tijdens het eerste decennium van deze eeuw. Groeicijfers van
het bnp tussen vijf en tien procent per jaar zijn eerder regel
dan uitzondering (IMF, 2012). In bepaalde kringen van beleidsmakers lijkt het afropessi-
misme zelfs plaats te hebben gemaakt voor ware afro-euforie.
Steve Radelet, de hoofdeconoom van de US Agency for Inter –
national Development, legt een direct verband tussen de recen –
te groei en de afname van geweldsconflicten, en ziet daarin de
basis voor een nieuwe generatie politiek leiders die de democra –
tisering van Afrika hoog in het vaandel heeft (Radelet, 2010). Maar ook toonaangevende academici laten zich niet
onbetuigd. Alwyn Young , als econoom verbonden aan de London School of Economics, heeft het over the African
growth miracle, waarmee hij bewust de analogie oproept met
het beroemde rapport van de Wereldbank uit 1993 over the
East Asian miracle (Young , 2012).
Zoals niet iedereen het afropessimisme deelde dat tot een
jaar of vijf geleden nog hoogtij vierde, zo deelt nu niet iedereen
in het nieuwe optimisme. Om te beginnen wordt een flink deel
van de hoge economische groei tenietgedaan door aanhou –
dend hoge bevolkingsgroei, die zich vertaalt in een uitdijende
groep kansarme jongeren die massaal van het platteland naar
de stad trekken. Bovendien is het, na een lange periode van in –
komensstagnatie vanaf de jaren zeventig , niet zo ‘miraculeus’
dat er enige mate van economisch herstel optreedt, zoals Young
ons wil doen geloven. De hoge groeicijfers in Afrika kunnen
ook beschouwd worden als een symptoom van zeer lage in –
komensniveaus, een gevolg van armoede in plaats van nieuwe
dynamiek. Als de groei van het bnp per capita in Afrika in een
breder perspectief wordt gezet (figuur 1), dan is er op het eerste
gezicht weinig reden om aan te nemen dat de huidige groei-
spurt fundamenteel anders is dan die tijdens de vroege naoor –
logse periode. Dus hoeveel reden tot optimisme is er eigenlijk? Een mogelijke reden voor optimisme is dat de huidige
groei een positieve bijdrage levert aan de daling van de armoe –
devoet in Afrika (Young , 2012; Pinkovsky en Sala-i-Martin,
2010). De Wereldbank schat dat het percentage van de Afri-
kanen ten zuiden van de Sahara dat in extreme armoede leeft,
is afgenomen van circa 59 procent in 1993 tot 48 procent
2010 (Wereldbank, 2014). Deze trend zet zich onvermin –
derd door. Maar tegenover de relatieve afname van extreme
armoede staat het gegeven dat het absolute aantal Afrikanen
onder de armoedegrens (1,25 dollar per dag ) is gestegen van
circa 315 tot 403 miljoen tussen 1993 en 2010 (VN, 2012).
Dit is het gevolg van het feit dat de bevolking een stuk harder
groeit dan de armoedevoet daalt. Er bestaat grote onduidelijkheid over de vraag in hoeverre
Afrikaanse economische groei gedreven wordt door structu –
rele verbeteringen in de arbeidsproductiviteit die voortvloeien
uit een zichzelf versterkend proces van technologische en orga –
nisatorische innovatie. Op microniveau is de verspreiding van
moderne technologie, zoals ICT, hoogproductieve voedsel –
gewassen en nieuwe transportmiddelen, in vrijwel alle uithoe –
ken van het continent zichtbaar. In de productiviteitscijfers op Ewout
FrankEma
Hoogleraar aan
Wageningen UR
De afgelopen twee decennia is de economische groei in sub-Saha –
ra-Afrika fors aangetrokken, maar hoe moeten we die groei inter –
preteren? Is dit een zeepbel die veroorzaakt wordt door gunstige,
maar tijdelijke, ontwikkelingen op de wereldmarkt die de vraag
naar Afrikaanse natuurlijke hulpbronnen vergroten? Of vinden er
dieperliggende structurele veranderingen plaats die voorwaarden
scheppen voor moderne economische groei? De door Vidi en het
ERC Starting Grant mogelijk gemaakte projecten plaatsen dit be –
langrijke vraagstuk in een historisch perspectief.
ESB grensnut
Ondersteund door
een VIDI-beurs
legt ewout Franke-
ma de lange-ter-
mijnontwikkeling
van de Afrikaanse
welvaart bloot,
die vervolgens als
empirische basis
dient voor het toet-
sen van de relatie
tussen welvaart en
geografie, handel
en koloniale insti-
tuties.
grensnut ESB
281Jaargang 99 (4684) 2 mei 2014
-0,06
-0,04 -0,02 0
0,02
0,04 0,06
0,08
In procenten
1950
19521954
19561958
1960
19621964
19661968
1970
1972197 4
1976 1978
1980
19821984
19861988
1990
19921994
199619982000
20022004
20062008
20102012
macroniveau zien we er echter nog nauwelijks iets van terug
(Frankema, 2014). Vooralsnog lijkt de toegenomen vraag naar
grondstoffen en tropische gewassen vanuit de opkomende
economieën, zoals China, India en Brazilië, de belangrijkste
motor achter de Afrikaanse groeiopleving. Deze exportgroei
wordt deels gedragen door aanzienlijke verbeteringen in de
ruilvoet, een trend die vroeg of laat zal ombuigen. Deze ruil –
voetverbeteringen gelden overigens vooral voor de olie expor –
terende landen en in (veel) mindere mate voor de olie impor –
terende landen. Hoe dan ook, de groei in Afrika vertoont de
typische kenmerken van een commodity boom . Een scherpe
groeivertraging in China zal onmiddellijk negatieve gevolgen
hebben, en zelfs als dit effect de komende decennia uitblijft,
zal de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, onder druk van
versnelde exploitatie, de groei uiteindelijk in de kiem smoren. Of is dit toch te somber gesteld? Zijn er structurele veran –
deringen gaande die zich deels nog onder de radar van de we –
tenschappelijke analyse bevinden, maar die de potentie hebben
om een economische transitie in gang te zetten die vergelijk –
baar is met grote delen van Oost- en Zuidoost-Azië in de afge –
lopen halve eeuw ? Zijn de signalen van een ontluikende ‘groene
revolutie’ die kleine Afrikaanse boeren uit de armoede kan til –
len voldoende serieus? Het antwoord op deze belangrijke vra –
gen is dat we dat niet weten. Dat gebrek aan inzicht komt in
belangrijke mate door het ontbreken van een solide perspectief
op economische transitieprocessen die rekening houden met
de specifieke lokale Afrikaanse kenmerken van economische en
institutionele ontwikkeling op de lange termijn.
OntwIkkelIng In hIstOrIsch perspectIeF
Het doel van de hier beschreven VIDI- en ERC Starting
Grant-projecten is om een historisch comparatief perspectief
te ontwikkelen op langetermijnprocessen van economische
transitie in Afrika, en meer in het bijzonder de langetermijn –
ontwikkeling van levensstandaarden. Het basisidee is dat
structurele economische verandering en duurzame verbete –
ringen van de levensstandaard in essentie dynamische lange –
termijnprocessen zijn die zich voltrekken in een voortdurend
veranderende historische context. De eerste fase van het onderzoeksprogramma betreft de
historische reconstructie van inkomensontwikkelingen. Hier –
toe wordt vooral gebruikgemaakt van omvangrijke koloniale
archieven in Londen, Parijs, Brussel en Lissabon (Frankema,
2011; Frankema en Jerven, 2014). Dit historische bronnen –
materiaal stelt ons in staat om tijdreeksen te construeren van
reële lonen in de stad en op het platteland, of van de markt –
waarde van voedselgewassen en commerciële gewassen. Het
stelt ons ook in staat om de relatieve prijzen van ongeschoolde
en geschoolde arbeid in kaart te brengen. De verzamelde his-
torische gegevens vullen we vervolgens aan met meer recente
gegevens uit bekende institutionele bronnen (VN, Wereld –
bank, IMF, FAO) die daarmee het basismateriaal vormen
voor de analyse van opeenvolgende fases van welvaartsgroei
en welvaartsafname in verschillende delen van het continent. Vervolgens worden de genoemde welvaartstrends in een
vergelijkend perspectief met een ruimtelijke en een temporele dimensie geanalyseerd. In de temporele dimensie koppelen we
de trends in de prekoloniale, koloniale en postkoloniale peri-
ode aan elkaar om belangrijke breukvlakken te identificeren.
De ruimtelijke vergelijking bestaat uit meerdere dimensies,
maar heeft één overkoepelend doel, namelijk om te begrijpen
hoe koloniale instituties gevormd zijn geweest door enerzijds
de economische en politieke aspiraties van de verschillende
Europese moederlanden en anderzijds de aanwezige prekolo
–
niale Afrikaanse instituties die zijn ingebed in lokale produc-
tie en bestuursstructuren. Deze analyse leidt tot de classifica –
tie van verschillende vormen van koloniale regimes op basis
van economische, sociale en politieke kenmerken. De historische analyse vult een belangrijk hiaat in de li-
teratuur over Afrika die bekend is onder de noemer historical
economics : een breed scala aan empirisch onderzoek dat voort –
bouwt op beroemde studies van onder anderen Easterly en Le –
vine (1997) over etnische fragmentatie in Afrika, Acemoglu
et al. (2001) over de rol van extractieve koloniale instituties,
en van Nunn (2008) over de gevolgen op de lange termijn van
de Afrikaanse slavenhandel. Deze studies gebruiken de variatie
in bepaalde historische condities om verbanden te leggen met
hedendaagse inkomensniveaus of maatstaven van institutione –
le kwaliteit. De IV-analyse (instrumentele variabele) is daarbij
een veelgehanteerde techniek. In het ontwerp van de regres-
sieanalyses wordt ernaar gestreefd om zo nauwkeurig mogelijk
monocausale verbanden te isoleren, waarbij de geschiedenis
wordt opgevat als een ‘laboratorium’ waarin overige invloeden
‘constant’ kunnen worden gehouden door de opname van con –
trolevariabelen. Deze onderzoeksmethode heeft een enorme vlucht geno –
men in de afgelopen vijftien jaar, ondanks een drietal beperkin –
gen die maar weinig aandacht krijgen. De belangrijkste is dat
deze studies uitsluitend gericht zijn op het ontdekken van his-
torisch persistente verbanden. De statische comparatieve ana –
lyses leveren robuuste correlaties op tussen variabelen op twee
verschillende punten in de tijd, maar er wordt gemakshalve over
de tussenliggende tijdsperiode heen gestapt (Austin, 2008a;
Jaarlijkse gewogen gemiddelde groei van
het bnp per hoofd in sub-sahara-Afrika, 1950–2013Figuur 1
In de rubriek ‘Grensnut’ beschrijven economen die een onderzoeksbe
urs hebben ontvangen hun grensverleggende onder zoek. De rubriek beoogt te
laten zien hoe economen met nieuwe benaderingen hiaten in de bestaande economische kennis invullen. De rubriek is een aanvulling op de rubriek
‘Canon’, waarin economen beschrijven wat we door de jaren heen geleerd hebben o
ver een bepaald onderwerp.
ESB grensnut
282Jaargang 99 (4684) 2 mei 2014
0
2
4 6 8
10 12
14
In procenten1870
18801890 1900 19101920 1930194019501960 19701980 19902000 2010
CalcuttaAccraTokio
Hopkins, 2009). De focus ligt eenzijdig op het ‘bewijzen’ van
historische continuïteiten, omdat discontinuïteit geen signifi-
cante correlaties oplevert. Echter, voor het duiden van heden –
daagse Afrikaanse economische ontwikkeling moeten we juist
historische veranderingsprocessen beter leren begrijpen. De tweede beperking ligt in de poging om sleutelvaria –
belen te isoleren van controlevariabelen om zodoende het pro –
bleem van endogeniteit te omzeilen. Dat ontneemt het zicht op
de interactie tussen factoren die inherent is aan elk maatschap –
pelijk transitieproces. Juist voor het begrijpen van koloniale
erfenissen is het noodzakelijk om de wisselwerking tussen kolo –
niale instituties en lokale instituties te begrijpen. Het beroemde
artikel over de colonial origins of inequality van Acemoglu et al.
(2001) is in die zin een schoolvoorbeeld van ‘eurocentrisme’.
De impliciete boodschap van de auteurs is dat Europeanen de
toekomst van de rest van de wereld hebben bepaald door hun
keuze voor extractieve of ontwikkelingsgerichte instituties. Op
het optreden van lokale bevolkingsgroepen wordt slechts toe –
zicht uitgeoefend (Easterly en Levine, 2012). De derde en laat –
ste beperking van deze literatuur is dat ze deels is losgezongen
van de theorievorming over economische langetermijngroei,
waarin relatieve prijsveranderingen een grote rol spelen.
theOrIe
De derde stap in het onderzoeksprogramma gaat daarom
over de vraag hoe nieuwe empirische inzichten over de ont –
wikkeling van Afrikaanse levensstandaarden zich verhouden
tot bestaande theorieën over economische groei op de lange
termijn. Hierin staan twee concepten centraal. Ten eerste
het concept van factor-induced technological change. De kern
van deze theorie is dat veranderingen in de relatieve prijs van
productiefactoren van invloed zijn op de richting van techno –
logische innovatie, en wel zo dat er optimaal gebruik wordt
gemaakt van de relatief goedkope productiefactoren. Deze
theorie is relevant in de context van de snelle demografische
groei in Afrika. Waar fysieke arbeid historisch gezien in vrij –
wel de hele regio de schaarse factor was ten opzichte van land,
zijn deze schaarste-verhoudingen de afgelopen decennia snel
veranderd. De alomtegenwoordigheid van gebonden arbeid, zoals bijvoorbeeld de sterke traditie van inheemse slavernij,
wordt door economisch en sociaal historici gezien als het
gevolg van een aanhoudende strijd om de zeggenschap over
arbeidskracht (Domar, 1970; Austin, 2008b). Ook koloniale
overheden hadden moeite om loonarbeid in Afrika gangbaar
te maken. Zij trachtten met verschillende noodgrepen – zoals
dwangarbeid, landonteigening en hoofdelijke belastingen –
het aanbod van arbeid te verhogen zonder daarvoor de vrije
–
marktprijs te hoeven betalen in de vorm van hoge lonen. Maar
zolang Afrikaanse boeren een alternatief hadden vanwege
vrije toegang tot landbouw- of weidegrond, bleef de arbeids-
marktregulering een sterk repressief karakter houden. Deze
situatie is in de afgelopen decennia snel veranderd en daarmee
lijken de condities voor de ontwikkeling van arbeidsinten –
sieve industrieën, en de daaraan gekoppelde binnenlandse en
buitenlandse investeringen, een stuk gunstiger dan een eeuw
geleden. Dit gaat overigens niet op voor geschoolde arbeid,
want die is over het algemeen nog onevenredig duur. Het tweede theoretische concept is nog onderontwik –
keld in de sociaal-wetenschappelijke literatuur: factor-induced
institutional change. Dit concept gaat over de vraag hoe veran –
deringen in relatieve prijsverhoudingen doorwerken in insti-
tutionele hervormingen. Voor Afrika is het concept relevant
omdat de toegang tot belangrijke hulpbronnen, die tot voor
kort nog veelal op lokaal niveau geregeld werd, steeds meer
gevangen raakt in een web van overstijgende belangen, die
zorgen voor een nieuwe bron van conflicten. Een belangrijk
voorbeeld is de binnenlandse strijd om landbouwgrond en de
problematiek van land grabbing door buitenlandse bedrijven
en investeerders. In diverse Afrikaanse landen, zoals Mada –
gascar, hebben regeringen onder druk van volksprotesten de
grootschalige verkoop van land aan banden gelegd. In andere
landen, zoals Ethiopië, wordt het opkopen van land door de
regering aangemoedigd als onderdeel van een zogenoemde
nationale ontwikkelingsstrategie. Hoe dan ook, de strijd om
landbouwgrond versterkt de druk op de politiek om institu –
ties te ontwikkelen die eigendomsrechten beter beschermen
en makkelijker verhandelbaar maken. Daar waar die bescher –
ming faalt, zoals bijvoorbeeld in Nigeria, nemen de geweld –
dadige conflicten over landrechten toe.
wel VAArtsgrOeI In AFrIkA Is nIet nIeuw
Een van de belangrijkste resultaten van het onderzoekspro –
gramma tot dusver is een empirische onderbouwing van het
inzicht dat Afrikaanse groei niets nieuws is en dat deze in veel
gevallen ook gepaard is gegaan met tastbare verbeteringen van
de levensstandaard van ‘gewone’ Afrikaanse boeren en onge –
schoolde stedelijke arbeiders. Figuur 2 onderstreept een pa –
troon dat we voor meerdere steden en regio’s in Afrika hebben
gevonden: een welvaartsontwikkeling gedurende de koloniale
periode, die weliswaar zeer volatiel was maar een duidelijke op –
waartse trend vertoonde totdat deze verdampte in de jaren ze –
ventig en tachtig. De stedelijke reële lonen van ongeschoolde
arbeiders in Accra (Ghana) zijn gedurende vrijwel de gehele
twintigste eeuw aanzienlijk hoger geweest dan in de grote In –
diase steden, zoals Calcutta. Maar zelfs in vergelijking met To –
kio, de hoofdstad van de eerste industriële samenleving in Azië,
hielden de reële lonen in Accra gelijke tred tot in de jaren zestig. Het probleem zit hem dus niet zozeer in de afwezig –
heid van groei, als wel in de enorme volatiliteit van groei en Ontwikkeling reële lonen mannelijke
arbeiders, 1870–2010 (1 = extreme armoedegrens)Figuur 2
grensnut ESB
283Jaargang 99 (4684) 2 mei 2014
koopkracht. Deze volatiliteit illustreert de gevoeligheid van
Afrikaanse economieën voor schokken op de wereldmarkt. In
die zin bouwt de economische groei sinds medio jaren negen-
tig voort op een langetermijngolfbeweging met sterke histo –
rische wortels: internationale marktontwikkelingen dicteren
het Afrikaanse patroon van groei en stagnatie. Maar er zijn in
de periode na 1995 ook belangrijke verschillen met eerdere
episodes van expansie. Tijdens de Eerste en Tweede Wereld –
oorlog , en de grote internationale depressies in de jaren der –
tig , zeventig en tachtig werden Afrikaanse economieën hard
getroffen door inzakkende exportmarkten en de bijkomende
schuldenproblematiek. In dat licht is het opmerkelijk dat de
recente recessie in het Westen (Europa in het bijzonder) wel –
iswaar voor een bescheiden groeivertraging in Afrika heeft
gezorgd, maar zeker niet de fatale gevolgen heeft gehad van
de grote recessies uit de twintigste eeuw.
De geschIeDenIs herhAAlt zIch nIet
Er zijn meer wezenlijke verschillen tussen de huidige en vroe –
gere groeiperioden in Afrika, zoals de kostenstructuur van de
binnenlandse handel en productie. De veranderde kosten –
structuur heeft ten minste drie aspecten, waarvan het eerste
(de relatieve prijs van arbeid en land) reeds is aangehaald. Een
tweede aspect houdt onlosmakelijk verband met de genoem –
de demografische expansie en betreft de snelle verstedelijking
van Afrika. De urbanisatiegolf van de afgelopen halve eeuw
luidt een definitieve breuk in met een verleden waarin dichte
concentraties van consumptie en productie zeer uitzonderlijk
waren. De overwegend extensieve, agrarische samenlevingen
zorgden voor een dunne geografische spreiding van boeren en
nomadische veehouders, die een enorme rem heeft gezet op
de ontwikkeling van markten. In 1900 was Kampala een dorp
met circa 3000 inwoners. Nairobi was toen niet meer dan een
overslagstation aan de spoorweg van Mombassa naar het Vic-
toriameer. Nu zijn het miljoenensteden. Waar in het verleden
markten niet of nauwelijks tot ontwikkeling konden komen
vanwege de grote afstanden tussen lage concentraties van
bevolkingsgroepen, groeien de mogelijkheden voor marktex –
pansie en marktintegratie nu met de dag. Dit is onder meer te
zien in de groeiende omvang van de intra-Afrikaanse handel
die circa tien procent van de totale buitenlandse handel be –
draagt. Dit is nog altijd een bescheiden percentage, maar het
groeit wel mee met de export naar niet-Afrikaanse regio’s. Een derde aspect is het overweldigende effect van de
ICT-revolutie op economische, sociale en politieke organisa –
tievormen. De mobiele telefonie verspreidt zich razendsnel.
In 1990 had slechts één procent van de Afrikanen een abon –
nement op een mobiele of vaste telefoonlijn. Tegenwoordig
is dat meer dan zestig procent (Wereldbank, 2014). De ICT-
revolutie biedt ongekende mogelijkheden om toegang te ver –
krijgen tot (realtime-)marktinformatie, – weersvoorspellingen
en – verkeersschema’s, en maakt de coördinatie van bedrijven op
het platteland (van coöperaties bijvoorbeeld) een stuk eenvou –
diger. Ook zijn er talloze toepassingen van mobiele telecom –
municatie voor hervormingen in het financiële verkeer van de
vaak arme huishoudens, tegen lage kosten. De digitale revo –
lutie in Afrika is niet meer weg te denken, en hoewel het erg
lastig is om na te gaan welke rol deze speelt in de huidige groei,
ziet iedereen het enorme potentieel van ICT voor het verster –
ken van klein- en grootschalig Afrikaans ondernemerschap.
BegrIp VOOr tegenstrIJDIgheDen
Het proces van economische ontwikkeling in Afrika wordt
beheerst door scherpe tegenstrijdigheden. De demografische
groei bijvoorbeeld biedt niet alleen een enorme stimulans
aan klassieke vormen van Smithian growth (marktontwik –
keling , schaalvergroting , arbeidsdeling ) maar vormt tegelij –
kertijd ook een van de grootste bedreigingen voor duurzame
welvaartsgroei en sociale stabiliteit. Hoe gaan overheden de
toegang tot schaarse hulpbronnen regelen? Wanneer komen
werkloze jongeren in opstand tegen groeiende ongelijkheid?
De interactie tussen deze grand forces is onmogelijk te voor –
spellen, maar het lijkt niet onlogisch te veronderstellen dat
sommige Afrikaanse landen hier veel beter uit zullen komen
dan andere. Het is daarom niet ondenkbaar dat een aantal
landen inderdaad snel uit de armoede groeit. Dit betekent dat
de economische ongelijkheid binnen Afrika zal toenemen in
de komende decennia, en nieuwe processen zoals wellicht in –
tra-Afrikaanse migratie in gang zal zetten. Aan de wetenschap
de taak om dat proces zo goed mogelijk te bestuderen en haar
denkbeelden over persistentie en inertie op basis van die in –
zichten bij te stellen. Enige sensitiviteit voor de aard van ver –
anderingsprocessen op de lange termijn is daarbij onmisbaar.
LitEratuur
Acemoglu, D., s. Johnson en J. robinson (2001) the colonial origins of comparative develop-
ment: an empirical investigation. American Economic Review, 91(5), 1369–1401.
Austin, g. (2008a) the ‘reversal of fortune’ thesis and the compression of history: perspec-
tives from African and comparative economic history. Journal of International Development,
20, 996–1027.
Austin, g. (2008b) resources, techniques, and strategies south of the sahara: revising the
factor endowments perspective on African economic development history. Economic History
Review, 61(3), 587–624.
Domar, e. (1970) the causes of slavery or serfdom: a hypothesis. The Journal of Economic His-
tory, 30(1), 18–32.
easterly, w . en r. levine (1997) Africa’s growth tragedy: politics and ethnic divisions. Quar-
terly Journal of Economics, 112(4), 1203–1250.
easterly, w . en r. levine (2012) the european origins of economic development. NBER Wor-
king Paper, 18162.
Frankema, e. (2011) colonial taxation and government spending in British Africa, 1880–1940
.
Maximizing revenue or minimizing effort? Explorations in Economic History, 48(1), 136–149.
Frankema, e. (2014) Africa and the green revolution. A global historical perspect
ive. NJAS –
Wageningen Journal of Life Sciences, te verschijnen.
Frankema, e. en M. Jerven (2014) writing history backwards or sideways: towards a consen-
sus on African population, 1850–2010. Economic History Review, te verschijnen.
hopkins, A.g. (2009) the new economic history of Africa. Journal of African History, 50(2),
155–177.
IMF (2012) Regional economic outlook. Sub-Saharan Africa. w ashington, Dc: IMF.
nunn, n. (2008) the long-term effects of Africa’s slave trades. Quarterly Journal of Economics,
123(1), 139–176.
Pinkovsky, M. en X. Sala-i-Martin (2010) African poverty is falling… much fas
ter than you think!
NBER Working Paper, 15775.
Radelet, S. (2010) Emerging Africa: how 17 countries are leading the w
ay. Baltimore, MD: center
for global Development.
Vn (2012) Population Prospects 2012. Revision. statistiek op esa.un.org.
w ereldbank (2014) African development indicators 2014. statistiek op data.worldbank.org.
Young, A. (2012) the African growth miracle. Journal of Political Economy, 120(4), 696–739.