ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Gemeen(te1ijk) belang
De gemeenten zijn boos. Boos o p het rijk vanwege de
ongelijke behandeling van rij ken gemeenten bij de bezuinigingen op de overheidsuitgaven 1). Terwijl het rijkzichzelf
ontziet en gewoon doorgaat met de uitbreiding van het
personeelsbestand, worden d e gemeenten verplicht tot
bezuinigingen die slechts te realiseren zijn door vermindering van het aantal arbeidsplaatsen. Nadat enkele
maanden geleden als eerste het gemeentebestuur van
Enschede al duidelijk maakte dat als gevolg van d e financiële nood de (gemeente)ambtenaar niet meer zo vast o p
zijn stoel zit als heel lang is gedacht, zijn uit verscheidene
andere gemeenten soor,tgelijke berichten gekomen over
de noodzaak het aantal arbeidsplaatsen te verminderen
om de gemeentebegroting sluitend te maken. Steeds meer
gemeenten beginnen door het aandraaien van de bezuinigingsschroef flink in de knel te komen.
De precaire toestand van de gemeentefinanciën is het
gevolg van een groot aantal uiteenlopende factoren. Aan
de ene kant vertonen belangrijke uitgavenposten flinke
stijgingen, vooral door de hoge rente, de snel stijgende
kosten van de bijstand (die voor 10% ten laste van de gemeente komen), en de sterk oplopendeenergiekosten. Aan
de andere kant vertonen de inkomsten een daling, doordat
de departementen bezuinigingen doorvoeren o p de specifieke uitkeringen die 60% van de gemeente-inkomsten uitmaken, en er daarnaast door het rijk ook wordt beknibbeld
op de middelen voor het gemeentefonds die via verdeelsleutels als algemene uitkeringen aan de gemeenten ten
goede komen. De eigen inkomsten van de gemeenten bieden geen mogelijkheden om de gaten in de begroting te
dichten. De onroerend-goedbelasting is aan grenzen gebonden, bovendien levert de inning nu alproblemen op; de
winsten van de gemeentelijke grondbedrijven zijn door de
stagnatie o p de woningmarkt in verliezen omgeslagen, en
ook de overige inkomsten uit heffingen en leges hebben als
gevolg van de verminderde economischeactiviteit een aanzienlijke daling ondergaan.
De gemeenten verkeren in de ongunstige situatie dat
zij de onderste laag van de bestuurskolom vormen. Als
in de ministerraad de bezuinigingspijn moet worden verdeeld zitten de gemeenten niet aan tafel om hun zaken
te behartigen. Op departementaal niveau doet het vervolgens ook prettiger aan om de last o p de gemeenten af
te wentelen in plaats van in eigen vlees te snijden. Ongetwijfeld is de budgettaire problematiek die het rijk de
laatste jaren heeft gekend, voor een deel via de departementale begrotingen op de gemeenten afgewenteld. Deze
blijven met de problemen zitten, want zij zullen het beleid
dat op centraal niveau wordt geformuleerd toch volgens
de voorgeschreven regels moeten uitvoeren. De instelling
van kasplafonds o p de afzonderlijke begrotingshoofdstukken bij voorbeeld, heeft geleid tot uitstel van betalingen aan gemeenten die voor dat bedrag reeds verplichtingen waren aangegaan. De pogingen tot terugdringing van
het financieringstekort bij het rijk hebben zodoende geleid tot een oplopen van het financieringstekort bij de
lagere overheid.
Het meest frustrerende voor veel gemeenteambtenaren
is echter, dat allerlei bezuinigingsmogelijkheden die zij
nog wèl zien, niet kunnen worden benut vanwege de departementale uitvoeringsvoorschriften. Zoals gezegd wor-
ESB 14-10-1981
den 60% van de gemeente-inkomsten gevormd door
specifieke uitkeringen van departementen (in totaal gaat
het o m meer d a n f. 25 mrd.). Een legertje ambtenaren zit
in Den Haag en omstreken met veel toewijding het beleid
te ontwerpen dat door d e gemeenten met dat geld moet
worden uitgevoerd. Om het allemaal zo rechtvaardig en
effectief mogelijk te doen zijn, wordt tot in details aan de
gemeenten voorgeschreven hoe de middelen moeten
worden besteed. De arme gemeenteambtenaren worden
bestookt met meer dan 1.O00 circulaires per jaar waar
precies in staat hoe het allemaal moet. Die voorschriften
moeten wel worden nagevolgd aangezien het rijk aan de
financiële touwtjes trekt (de z.g. ,,gouden koorden”). De
Raad voor de Gemeentefinanciën kwam bij een inventarisatie van de specifieke uitkeringen op basis van de begroting 1980 tot een aantal van 532 stuks. Ten aanzien
van het grootste deel van de gemeente-inkomsten vindt
dus o p gemeenteniveau geen afweging plaats om te komen
tot de meest rechtvaardige en efficiënte allocatie van
middelen. O p rijksniveau gebeurt dat wel, maar uiteraard
niet anders dan o p gebrekkige wijze. Wie zou immers de
uitwerking van al die regelingen kunnen overzien.
Momenteel is o p het Ministerie van Binnenlandse
Zaken een plan in voorbereiding o m het aantal specifieke
uitkeringen terug te brengen tot twaalf stuks waarbij
centrale regelgeving onvermijdelijk wordt geacht. In deelrapport 2 van de ,,Heroverwegingén”, dat het binnenlands
bestuur betreft, wordt geraamd dat met een overheveling
van specifieke uitkeringen naar algemene uitkeringen via
het gemeentefonds en een uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied (onroerend-goedbelasting) een voordeel van f. 4 Ã 5 mrd. zou zijn te behalen ten gevolge van
een betere afweging van nut en offer, minder afwenteling,
minder prijsopdrijving en minder bureaucratie. Op de
personele consequenties bij de rijksoverheid – het overbodig worden van tal van beleidsmedewerkers – wordt
echter niet ingegaan. Sceptici schatten de kansen op verwezenlijking van de plannen dan ook laag. Decentralisatie is mooi en aardig, zolang het maar geen banen,
promotiemogelijkheden en bevoegdheden bij d e rijksoverheid kost.
Sommige gemeenteambtenaren verlangen terug naar
het midden van de vorige eeuw, toen d e gemeenten nog
volledig zich zelf bedropen door middel van de meest uiteenlopende heffingen en belastingen. Dat gaat wat ver,
maar het wordt wel tijd om het met de mond beledendecentralisatiestreven nu eens echt inhoud tegaangeven. Dat betekent dat decentralisatie niet alleen wordt gebruikt als
dekmantel voor het afwentelen van financiële problemen
op de gemeenten, maar dat reële financiële eninhoudelijke
bevoegdheden worden gelegd o p d e plaats waar ook de
effecten van het beleid (of het uitblijven daarvan) worden
waargenomen e n gevoeld en waar dientengevolge de afweging het best kan plaatsvinden.
L. van der Geest
1) Zie voor een uitvoerige uiteenzetting de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten in een Nota aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal inzake de financiën van de gemeenten,
5 oktober 1981.
993