Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Wie houdt draaiende ons mooie land?
“Ik”, zegt de multinational. “Mijn hoofdkantoor zorgt voor veel hoogwaardige banen, zowel direct als indirect.”
“Ik”, roept het mkb. “Ik ben de banenmotor van het land. Het echte ondernemerschap zit bij mij.”
“Ik”, oreert de politicus. “Mijn wet- en regelgeving zorgt voor een ideaal vestigingsklimaat voor jullie beiden.”
Dan neemt de bankier het woord. Hij toont zijn goed gevulde portefeuille. “Vrienden, jullie kunnen mooi praten, maar uiteindelijk maak ik het allemaal mogelijk.”
Met het herdenken van het tienjarig jubileum van ‘Lehman’ is er veel gezegd en geschreven over de oorzaken van de bankencrisis. Over systeemrisico’s, over onbedoelde effecten van regelgeving, over buffers en over perverse prikkels. Er is het nodige aan regelgeving over de financiële sector uitgestort om een nieuwe crisis te voorkomen.
En er is veel aandacht gekomen voor cultuur en gedrag. De bonussen zijn ingeperkt en de toezichthouder let op de toon aan de top. Er is een eed voor bankiers gekomen, zoals die er ook is voor artsen, voor notarissen en voor Kamerleden. Daarmee aangevend dat de bankier een bijzondere positie inneemt in de samenleving.
En juist bij die maatschappelijke rol wringt de schoen bij het beantwoorden van de vraag of banken iets geleerd hebben. In reactie op het tekortschietend witwastoezicht bij ING zeiden senior-bankiers van deze instelling mij op achtergrondbasis dat zij toch geen onbezoldigd opsporingsambtenaren van de FIOD zijn. “Het is toch niet onze taak om boeven te vangen.”
Dat staat in schril contrast met hoe politiek en samenleving banken bezien. Premier Rutte bijvoorbeeld noemde de banken eerder dit jaar “semi-overheidsinstellingen”.
De minister-president vindt bankiers eigenlijk ambtenaren voor geldzaken. Het zelfbeeld van de banken is heel anders. De meesten zien zich als een winstgedreven particulier bedrijf, en soms zelfs als een IT-bedrijf of platform. De kantoorinrichting van de Googles en Facebooks van deze wereld worden geïmiteerd om het ondernemende van een start up in de organisatie te krijgen.
Nu heeft de hele maatschappij baat bij innovatieve banken, bij het gemak van mobiel betalen bijvoorbeeld of bij overal ter wereld terecht kunnen met je bankpas. Maar de sinds de crisis opgestarte grootschalige cultuur- en gedragsprogramma’s sorteren pas effect als bankbestuurders accepteren en intern uitdragen wat de samenleving van hun organisaties verwacht.
Het is waar dat er meerdere typen banken zijn – en universele banken zijn zelfs een combinatie van alle typen. Maar bottom-line illustreert de bankierseed dat een bank geen gewone op winst gebaseerde instelling is. Banken zijn een onmisbare schakel in de economie, maar dienstbaar aan de reële economie.
Het was dat woordje ‘dienstbaar’ dat bij delen van ABN Amro in 2010 op emotioneel verzet stuitte, toen de voor cultuur verantwoordelijke bestuurder Caroline Princen het opperde. “Als we zeggen dat we er voor de klant zijn, dan zijn we dus dienstbaar”, sprak zij. Het woord beviel de bankiers niet. Vermoedelijk omdat het een relatie aangeeft die niet past bij hun zelfbeeld.
Nieuwe slogans van de banken met de klant centraal klinken goed. Maar een spiegeltje-spiegeltje-test voor de top 50 van alle banken zou zinvol zijn.
Auteur
Categorieën