Gebrek aan samenwerking
Als landen hun binnenlandse economische beleid op
elkaar afstemmen, vermindert dat internationale fricties en onzekerheid en bevordert het internationale
handel en investeringen. Toch verloopt de beleidsafstemming in bij voorbeeld G7-verband uitermate
stroef. Als landen de grens overschrijdende milieuproblemen gezamenlijk aanpakken, is dat effectiever
dan wanneer elk land zijn eigen ozonlaagbeleid
voert. Toch komt een internationaal gecoördineerd
milieubeleid niet van de grond. Als landen elkaar
dwingen de spelregels van de internationale handel
strikt na te leven, roept dat een halt toe aan protectionistische maatregelen en geeft het een krachtige impuls aan de groei van de wereldhandel. Toch heeft
oprichting van de Wereldhandelsorganisatie
als sluitstuk van de GATT bijna vijftig jaar op zich laten wachten. Hoe komt het dat internationale beleidscoördinatie zo moeizaam tot stand komt, terwijl de voordelen
ervan evident zijn? Vijftig jaar na ‘Bretton Woods’ is
die vraag onverminderd actueel] .
Een belangrijke reden voor het gebrek aan internationale samenwerking is dat de betrokken landen
het niet eens zijn over de verdeling van de kosten en
baten. Economisch gezien is internationale samenwerking een collectief goed, waarvan iedereen wil
meeprofiteren en niemand aan meebetalen. Internationale vrijhandel is mooi, maar het mag niet ten koste gaan van de eigen industrie. Economische en monetaire samenwerking is prima, als in geval van nood
de beleidsvrijheid maar niet verloren gaat. Dit ‘freerider’ -probleem ondermijnt de samenwerking. Vroeg
of laat doen zich situaties voor waarin voor sommige
deelnemers de kosten de baten overtreffen en dan is
de verleiding groot de spelregels niet langer na te komen. Zo kwam het Bretton Woods-stelsel van vaste
wisselkoersen begin jaren zeventig aan zijn eind omdat de VS weigerden de dollar de devalueren toen de
Amerikaanse betalingsbalanstekorten
opliepen. De
instorting van het EMS vorig jaar werd veroorzaakt
door twijfel aan de bereidheid van Frankrijk en andere lidstaten om het Duitse rentebeleid te volgen. Een
monetaire unie maakt op den duur alleen kans als de
beleidsautonomie volledig wordt opgegeven, aldus
De Grauwe elders in deze ESB. Maar juist dat gaat de
meeste landen één stap te ver.
Het ‘free-rider’ -probleem kan worden overwonnen als één land eenzijdig de spelregels van de internationale samenwerking kan dicteren. Dit was het geval tijdens de bloeitijd van de gouden standaard in
de tweede helft van de vorige eeuw. Het Verenigd
Koninkrijk bezat de economische hegemonie en kon
andere landen tot naleving van de spelregels dwingen. Direct na de tweede wereldoorlog vervulden de
VS dezelfde rol met betrekking tot het wisselkoersstelsel van Bretton Woods en handhaving van de liberale wereldhandelsorde.
Wanneer, zoals nu, de economische macht in de wereld verdeeld is, krijgt wantrouwen of andere partijen hun deel van de verplich-
ESB 7-12-1994
tingen wel zullen nakomen een kans, waardoor de
samenwerking wordt gefrustreerd. Het ontbreken
van internationaal leiderschap is volgens Kindleberger de belangrijkste reden waarom internationale
samenwerking steeds moeilijker tot stand komt2
Internationale samenwerking wordt ook bemoeilijkt door verschil van mening over te verwachten
ontwikkelingen. Terwijl iedereen het erover eens is
dat een opwarming van de aardbol moet worden
voorkomen, lopen de meningen over de kans dat dit
zich werkelijk voordoet, uiteen. Helaas is de wetenschap meestal niet in staat voldoende accurate voorspellingen te doen over de waarschijnlijkheid van toekomstige gebeurtenissen. Daarnaast zijn er verschillen van inzicht over de effectiviteit van instrumenten
om (on)gewenste ontwikkelingen te voorkomen of
te bevorderen. Omdat preventief beleid meestal kostbaar is, zorgt de bestaande onzekerheid voor onderinvestering in internationale samenwerking.
Maar ook als internationale samenwerking wel tot
stand komt, is succes niet gegarandeerd. De samenwerking zelf kan weer nieuwe problemen oproepen.
De overdracht van bevoegdheden aan internationale
organisaties kan gemakkelijk gepaard gaan met verstarringsverschijnselen of politisering van de besluitvorming. Organisaties kunnen eigen doelstellingen
en beleid ontwikkelen, die met de oorspronkelijke
bedoelingen weinig gemeen hebben. Nieuwe ontwikkelingen kunnen de effectiviteit van bestaande vormen van samenwerking ondermijnen. Blommestein
en Emmerij laten in dit nummer, op heel verschillende wijze, enkele praktische problemen van internationale samenwerking zien.
Het voorgaande wekt de indruk dat internationale samenwerking bijna een contradictio in terminis is.
Dat is natuurlijk niet zo. Op tal van terreinen wordt
intensief en effectief samengewerkt. Denk aan internationale verdragen voor luchtrecht, zeerecht, het gebruik van de ruimte, radiofrequenties, regels voor het
vliegverkeer, belastingverdragen, produktstandaards
enz. Maar op vele andere terreinen laat de internationale samenwerking nog veel te wensen over. “Vijftig
jaar Bretton Woods” herinnert aan een van de meest
geslaagde voorbeelden van internationale economische samenwerking in de geschiedenis. Maar het is
ook een aansppring om verder te gaan op terreinen
waar de internationale coördinatie nog ernstige tekortkomingen vertoont3
L. van der Geest
1. Zie ook W. Mak en H. Visser (red.), Vijftig jaar na Bretvan de Koninklijke Vereniging voor
de Staathuishoudkunde,
Lemma, Utrecht, 1994.
2. c.P. Kindleberger, International public goods without international government, American Economie Reuieu’, jg. 76,
maart 1986.
3. Zie ook L. van der Geest, De nieuwe internationale orde,
E5B, 31 augustus 1994.
ton Woods, Preadviezen