Frankrijk
demarreert
Terwijl de Franse economic weer
moeizaam opkrabbelde na de dagenlange blokkades van het wegennet
en de spoorwegen, publiceerde de
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) haar jaarlijkse studie over de
Franse economic . Zoals de afgelopen jaren gebruikelijk is, waren de
bewoordingen waarmee het Franse
beleid werd beschreven lovend.
Frankrijk realiseert immers reeds
vier jaar een economische groei die
boven het OESO-gemiddelde ligt.
Binnenlandse groeivertragende factoren zijn vrijwel afwezig en de tegenvallende groeidynamiek in 1991
schrijft de OESO dan ook vooral toe
aan het bedrukte internationale klimaat, iets waar een open economic
als de Franse zich niet aan kan onttrekken. Volgens de OESO zal conjunctuurherstel niet lang op zich laten wachten. Over de timing van de
Franse demarrage doet de organisatie center geen uitspraak vanwege
het troebele beeld van de economic
van de VS en Europa. Verwacht
wordt dat Frankrijk in 1992 een gemiddelde bbp-groei zal registreren
van 2%. Dit is aan de zuinige kant
gezien het OESO-optimisme en het
nog niet door de OESO verwerkte
groeitempo in het eerste kwartaal
van dit jaar; het Franse planbureau
INSEE en het Ministerie van Financien verwachten 2,5% bbp-groei gemiddeld voor 1992. In 1993 staat volgens de OESO een lichte verdere
toename van de reele groei op de
rol tot 2,6%.
Een groot deel van de aandacht van
het rapport gaat, net als vorig jaar,
uit naar de structurele onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt en
indirect hieraan gekoppeld het onderwijssysteem dat een deel van de
discrepantie tussen vraag en aanbod
van arbeid veroorzaakt.
Resultaten ‘franc fort’-beleid
De basis voor de positieve beoordeling van het gevoerde economische
en monetaire beleid is in feite reeds
gelegd in 1987, toen de hervorming
van het monetaire beleidsinstrumentarium en de financiele markten
werd afgerond. Met de expliciete
keuze voor het ‘franc-fort’-beleid
committeerden de Fransen zich aan
de bestrijding van de inflatie, het terugdringen van het financieringstekort en de reductie van het tekort op
de lopende rekening. Dit beleid is
zo succesvol gebleken dat Frankrijk
momenteel samen met Luxemburg
als enige lidstaat ruim aan de convergentiecriteria voor de EMU voldoet.
De Franse frank bevindt zich dicht
bij de EMS-spilkoers, de inflatie bedraagt slechts drie procent, het lange
rente-ecart met Duitsland is teruggebracht tot een niveau van ongeveer
vijftig basispunten, de bruto staatsschuldquote bedroeg in 1990 46,4%
en de financieringsbehoefte van de
overheid is ondanks aanzienlijke
overschrijdingen ten opzichte van
de begroting in 1991 uitgekomen op
2,1% van het bbp.
Devaluatie — revaluatie?
Vanwege deze uitstekende uitgangspositie onthoudt de OESO zich van
aanbevelingen voor het Franse monetaire en budgettaire beleid op korte termijn. De overschrijding van het
ten doel gestelde financieringstekort
in 1991 wordt door de vingers gezien en voornamelijk toegeschreven
aan de conjuncturele vertraging. Het
wekt bevreemding dat de OESO wel
uitgebreid stilstaat bij het ongewenst
zijn van een devaluatie van de frank
in het EMS (biz. 112). Dit station is
werkelijk allang gepasseerd en de
discussie is in verband met de lage
inflatie onlangs zelfs in de – eveneens weinig realistische – richting
van een revaluatie ten opzichte van
de Duitse mark verschoven .
Sinds de experimenten met de eenzijdige pogingen tot verlaging van
de officiele rentetarieven in 1991 ter
stimulering van de binnenlandse
conjunctuur is er, na het onder druk
komen van de Franse frank in het
EMS eind vorig jaar, geen van Duitsland afwijkend wisselkoers- en rentebeleid meer gevoerd. Onder invloed
hiervan is de frank in snel tempo de
bilaterale spilkoers met de Duitse
mark genaderd. Wel werden onlangs
de kasreserveverplichtingen verlaagd, waardoor de commerciele
banken bereid waren hun rentetarieven met 0,5 procentpunt te verlagen.
Dit had echter slechts binnenlandse
effecten en geen repercussies voor
de interbancaire marktrente en de
wisselkoers.
Al met al is het een raadsel waar de
OESO het idee vandaan haalt dat
een discussie over een devaluatie
van de frank op dit moment actualiteitswaarde heeft. Veeleer mag worden verwacht dat de Franse monetaire autoriteiten hun monetaire
verworvenheden nu zullen consolideren. De noodzaak tot versoepeling van het monetaire beleid uit
hoofde van de conjunctuur is niet
langer aanwezig en ook in het kader
van de Europese eenwording zou
een hechtere koppeling tussen de
Franse frank en de Duitse mark niet
misstaan. Hiermee zou een verdere
reductie van het rente-ecart met
Duitsland worden bespoedigd.
Concurrentiepositie
Een van de grote verworvenheden
van het consistent gevoerde ‘franc
cort’-beleid is de sterke verbetering
van de internationale concurrentiepositie die tot stand is gekomen
door de lage inflatie en gematigde
loonstijgingen. Overigens speelt hierbij ook een rol dat de Franse investeringen in recente jaren in belangrijke
mate gericht zijn geweest op de verbetering van het internationaal verhandelbare goederenpakket. In feite
lijkt de door de OESO geprognostiseerde verbetering van het saldo van
de lopende rekening in procenten
van het bbp van -0,5% in 1991 tot
-0,1% in 1992 en 1993 nog aan de
conservatieve kant gezien de ruime
overschotten die de afgelopen maanden op de handelsbalans zijn geboekt. Het is zeker niet uitgesloten
dat het evenwicht op lopende rekening dit jaar zal worden bereikt, met
een omslag naar een overschot in
1993. In feite zal de externe sector
waarschijnlijk de belangrijkste motor
achter het groeiherstel zijn. Niettemin waarschuwt de OESO voor te
veel optimisme. Het conjunctureel
herstel van Frankrijk moet in eerste
instantie gedragen worden door een
aantrekkende wereldhandel, ook al
is de trendmatige winst die Frankrijk
op het moment behaalt op haar internationale marktaandeel substantieel.
Binnenlandse groeidynamiek
In verband met de hierboven aangehaalde gunstige economische omstandigheden zal een door de buitenlandse handel op gang gebrachte
1. OESO, Economic Surveys, France,
1991/1992, Parijs, 1992.
2. E. Isrealewicz, Et si le franc etait reevalue?, Le Monde, 5 mei 1992.
groeiversnelling snel kunnen leiden
tot een opleving van de binnenlandse groeidynamiek. De rol die de particuliere bedrijfsinvesteringen in
deze demarrage zullen spelen, blijft
vooralsnog echter beperkt. De particuliere investeringen hebben nu al
zes kwartalen achter elkaar een negatieve groei laten zien waarbij het
niveau in het eerste kwartaal van
1992 4,5% lager lag dan een jaar eerder. Niettemin is de OESO van mening dat wanneer ondernemers
meer overtuigd raken van het conjunctuurherstel de investeringen een
snelle groei kunnen doormaken vanwege de goede financiele ratio’s in
het bedrijfsleven en het nog relatief
hoge niveau van de bezettingsgraad.
Opgemerkt dient te worden dat de
particuliere bedrijfsinvesteringen
slechts 52% van de totale investeringen uitmaken (Nederland: 67,5%),
hetgeen illustreert dat de invloed
van de Franse staat nog altijd aanzienlijk is. Het beeld van de totale investeringen is dan ook veel minder
ernstig vanwege de aanhoudend forse investeringen die de Franse staat
doet in infrastructurele voorzieningen zoals de TGV en de luchtvloot
van Air France. De ‘grandes entreprises pationales’ breidden in 1991 hun
investeringsvolume nog uit met 6%,
maar deze groei zal in 1992 naar verwachting lager zijn.
Staatsdirigisme
Uit bovenstaande cijfers blijkt reeds
het dempende effect dat de overheidsbemoeienis op de neergaande
fase van de conjunctuur in de afgelopen periode in Frankrijk heeft ge-
Tabel 1. Korte-termijnprojecties voor de Franse economic, procentuele veranderingen
1991
Private eoBsutftptfe ;:
Bnitoi
2,5
-0,6
Export (G&D)
4,0
Import (G&D)
•Gv ^^.,,,,9,1
‘
5,7
2,6
9,8
-0,1
teem. Met name de werkloosheid on-
minimale eisen aan het niveau van
schoolverlaters te verhogen om zodoende de aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit verdient
zich ten dele terug door de besparingen op kostbare programma’s gericht op arbeidsmarktintegratie achteraf.
Stugge werkloosheid
Gerlof de Vrij
Niet alleen de OESO, maar ook de
huidige minderheidsregering onder
leiding van premier Beregovoy
segmenten, hetgeen blijft wijzen op
structurele inefficienties.
Onder andere om deze reden besteedt het OESO-rapport ruime aandacht aan het Franse onderwijssys-
ESB 15-7-1992
29
De OESO stelt dan ook: “The authorities have relaunched the process of
partial privatisations but purely for financial reasons” (biz. 115). De invloed van de staat is in Frankrijk zonder meer erg groot en van belang
voor de ontwikkeling van de conjunctuur. Gesteld mag worden dat
de structurele versterking van de
Franse economic en de internationale concurrentiekracht de laatste jaren
in belangrijke mate tot stand kwam
onder invloed van overheidsinspanningen. En dat in een tijd dat overheidsinterventie aan glamour flink
heeft moeten inboeten.
Deze ontwikkeling heeft echter niets
ke, voorwaardelijke privatisering
van publieke ondernemingen (maxi-
-2J62,5
Broa: OESO, EconomtcSurveys, fran(;e,l991/ 1992, Farijs, 19S>2.
te maken met een afnemende vertrouwen in de rol van de staat. De
president had het geld gewoon nodig voor werkloosheidsbestrijding.
zich slechts met grote voorzichtigheid over uitspreekt. Vorig jaar heeft
president Mitterrand het ‘ni-ni’-beleid (noch privatiseren, noch nationaliseren) doorbroken. Gedeeltelij-
1993
Korte
maal 49% van banken, industriele ondernemingen en verzekeringsmaatschappijen) wordt nu toegestaan.
de Franse economic waar de OESO
2,8
9,8
Saldo lopende rekening (% bbp) >•
hecht veel waarde aan de terugdringing van het aantal werklozen. De
werkloosheidsgraad heeft de psychologische barriere van 10% onlangs
doorbroken en het perspectief op
een substantiele daling in de periode tot en met 1993 is ondanks de
vele inspanningen van regeringszijde nauwelijks aanwezig. Ook de
additioneel aangekondigde maatregelen wakkeren de hoop op betere
tijden niet aan. De OESO bevestigt
wederom dat een groeitempo van
ongeveer 2,5% nauwelijks genoeg is
om het arbeidsaanbod te absorberen. Bovendien is de conjuncturele
component in de werkloosheid gering; de arbeidsmarkt vertoont verschijnselen van krapte op bepaalde
had. Illustratief hiervoor is verder
dat in 1991 het bbp in de marktsector (PIB marchand; aandeel 84%)
slechts toenam met 0,9%, terwijl het
totale bbp (PIB total) groeide met
1,25%.
Het Staatsdirigisme is overigens een
van de structurele kenmerken van
1992
der laag geschoolde jongeren is erg
hoog en het huidige onderwijssysteem, met een eenzijdige (elitaire)
nadruk op individuele prestaties op
academisch niveau, kan dit probleem niet oplossen. De OESO
houdt dan ook een pleidooi om de
De auteur is werkzaam bij het Econo
misch Bureau Buitenland van de ABN
AMRO Bank. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.