Door de val van het kabinet is enkele weken geleden een uniek initiatief in het onderwijsbeleid voortijdig beëindigd. Het gaat het om de experimenten prestatiebeloning in het onderwijs. Voor het eerst werd in het Nederlandse onderwijsbeleid een nieuw idee niet zomaar ingevoerd, maar werden eerst grootschalige experimenten opgezet om te onderzoeken of prestatiebeloning werkt en welke vorm van prestatiebeloning het meest geschikt is. In de jaren negentig werden een aantal grote onderwijsvernieuwingen doorgevoerd die niet de effecten bleken te hebben die ervan werden verwacht. Een leuk idee is nog geen garantie voor succes. Eén van de lessen van de commissie Dijsselbloem was dat voorzichtig moet worden omgesprongen met nieuwe initiatieven en dat het heel belangrijk is om beleidsvernieuwingen eerst onder wetenschappelijke begeleiding kleinschalig uit te proberen. Het CPB en de onderwijsraad hadden daarvoor al gewezen op het belang van experimenten om het onderwijs systematisch te kunnen verbeteren.
Bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn er de laatste jaren grote stappen gezet in deze manier van denken. En nu was er dus voor het eerst een staatssecretaris die – hoewel hij persoonlijk overtuigd was van het nut van prestatiebeloning – voorstelde om eerst experimenten uit te voeren, om op basis van solide empirische kennis beslissingen te nemen over de definitieve implementatie. Daar is veel reden toe. Uit een overzichtsstudie van het CPB blijkt dat de resultaten van prestatiebeloning in het onderwijs in het buitenland zeer sterk uiteen lopen. Er zijn voorbeelden waar prestatiebeloning heel goed bleek te werken en er zijn voorbeelden waar prestatiebeloning alleen averechtse effecten had. Zulke omstandigheden vragen om experimenten om zo te kijken welke aanpak onder de Nederlandse omstandigheden het beste werkt.
Doordat ik betrokken was bij dit initiatief heb ik kunnen ervaren dat deze manier van denken nog alles behalve vanzelfsprekend is. Zo werd ik regelmatig aangesproken door collega-onderzoekers die verbaasd vroegen “doe jij mee aan de invoering van prestatiebeloning? Denk je echt dat dat werkt? Dat geloof je toch niet?” Ook onderzoekers lijken dus regelmatig zonder kennis van de literatuur op hun gevoel af te gaan en het ook niet nodig te vinden zaken die we nog niet weten simpelweg empirisch te toetsen. De vakbond AOb was een fanatiek tegenstander. In de vele stukken die op de website van de bond verschenen werd onderzoek dat positieve resultaten liet zien als slecht onderzoek aan de kant gezet, en werd onderzoek met negatieve conclusies over prestatiebeloning sterk uitvergroot. De politiek heeft inmiddels besloten om te stoppen met deze experimenten. Politiek sentiment blijkt uiteindelijk sterker dan de bereidheid om te verkennen of en hoe prestatiebeloning kan werken.
Afgelopen donderdag publiceerde het CPB een rapport over de manier waarop het de verkiezingsprogramma’s wil gaan doorrekenen. Tot mijn verbazing blijkt ook het CPB zelf nog niet echt te geloven dat je om onderwijs te verbeteren een nieuw beleidsinitiatief eerst in experimenten uit moet proberen. Op pagina 41 staat dat het CPB er bij het doorrekenen van de verkiezingsprogramma’s van uit gaat dat de cito-score als gevolg van prestatiebeloning met 0,7 punten toeneemt. Als puntje bij paaltje komt doet het CPB dus ook liever alsof het al weet wat de effecten van onderwijsbeleid zijn dan dat het redeneert vanuit de feitelijke onzekerheid.
Het is te hopen dat het Ministerie doorgaat op de ingeslagen weg en ook in de volgende regeerperiode weer op zijn minst één belangrijk onderdeel van het beleid eerst op een degelijke manier uitprobeert, alvorens over de implementatie te beslissen. Het zou daarom voor de hand liggen als het CPB door partijen voorgestelde onderwijsvernieuwingen die onzekerheden kennen, alleen meeneemt in de doorrekening als er voor een experimentele aanpak wordt gekozen.
Auteur
Categorieën