De Nederlandse economie is relatief volatiel, wat vraagt om sociale bescherming en een (automatische) stabilisatie van de economie. In de Verenigde Staten en Canada wordt, als de werkloosheid hoog oploopt, de maximale duur van de werkloosheidsuitkering verlengd zodat de werkloosheidswetten extra bescherming bieden in slechte tijden. Nederland zou dit ook kunnen overwegen.
In het kort
-De Nederlandse economie is relatief volatiel en de werkloosheidsrisico’s zijn ongelijk verdeeld.
-Een flexibel WW-regime richt de inkomensbescherming meer op de behoefte en de door recessie getroffen groepen.
-Met de inkomensbescherming in een flexibel WW-regime verbetert ook de macro-economische stabiliteit.
De economische groei in Nederland verloopt grilliger dan in veel van de landen om ons heen, vooral door een hogere volatiliteit van de particuliere consumptie en de bedrijfsinvesteringen (Hemmerlé, 2019). De recessies zijn hier dieper en langer, en hetzelfde geldt voor de ‘goede tijden’. Dit onevenwichtige groeipatroon gaat in feite ten koste van de maatschappelijke welvaart.
Bovendien zijn de negatieve gevolgen van recessies – in termen van werkloosheid, inkomen, onzekerheid en ontevredenheid met het leven – ongelijk verdeeld over de verschillende groepen werkenden (CPB, 2019). De lasten van recessies worden disproportioneel gedragen door flexwerkers, laagopgeleiden, jongeren en mensen met een migratieachtergrond, waardoor de (inkomens)ongelijkheid tijdens recessies nog eens toeneemt.
Om de economische volatiliteit te beperken hanteert de Nederlandse overheid een begrotingssystematiek die de automatische stabilisatie van de economie bevordert. De uitgaven (exclusief WW en bijstand) liggen vast in uitgavenkaders, maar de inkomsten en de uitgaven aan WW en bijstand bewegen mee met de conjunctuur. Hierdoor nemen de overheidsuitgaven toe als de werkloosheid stijgt, wat voor macro-economische stabilisatie zorgt.
Het potentiële belang van de WW als schokdemper is voor Nederland extra groot, omdat de huishoudens hier hoge schulden hebben (hypotheken), en hun vermogen voor een groot deel bestaat uit pensioenaanspraken (Parlevliet en Kooiman, 2015). Als hun inkomen daalt of tegenvalt, kunnen zij dit deel van hun vermogen niet inzetten om hun consumptie op peil te houden. De coronacrisis zal Nederland opnieuw confronteren met deze structurele kwetsbaarheden.
De pieken en dalen van de Nederlandse economie zouden door de introductie van een anticyclische of conjunctuurafhankelijke WW verder kunnen worden afgevlakt. Met een anticyclische WW wordt de automatische stabilisatie versterkt. Het idee is dat de inkomensbescherming van de WW automatisch wordt verhoogd tijdens recessies, als de situatie in de arbeidsmarkt bovenmatig zwak is. De verruiming eindigt eveneens automatisch als de bovenmatige zwakte voorbij is. De Verenigde Staten (VS) en Canada passen dit idee al langer toe (kader 1).
Voordelen anticyclische WW
De WW verhoogt de welvaart omdat deze inkomensverzekering mensen in staat stelt om hun consumptie tijdelijk redelijk op peil te houden wanneer ze werkloos raken (CPB, 2015). Daarnaast biedt de WW werkloos geraakte werknemers de tijd om een nieuwe passende baan te vinden, hetgeen goed is voor de allocatie op de arbeidsmarkt. De WW-verzekering (qua hoogte, duur en voorwaarden) leidt echter ook tot verstoorde prikkels bij het zoeken naar werk, waardoor de duur van de werkloosheid onnodig lang kan uitvallen (Chetty, 2008).
Negatieve zoekexternaliteiten in een recessie
Zo laat onderzoek op basis van microdata voor diverse landen zien dat een hogere uitkering en een langere maximum uitkeringsduur inderdaad leiden tot een langere periode met een werkloosheidsuitkering (CPB, 2015). Maar dat is niet altijd in dezelfde mate het geval. In een zwakke arbeidsmarkt vertalen verminderde zoekprikkels voor werklozen zich in een relatief beperkte stijging van de totale werkloosheid en WW-lasten.
In slechte tijden is er namelijk bovenmatig veel concurrentie vanwege de (tijdelijk) schaarse banen, waardoor de individuele baanvindkans laag is. In dat geval heeft het voor de totale werkloosheid nauwelijks effect als alle individuen intensiever gaan zoeken. Het zoekproces op de arbeidsmarkt gaat gepaard met (negatieve) zoekexternaliteiten: als een werkloze intensiever naar een baan gaat zoeken, verkleint hij daarmee de baanvindkansen van andere werklozen. Lalive et al. (2015) en Marinescu (2017) laten zien dat in recessies dit externe effect empirisch relevant is. Boone et al. (2016) vinden dat de enorme toename van de maximumduur van een werkloosheidsuitkering in de VS niet heeft geleid tot een werkgelegenheidsdaling, maar dat het gemeten effect zelfs enigszins positief is. Chodorow-Reich et al. (2019) schatten dat het opwaartse effect op de werkloosheid maximaal 0,3 procentpunt is geweest, en Farber en Valletta (2015) vinden geen negatieve invloed op de gemiddelde uitstroom naar werk en dat minder werklozen zich terugtrekken van de arbeidsmarkt.
Op individueel niveau zijn de maatschappelijke kosten van de verstoorde prikkels dus niet constant, maar hangen af van de situatie op de arbeidsmarkt. En de baten doen dat ook (Andersen, 2014). Bij hoge werkloosheid is een betere uitkeringsregeling voor het individu relatief veel waard, terwijl de schade in termen van extra werkloosheid op macroniveau juist laag is. Onder anderen Sánchez (2008), Andersen en Svarer (2011) en ook Lalive et al. (2018a; 2018b) tonen dan ook theoretisch aan dat een optimaal vormgegeven werkloosheidsuitkering anticyclisch varieert met de krapte op de arbeidsmarkt.
Effectieve bescherming
Een belangrijk voordeel van een anticyclische WW is dat een uitkering die genereuzer is als de arbeidsmarkt zwak is, en omgekeerd, meer verzekeringswaarde genereert dan een constant arrangement (gemeten over een volledige conjunctuurcyclus). Daarnaast neemt de inkomensongelijkheid af omdat de baten disproportioneel neerslaan bij de kwetsbare groepen die immers door baanverlies zwaarder worden getroffen. Een anticyclische regeling biedt dus meer bescherming op de momenten waarop de behoefte het grootst is, en meer bescherming aan de groepen met de zwakste positie.
Macro-economische stabilisatie
De case voor een anticyclische werkloosheidsuitkering wordt nog sterker vanwege de stabilisatierol van de regeling, die wordt benadrukt door nieuwe macromodellen (Ravn en Sterk, 2017; McKay en Reis, 2016). De WW en de bijstand hebben een sterk (automatisch) stabiliserend effect op de macro-economie via twee kanalen. Het eerste, klassieke kanaal is dat mensen zonder baan die uitkeringen ontvangen deze veelal grotendeels zullen uitgeven. Zij hebben een hoge marginale consumptiequote. Dit kanaal zit ook in de modellen van het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank. Recente macromodellen benadrukken echter een nieuw en kwantitatief belangrijk kanaal: lagere besparingen uit voorzorg.
De WW heeft namelijk ook grote betekenis voor mensen die nog wel een baan hebben, en dat speelt vooral bij recessies. Deze groep – de overgrote meerderheid – heeft de neiging om terughoudender te worden met het uitgeven van geld (dus men spaart extra uit voorzorg), omdat tijdens recessies het risico op baanverlies generiek hoger ligt. Hoewel dit gedrag vanuit het individu bezien rationeel kan zijn, versterkt het op macroniveau de economische neergang en leidt het tot extra afbraak van de werkgelegenheid.
Dergelijke destabiliserende besparingen kunnen worden tegengegaan door werknemers systematisch en voorspelbaar (mensen moeten erop kunnen rekenen) in slechte tijden een betere werkloosheidsverzekering te bieden. Daardoor blijven in recessies de bestedingen, productie en werkgelegenheid beter op peil, vallen er minder ontslagen, en verliezen minder mensen hun vaardigheden door inactiviteit of door werkhervatting onder hun niveau.
Drie varianten
Een anticyclische WW kan via drie manieren vorm krijgen. Ten eerste door de hoogte van de uitkering aan te passen. Ten tweede door te variëren met de uitkeringsduur, en ten derde door andere toegangseisen te stellen. In de VS krijgt het vorm via de duur. Canada kent een variant met een combinatie van duur en toegangseisen.
Hoogte WW-uitkering
De eerste manier om aan een conjunctuurafhankelijke WW-uitkering vorm te geven is door in laagconjunctuur een toeslag op de reguliere uitkering te verschaffen van bijvoorbeeld tien procent. Deze maatregel raakt alle werknemers en WW-gerechtigden, en is eenvoudig uitlegbaar en zichtbaar. Daardoor kan de maatregel een relatief groot aankondigingseffect hebben en in recessies de verwachtingen stabiliseren.
De werkloosheidsregelingen in Nederland, de VS en Canada
Nederland
De Nederlandse WW-uitkering bedraagt 75 procent van het (gemaximeerde) dagloon in maand 1 en 2, en daarna 70 procent. Er bestaat pas recht op WW indien de werknemer heeft gewerkt in 26 van de laatste 36 weken (wekeneis). De minimumduur is drie maanden. De duur van het WW-recht verschilt sterk tussen werknemers omdat dit afhangt van het arbeidsverleden (wanneer de werknemer voldoende heeft gewerkt in vier van de laatste vijf kalenderjaren).
De (wettelijke) WW-duur is sinds 2015 maximaal twee jaar. Over de eerste tien gewerkte jaren is de opbouw één maand WW-recht per jaar, daarna een halve maand per jaar. Daarnaast is voor een aanzienlijk aantal werknemers het zogeheten derde WW-jaar relevant. Dit is een bovenwettelijke regeling die de duurverkorting door het kabinet-Rutte II de facto terugdraait. Daardoor heeft een deel van de werknemers in de praktijk langere WW-rechten.
Oudere werklozen (60-plus) komen na het aflopen van hun WW-recht in aanmerking voor de vervolguitkering IOW. De IOW geeft recht op een uitkering op minimumniveau tot aan de pensioenleeftijd, zonder toepassing van de gebruikelijke vermogens- en partnertoets in de bijstand. Voor deze groep worden de consequenties van het verlies van de WW-uitkering deels verzacht. Lage inkomens gaan hierdoor er betrekkelijk weinig in inkomen op achteruit.
Verenigde Staten
In de VS varieert de werkloosheidsregeling per staat qua hoogte, minimum, maximum, duur en toegangseisen binnen de federale richtlijnen. De uitkering bedraagt in het algemeen rond de vijftig procent van het dagloon met een maximum. In het overgrote deel van de VS is de uitkeringsduur normaliter zes maanden. Sinds 1957 kan een staat (en moet ook soms) de maximumduur verlengen als het werkloosheidspercentage stijgt boven een kritische waarde. De regeling kent ‘triggers’ op 5, 6, 6,5 en 8 procent. De hoogte van de uitkering hangt niet af van de algemene situatie op de arbeidsmarkt. De duurverlenging wordt voor ongeveer de helft betaald door de federale overheid. Tijdens de Grote Recessie is de maximumduur in stappen verlengd tot (maximaal) 23 maanden in 2010. Vanaf 2012 werd deze verlenging afgebouwd. Tussen 2014 en de coronacrisis gold de reguliere termijn van zes maanden.
Canada
In Canada variëren zowel de toegangseisen als de uitkeringsduur met de (regionale) werkloosheid. De duur hangt daarnaast af van het aantal gewerkte uren in de voorafgaande 52 weken. Werknemers kunnen in tabellen aflezen welke duur voor hen geldt, gegeven hun recente arbeidsverleden en de regionale werkloosheid. De uitkeringsduur ligt tussen 14 en 45 weken. In normale tijden (werkloosheid minder dan zes procent) geven bijvoorbeeld 700 gewerkte uren nog net recht op een minimale uitkeringsduur van 14 weken. Voltijdswerkers die het hele jaar hebben gewerkt, hebben normaliter recht op 36 weken werkloosheidsuitkering.
Voor elke procentpuntstijging van de (regionale) werkloosheid geldt dat de duur met twee weken stijgt, met een maximum van 45 weken. Ook verbetert de toegang omdat het minimum aantal gewerkte uren, om in aanmerking te komen voor de minimumduur van veertien weken, daalt met vijf procent per procentpuntstijging van de werkloosheid. Bij een werkloosheid van acht procent volstaan 630 gewerkte uren om een uitkering te ontvangen, en krijgen alle andere werklozen vier weken langer een uitkering dan normaal. Voor flexwerkers geldt dat ook de hoogte van hun uitkering kan stijgen met de werkloosheid, omdat hun dagloon voordeliger wordt berekend.
Illustratie hypothetische anticyclische WW in Nederland
Hoe zou een anticyclische WW in de Nederlandse praktijk kunnen werken? Figuur 1 schetst ter illustratie een hypothetische anticyclische WW op basis van de historische data gedurende de periode 1995–2019. Als arbeidsmarktindicator zijn de werkloosheid en de v/u-ratio gebruikt. Verondersteld is dat het verruimde regime van toepassing is bij de 25 procent van de kwartalen waarin de arbeidsmarkt het zwakst was. De daarbij passende kritische grenzen zijn een werkloosheid van minimaal 6,1 procent, respectievelijk 23 of minder vacatures per 100 werklozen.
Zowel de werkloosheid als de v/u-ratio wijst nagenoeg dezelfde perioden aan waarin de arbeidsmarkt bovenmatig zwak was, namelijk de recessie van de jaren negentig en de recessie van 2012 tot 2016. Zwakte op de arbeidsmarkt in deze voorbeelden heeft een paar jaar aangehouden. Een subtiel verschil tussen beide indicatoren is dat de werkloosheid wat trager kan zijn met het afgeven van een signaal dan de v/u-ratio. Dit is vooral zichtbaar in de recessie van 2012–2016. De figuur houdt echter geen rekening met het feit dat de v/u-ratio minder frequent en met een grotere vertraging wordt gepubliceerd dan de werkloosheid.
In figuur 1 is een overgangstermijn van zes maanden verondersteld, waarin de verruiming van toepassing blijft. Dit heeft een juridische basis. De overheid dient burgers voldoende zekerheid te bieden over hun rechten in het kader van de sociale zekerheid (artikel 1 Europees Verdrag Rechten van de Mens). Bij wijzigingen van regelingen ten nadele van burgers is daarom overgangsrecht van (minimaal) zes maanden aangewezen. Ook op inhoudelijke gronden is het echter verstandig om ruim van tevoren het stopzetten van de tijdelijke verruiming aan te kondigen, om zo te vermijden dat de overgang als een schok wordt ervaren en destabiliserend werkt. Een automatisch verruimd WW-regime, inclusief overgangstermijn, zal in de praktijk vrijwel altijd worden geïmplementeerd in een arbeidsmarkt die bovengemiddeld ruim is, en kan daardoor stabiliserend uitpakken.
In de jaren 2012-2016 was de arbeidsmarkt bijvoorbeeld erg zwak (zie ook kader 2). De uitgaven aan WW-uitkeringen bedroegen in die jaren ruim zes miljard euro per jaar. Een toeslag van tien procent zou direct een positief effect van jaarlijks 850 miljoen euro op de bruto-inkomens van WW-gerechtigden zorgen, die het overgrote deel hiervan zullen uitgeven. Daarnaast is er dus nog een indirect, lastig kwantificeerbaar stabiliserend effect op de bestedingen en de werkgelegenheid, dat ook in andere jaren kan optreden, als gevolg van het feit dat werknemers met een baan minder gaan sparen uit voorzorg met het oog op slechte tijden, en in goede tijden meer gaan sparen (minder ontsparen).
Duur WW-uitkering
De tweede variant is om tijdens recessies de WW-duur te verlengen. Een logische optie is dat WW-gerechtigden die hun maximumduur bereiken een verlenging krijgen van bijvoorbeeld drie maanden extra. Een andere optie is om de minimumduur van de WW-uitkering (die nu drie maanden bedraagt) te verlengen tot bijvoorbeeld zes maanden. Mensen krijgen zo ook meer tijd om een passende nieuwe match te vinden.
Deze variant zal in Nederland naar verwachting – anders dan de regelingen in de VS en Canada – relatief weinig impact hebben, omdat de (wettelijke) WW-duur voor velen al relatief lang is. Een fors deel van de werknemers heeft bovendien ook nog extra bovenwettelijke WW-rechten op grond van het derde WW-jaar. En voor oudere werklozen (60-plus), en vooral voor de lage inkomens, beperkt de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) al de gevolgen van het aflopen van de WW-uitkering. Duurverlenging biedt vooral extra zekerheid aan werkenden met een relatief kort arbeidsverleden, die nog maar weinig WW-rechten hebben opgebouwd. Van een langere minimumduur zullen vooral jongeren en arbeidsmigranten profiteren.
Het aankondigingseffect van de maatregel is waarschijnlijk ook minder groot, omdat veel werknemers niet precies weten hoe lang ze recht op WW hebben. UWV bepaalt de duur van het WW-recht pas op het moment dat iemand daadwerkelijk de WW-uitkering aanvraagt.
Toegangseisen WW-uitkering
De derde variant is om de toegang tot de WW tijdelijk gemakkelijker te maken. Door het versoepelen van de wekeneis (gewerkt in 26 van de afgelopen 36 weken) krijgen meer mensen recht op WW – het zal dan meestal gaan om een uitkering voor drie maanden. Vooral flexwerkers zijn hierbij gebaat.
Deze variant zal een geringe impact hebben, omdat de versoepeling maar voor relatief weinig mensen relevant is. Een groot deel van de flexwerkers voldoet al aan de wekeneis. Het gaat relatief vaak om kleine banen en een aanzienlijk deel van de oproep- en uitzendkrachten zijn thuiswonende kinderen.
Transparantie en tijdigheid
Om een betere stabilisatie en een efficiëntere bescherming tegen werkloosheid daadwerkelijk te kunnen realiseren, is het belangrijk dat de verruiming op een transparante manier snel en automatisch begint en eindigt op basis van actuele en onafhankelijke arbeidsmarktinformatie. Daarmee wordt ook de tijdelijkheid van de verruiming (politiek) geloofwaardig (Andersen, 2014).
Regimewijzigingen kunnen worden gebaseerd op de meest recente waarneming van een objectieve indicator, zoals in de VS en Canada de praktijk is. Dit zorgt voor een geringe vertraging in de beleidsreactie.
De krapte op de arbeidsmarkt kan op verschillende manieren worden gemeten. Ten eerste door de werkloosheidscijfers, die op maandbasis beschikbaar zijn met een vertraging van ruim twee weken. Werkloosheidscijfers krijgen veel aandacht in de media, zodat het grote publiek bekend is met deze variabele. Dit maakt dat een anticyclische WW beter uit te leggen is aan burgers en begrijpelijker voor hen is. De VS en Canada gebruiken dan ook de werkloosheid als indicator.
Ten tweede door de v/u-ratio (vacancy/unemployment), het aantal openstaande vacatures per honderd werklozen. Deze wordt door het CBS op kwartaalbasis met een vertraging van ongeveer zes weken gepubliceerd. Waar precies de kritische indicatorgrenzen liggen, is tot op zekere hoogte arbitrair, en het ligt ook in de rede om deze periodiek te herijken op basis van historische ervaringen.
Voor een optimaal effect is het belangrijk dat een regimewisseling zo snel mogelijk haar beslag krijgt in de praktijk. De systemen en bedrijfsprocessen van het uitvoeringsinstituut UWV zullen daarop moeten worden ingericht. Bij een keuze voor een verhoging van de WW-uitkering hoeft UWV alleen het uit te betalen bedrag te veranderen. Bij wijzigingen in de duur of toegang krijgt UWV te maken met grotere aantallen WW-gerechtigden die een beroep kunnen doen op de dienstverlening, en moet het de personeelsinzet en -werving daarop afstemmen.
Door het verruimde regime zo simpel mogelijk te houden, wordt de uitvoerbaarheid en de communicatie richting burgers verbeterd. Alle WW-gerechtigden worden daarom gelijk behandeld en voor het overgangsregime gelden er geen aparte regels. Verder is het van belang dat regimewisselingen niet al te frequent voorkomen. Dat betekent dat de signaalwaarde van de indicator niet te ruim moet worden afgesteld. In de VS en Canada blijkt een anticyclische werkloosheidsregeling goed uitvoerbaar te zijn.
Alleen aanpassing in laagconjunctuur
De theoretische modellen impliceren een symmetrische anticyclische WW, waarbij bij een hoogconjunctuur het WW-regime tijdelijk wordt versoberd ten opzichte van het reguliere regime. De meeste welvaartswinst valt echter te behalen tijdens de neergang, omdat er dan relatief veel werklozen zijn en de betere economische stabilisatie de vernietiging van menselijk kapitaal deels voorkomt. Dat pleit ervoor om alleen in recessies het WW-regime te wijzigen, zoals het geval is in de VS en Canada.
Een hoog/laag-regime is daarnaast beter uitvoerbaar en beter aan burgers uit te leggen dan drie uitkeringsregimes. Ten eerste omdat het eenvoudiger is en er minder regimewijzigingen zijn. Ten tweede omdat het best denkbaar is dat het extra versoberen van de WW in goede tijden weinig draagvlak heeft. Mensen zien de financiële noodzaak niet en kunnen het ook onrechtvaardig vinden dat werklozen die zelfs in goede tijden geen baan kunnen vinden met bijvoorbeeld een lagere of kortere uitkering worden bestraft. In het verlengde daarvan bestaat het risico dat de sociale partners de versobering van de WW in goede tijden gaan neutraliseren door (extra) bovenwettelijke aanvullingen in de cao’s af te spreken, waardoor de beoogde winst (deels) niet zal worden gerealiseerd.
Tot slot
In een anticyclische WW staat het ontwerpprincipe centraal dat in slechte tijden de bescherming van de WW tijdelijk hoger is, waardoor zowel de doelmatigheid van de WW als de macro-economische stabiliteit verbetert. Hoe hoog die bescherming gemiddeld over de gehele conjunctuurcyclus is, kan worden afgestemd op de politieke voorkeuren.
Dat de verruiming op een automatische en transparante manier begint en eindigt, is een belangrijk element van deze structurele hervorming, omdat dit burgers het vertrouwen geeft dat de overheid – indien noodzakelijk – gericht, tijdig en tijdelijk meer bescherming zal bieden. Dit versterkt de kracht van de automatische stabilisatoren in de economie, waardoor het risico op pieken en dalen afneemt.
Literatuur
Andersen, T.M. (2014) Tuning unemployment insurance to the business cycle. IZA World of Labor, 54.
Andersen, T. en M. Svarer (2011) Business cycle dependent unemployment insurance. The Journal of Risk and Insurance, 78(2), 325–344.
Boone, C., A. Dube, L. Goodman en E. Kaplan (2016) Unemployment insurance generosity and aggregate employment. IZA Discussion Paper, 10439.
Chetty, R. (2008) Moral hazard versus liquidity and optimal unemployment insurance. Journal of Political Economy, 116(2), 173–234.
Chodorow-Reich, G., J. Coglianese en L. Karabarbounis (2019) The macro effects of unemployment benefit extensions: A measurement error approach. The Quarterly Journal of Economics, 134(1), 227–279.
CPB (2015) Kansrijk arbeidsmarktbeleid, paragraaf 3.3. CPB Publicatie.
CPB (2019) Centraal Economisch Plan 2019, paragraaf 1.2. CPB Raming, maart.
Farber en Valletta (2015) Do extended unemployment benefits lengthen unemployment spels? Evidence from recent cycles in the US labor market. Journal of Human Resources, 50 (4), 873-909
Hemmerlé, Y. (2019) Nederlandse economie volatieler dan van buurlanden. ESB, 104(4778), 488–490.
Lalive, R., C. Landais en J. Zweimüller (2015) Market externalities of large unemployment insurance extension programs. American Economic Review, 105(12), 3564–3596.
Lalive, R., P. Michaillat en E. Saez (2018a) A macroeconomic approach to optimal unemployment insurance: theory. American Economic Journal: Economic Policy, 10(2), 152–181.
Lalive, R., P. Michaillat en E. Saez (2018b) A macroeconomic approach to optimal unemployment insurance: applications. American Economic Journal: Economic Policy, 10(2), 182–216.
Marinescu, I. (2017) The general equilibrium impacts of unemployment insurance: evidence from a large online job board. Journal of Public Economics, 150, 14–29.
McKay, A. en R. Reis (2016) Optimal automatic stabilizers. CEPR Discussion Paper, 11337.
Parlevliet, J. en T. Kooiman (2015) De vermogensopbouw van huishoudens: is het beleid in balans?, Occasional Studies 13 (1), De Nederlandsche Bank
Ravn, M.O. en V. Sterk (2017) Job uncertainty and deep recessions. Journal of Monetary Economics, 90, 125–141.
Sánchez, J.M. (2008) Optimal state-contingent unemployment insurance. Economics Letters, 98(3), 348–357.
Auteur
Categorieën