In het kort
“Zeg, die WIA, is dat nou eigenlijk een succes?” Deze terloopse vraag in de redactievergadering van ESB leidde tot een wonderlijke ontdekkingstocht voor de redactie.
Een tocht langs twintig jaar veranderingen in wetgeving en de gevolgen daarvan, een tocht langs een hele lijst afkortingen van wetten en regelingen, elk voor een andere groep mensen (zie de infographic), en een tocht langs betrokken empirische onderzoekers die in hun schattingen dankbaar gebruikmaken van de vele kleinere en grotere wetswijzigingen.
Iedere wetswijziging beoogt een verbetering, maar slaagt daar niet volledig in, zo stelt Pierre Koning in deze ESB. Verder laten Jan-Maarten van Sonsbeek, Tunga Kantarcı en Yi Zhang zien dat, met de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen structureel lager werd en de arbeidsdeelname van mensen met een beperking structureel hoger dan onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die ze verving.
Dat was de bedoeling van de wetswijziging en dat is dan goed nieuws. Wat echter niet goed gaat, is de rol van de werkgever. Want aangezien deze financieel verantwoordelijk blijft voor de niet-duurzaam arbeidsongeschikten, heeft hij/zij een sterke prikkel om zulke mensen uit de uitkeringsregeling te ‘helpen’. Deze prikkel zou werkgevers ertoe moeten aanzetten om die mensen naar aangepast werk te begeleiden. Maar een herkeuring die leidt tot een beterverklaring of een duurzaamarbeidsongeschiktheidsverklaring – en daarmee tot een einde van de verantwoordelijkheid – blijkt een makkelijkere route. Joyce Murre en Jos Jansen vergelijken in dit opzicht de doorstroomkansen van de niet-duurzaamarbeidsongeschikten met en zonder werkgever, terwijl Anneloes Goossens een blik werpt op de aantallen, en voorstellen doet om de werkgeversverantwoordelijkheid anders in te vullen.
En wat voor volwassen arbeidsongeschikten geldt, geldt ook voor jongvolwassenen. Lucy Kok, Lennart Kroon, Marloes Lammers en William Luiten laten zien dat de stevige aanscherping van de Wajong tot een hogere arbeidsparticipatie leidt van deels arbeidsongeschikte jonggehandicapten. Deze Wajongers krijgen sinds 2015 geen uitkering meer, maar moeten door de gemeenten aan werk geholpen worden onder de Participatiewet. Waar nodig vult de gemeente hun inkomen aan naar bijstandsniveau.
Wat er bij deze jongvolwassenen niet goed gaat, is dat sommige uit het zicht verdwijnen. Sinds de wetswijziging heeft acht procent van de nieuwe instroom geen uitkering, geen baan en volgt geen studie. Ik kan weinig anders bedenken dan dat deze mensen nu zonder perspectief bij familie thuis zitten.
Op wat meer inhoudelijke afstand van de rest van het themanummer staat de bijdrage van Martine van Egmond, Ernest de Vroome en Wendela Hooftman. Van de 133.000 mensen die zij ondervroegen, waren er vijf jaar later 2.317 arbeidsongeschikt. Opmerkelijk is dat mentale factoren een doorslaggevende rol blijken te spelen, met steun van collega’s en leidinggevende op één.
Terug naar de hoofdvraag. De WIA lijkt zijn doel gehaald te hebben en werkt dus naar vermogen. Maar de verantwoordelijkheid van de werkgever kan beter doordacht worden. En door de hervorming van de Wajong verdwijnen er jongvolwassenen buiten beeld. Beide zaken vereisen een wetswijziging. Zonder wetswijziging kan er echter ook veel. Marloes de Graaf-Zijl stelt dat de dienstverlening van UWV beter kan als er bij arbeidsongeschiktheid meer evidence-based gewerkt wordt. Dat lijkt me sowieso geen slecht idee.
Auteur
Categorieën