Ga direct naar de content

De vrouwelijke econoom staat onder hoge druk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 1 2018

De wetenschappelijke positie van vrouwelijke economen is in vele landen sterk achtergesteld, veel meer dan bij andere sociale wetenschappen het geval is. Op het waarom hiervan lijkt er geen eenduidig antwoord te zijn, noch op de mate waarin dit ook voor Nederland geldt. Ligt het aan hun kijk op de economie, aan hun waarden, of heeft het met de ­praktijk op de werkvloer te maken?

Women in economics

In het kort

Dit artikel maakt onderdeel uit van het Engelstalig dossier ‘Women in Economics’. De Engelstalige versie van dit artikel kan hier gevonden worden.

In het kort

– De helft van de vrouwelijke economen aan Nederlandse universiteiten wil de universiteit verlaten.

– Vrouwen bevinden zich vaak in posities waar de publicatie- en werkdruk als het hoogst wordt ervaren.

– Vrouwelijke economen denken niet noemenswaardig anders over hun vakgebied dan mannen.

Al jaren pleiten verschillende gremia voor het verbeteren van de genderdiversiteit binnen de universiteiten of in de raden van bestuur binnen het bedrijfsleven, en in al die jaren is er maar mondjesmaat vooruitgang geboekt. Het percentage vrouwelijke hoogleraren aan de Nederlandse universiteiten is een van de laagste in Europa, en ook vergeleken met de verschillende wetenschapsgebieden in Nederland scoort economie hier met tien procent het laagst (Rathenau, 2017). Dat is uiteraard beter dan begin jaren negentig, toen nog maar twee procent van de hoogleraren economie vrouw was, maar een pover percentage blijft het. Die indruk wordt nog eens versterkt als men naar de laatste Economentop 40 in ESB kijkt (Lukkezen, 2017), waarin slechts twee vrouwen staan, met de Belgische nationaliteit. Een blik over de grens leert dat andere landen met precies dezelfde problemen worstelen (Jonung en Ståhlberg, 2008). Dit roept dus de vraag op waarom vrouwen achterblijven in de economische wetenschappen. Is de kijk van vrouwen op de economie dan zo radicaal anders, of is de kwaliteit van het onderzoek zo onder de maat dat er maar weinig vraag is naar vrouwelijke hoogleraren? Of is het werkklimaat in de economische wetenschappen door de publicatiedruk zo verziekt dat vrouwen op zoek gaan naar ‘gezondere’ arbeid?

In dit artikel zal ik, aan de hand van een samen met Arjo Klamer en Kees Koedijk uitgevoerde enquête uit 2015 onder Nederlandse economen, enig licht werpen op deze vragen. De blik zal daarbij uitsluitend gericht worden op economen verbonden aan Nederlandse universiteiten. Het aandeel vrouwen in het onderzoek bedraagt 23 procent (ter vergelijking: in Van Dalen en Klamer (1996) was dit nog 6 procent). Het onderzoek omvatte naast deze groep van economen ook de leden van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde die een bredere samenstelling van leden heeft met vooral interesse in de relatie tussen beleid en economie (Bijlsma en Van Dalen, 2016). In eerdere publicaties (Van Dalen et al., 2015a; 2015b) is al uitgebreid over deze groep gerapporteerd. Het genderperspectief is echter tot op heden nog niet onderzocht, hoewel Van Dalen en Klamer (1998) ook in het verleden aandacht hebben besteed aan de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke economen. In 1995 konden zij onder de kleine groep vrouwelijke economen geen grote verschillen in inzicht of opvattingen vinden. Maar intussen is er wel veel binnen de universiteit veranderd en is het nuttig om de verschillen tussen mannen en vrouwen in de wetenschap wederom onder de loep te nemen.

Andere kijk

De meest basale vraag is of vrouwen een andere kijk dan mannen op de economie hebben en zich wellicht daarom niet thuis voelen in dit vakgebied. Wanneer we de meningen op een rij zetten dan zien we dat de verschillen weer klein zijn. Of men nu vraagt naar de succesfactoren in de economie, opvattingen over economische politiek of methodologische principes, grosso modo kan men zeggen dat mannen en vrouwen in de economie niet sterk van elkaar verschillen.

Tabel 1

Tabel 1 bevat ter illustratie een vergelijking van mannen en vrouwen die gevraagd is naar het belang van bepaalde veronderstellingen om de hedendaags maatschappij te kunnen begrijpen. Rationaliteit of vrije mededinging worden niet overmatig belangrijk geacht. Financiële prikkels worden door zowel mannen als vrouwen wel als zeer belangrijk gezien, waarbij vrouwen iets meer belang hechten aan dit begrip. Maar waar vrouwen duidelijk (en significant) verschillen van mannen, is het idee dat de overheid het algemeen belang dient. Vrouwen zijn er veel meer van overtuigd dan mannen dat dit een belangrijke veronderstelling is om de maatschappij beter te kunnen begrijpen.

We hebben ook gevraagd naar de factoren die een academisch econoom succesvol maken, en op al die factoren zijn mannen en vrouwen weer redelijk gelijkgestemd. De enige nuancering is dat vrouwen veel sterker waarnemen dan mannen dat, bij het bereiken van succes, zowel het netwerken met prominente wetenschappers (72 procent vindt dat erg belangrijk, tegenover 56 procent van de mannen) als het verwerven van onderzoeksgelden (71 procent ziet dit als erg belangrijk, tegenover 57 procent van de mannen) een grote rol speelt. Dat wil nog niet zeggen dat zij dit ­succes dan ook in hoge mate nastreven. Gevraagd naar hun drijfveren blijken vrouwen (iets) minder ­geporteerd voor het beklimmen van de apenrots. De stelling ‘­Geciteerd en gerespecteerd worden door andere ­collega’s is de belangrijkste drijfveer in mijn werk’ wordt door 47 procent van de vrouwen afgewezen (tegenover 33 procent van de mannen). Slechts 29 procent van de vrouwen is het (zeer) eens met deze stelling (tegenover 40 procent van de mannen). Kortom, citaten of ranglijstjes hebben niet dezelfde prikkelende werking op vrouwen als ze blijkbaar op mannen hebben.

Van de economen die zij respecteren wordt ­Kahneman het vaakst genoemd (acht keer), direct gevolgd door Sen, Acemoglu en Krugman (ieder zes keer). Bij de mannen worden deze namen – met uitzondering van Sen – ook veelvuldig genoemd, hoewel Keynes (41 stemmen) het meest wordt gerespecteerd maar nauwelijks door vrouwen wordt genoemd. Opmerkelijk is ook dat vrouwen niet of nauwelijks vrouwelijke ­economen noemen, terwijl er inmiddels wel een vrouw – Elinor Ostrom – de Nobelprijs voor de Economie heeft ontvangen. Blijkbaar ontbreekt het nog aan duidelijke vrouwelijke rolmodellen.

Uiteraard moet er, bij het bezien van al dit soort verschillen, aangetekend worden dat in de enquête gendervraagstukken niet expliciet aan de orde zijn gesteld. Het ligt namelijk voor de hand dat mannen en vrouwen wat betreft deze vraagstukken wel zeer uiteenlopende opvattingen zullen hebben. May et al. (2018) laten dergelijke verschillen voor Europese academische ­economen zien. Toch is het voor een belangrijk deel vragen naar de bekende weg. Zij laten hier echter wel zien dat ­vrouwen minder dan mannen gecharmeerd zijn van markt­oplossingen en meer voor overheidsingrijpen pleiten. Die laatste bevinding is gerelateerd aan de bevinding hierboven dat vrouwen meer belang hechten aan de veronderstelling dat de overheid het algemeen belang verdedigt.

Andere waarden

Mannen en vrouwen verschillen op sommige punten in hun opvattingen over het vak, maar die zijn niet zo groot dat we van twee totaal verschillende werelden kunnen spreken. De vraag die zich opdringt is of vrouwelijke economen wellicht anders in het leven staan dan mannelijke economen. Om hier de vinger achter te krijgen, hebben de respondenten vragen beantwoord – zoals die ook door Schwartz et al. (2012) en in de European Social Survey worden gesteld – om de persoonlijke waarden van individuen te meten. Figuur 1 brengt in kaart in hoeverre mannelijke en vrouwelijke economen aan Nederlandse universiteiten van elkaar verschillen.

Figuur 1

Die verschillen blijken hierbij zeer miniem. De enige twee waarden die statistisch significant van elkaar verschillen, zijn ‘creatief (innovatief) zijn’ en ‘risico’s nemen’. Mannen vinden zichzelf creatiever dan ­vrouwen, en vrouwen vinden het nemen van risico’s (zoeken naar avontuur) weer meer bij hun karakter ­passen dan mannen dat doen. Echter, wie met een timmermansoog naar de figuur kijkt, ziet dat zelfs wat betreft de cruciale persoonlijke waarden binnen de wetenschap – zoals creativiteit en risico’s nemen – mannen en vrouwen niet echt veel van elkaar verschillen.

Verschil in werkdruk

De data suggereren dus dat mannen en vrouwen niet in totaal verschillende werelden leven of zelfs maar denken te leven. Maar dat wordt een ander verhaal als we naar de werkomstandigheden gaan kijken. In Van Dalen et al. (2015a) is de werkdruk aangestipt. Bij een aantal zaken zijn hier wel degelijk opmerkelijke verschillen te zien tussen mannen en vrouwen. Het meest opvallende verschil heeft betrekking op de ontevredenheid over de werkdruk: vijftig procent van de vrouwelijke economen werkzaam aan een universiteit denkt erover om de academie vaarwel te zeggen vanwege de publicatiedruk – wat bij de mannen een aanmerkelijk lager percentage betreft, namelijk 29 procent. Die ontevredenheid komt niet uit de lucht vallen: 49 procent van de vrouwen vindt de publicatiedruk extreem hoog (9 of 10 op een tienpuntsschaal), terwijl bij de mannen slechts 31 procent deze druk als extreem kwalificeert. Zijn vrouwen dan niet tegen de wetenschappelijke ­concurrentiedruk opgewassen? Deze conclusie blijkt prematuur te zijn. De huidige cross-sectie van data maakt het niet mogelijk om economen over de tijd te volgen, maar we kunnen wel een deel van dit verschil ontdekken door de werkdruk meer gedetailleerd te analyseren. Tabel 2 bevat een analyse van de ervaren werkdruk op het terrein van publiceren, onderzoeksgelden verwerven en onderwijs geven.

Tabel 2

De publicatiedruk kent een duidelijk leeftijdsprofiel, want de druk is namelijk op zijn hoogtepunt halverwege de 30 – en we zien dat de druk vooral op UD- en UHD-niveau gevoeld wordt. Dat laatste zal vooral te maken hebben met het verschijnsel van de tenure-track-banen. Werknemers kunnen feitelijk pas in aanmerking komen voor een vaste aanstelling als ze voldoen aan bepaalde eisen, met name wat betreft publicaties in hoogwaardige tijdschriften. Het is up or out. En die druk slaat eigenlijk bij iedereen toe die in het voorportaal van het hoogleraarschap zit. Dat zijn binnen de universiteiten vooral vrouwen, hoewel het vrouw-zijn (zie de eerste kolom met schattingen) op zich geen invloed uitoefent bij de publicatiedruk.

Buitenlanders ondervinden een extra druk in het publicatieproces, waarbij opgemerkt moet worden dat 35 procent van de vrouwen in de steekproef in het buitenland is geboren (tegenover 15 procent van de mannen). Het is gissen naar de reden waarom de publicatiedruk onder buitenlanders als hoger wordt ervaren. Het kan zijn dat de Nederlandse druk hoger is dan elders in Europa of in de wereld. Of het heeft eenvoudigweg te maken met het feit dat buitenlanders weinig opties op de Nederlandse markt hebben om op terug te vallen wanneer academisch succes uitblijft. Maar het kan ook zo zijn dat buitenlanders ambities hebben om bij topuniversiteiten in de VS of het VK aan de slag te gaan. In dat geval beseffen ze maar al te goed dat wie niet (op niveau) publiceert, het wel kan vergeten in de economenwereld. Tot slot is het opmerkelijk dat het trackrecord aangaande publiceren niet echt een noemenswaardig effect heeft op de werkdruk – want of je nu veel of weinig publiceert, de gevoelde publicatiedruk wordt er niet minder om. In de economie ben je zo goed als je laatste publicatie, en voor verslapping is er geen tijd.

Het enige gender-effect op de werkdruk is te vinden bij het onderwijs. Ook hier blijft het echter gissen waarom vrouwen deze druk als hoger ervaren dan mannen. Wellicht dat vrouwen zichzelf strengere eisen opleggen bij het verzorgen van onderwijs, of het idee hebben dat zij op dit punt meer stappen moeten zetten dan mannen. Op zich is dit geen vreemde aanname. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen meer tijd steken in de kwaliteit van de leesbaarheid van hun papers dan mannen, en dat bij tenure-beslissingen vrouwen onvoldoende waardering krijgen voor gezamenlijk geschreven papers. Sterker nog, als vrouwen samen met mannen schrijven, gaat de waardering vooral in de richting van de man (Sarsons, 2017). Dit is een van de onzichtbare factoren die maakt dat je als vrouw een extra stap moet zetten om mee te tellen.

Conclusies

De vrouw in de economische wetenschap is in Nederland niet meer een zeldzame verschijning, zoals twintig of dertig jaar geleden. Toch vormt de vrouw onder het zittende personeel nog wel duidelijk een minderheid en zeker onder hoogleraren is een vrouw bijzonder – zelfs als ze bijzonder hoogleraar is. Voor zover de enquêtedata onder Nederlandse economen het toelaten, vallen er geen enorm grote verschillen tussen man en vrouw te bespeuren. En dat suggereert dat er in de praktijk van alledag zaken spelen die zich moeilijker laten meten.

Competitiviteit

Zo brengt Van Damme (2014) naar voren dat vrouwen minder competitief zijn ingesteld, en in de literatuur (Bertrand, 2011) wordt dit ook als een redelijk robuuste bevinding gepresenteerd. Publicatie van je werk in toptijdschriften zou je als een onderdeel van het academische spel kunnen zien, en blijkens het onderhavige onderzoek vinden vrouwen die druk veel te hoog en ook veel hoger dan mannen dat ondervinden. Bovendien zijn vrouwen minder ontvankelijk voor prikkels als citaties of rankings. Dat vrouwen in gedachte afhaken bij deze ‘strijd’ is echter niet een bevinding die op zichzelf staat en voorbehouden is aan de economische wetenschap. De publicatiedruk, en in het verlengde daarvan de concurrentiedruk in de academische wereld, kan voor een ongezond werkklimaat zorgen waardoor een burn-out op de loer ligt (Levecque et al., 2017; Tijdink et al., 2013). Maar het feit dat economie binnen het spectrum van wetenschappen het laagst scoort wat betreft de benoeming van vrouwen vraagt om een aanvullende verklaring.

Omgangsvormen

De Princeton-econome Anne Case wijst in een recent interview op een veelheid van factoren, maar ook op de omgangsvormen onder economen op de werkvloer. De cultuur is er, in vergelijking met ­andere sociale wetenschappen, agressiever en gelijkhebberiger – en je moet er meer met je ellebogen werken. Zo merkt zij over economieseminars op: “Presenting your latest findings can feel more like a testimony in front of a firing squad than a collaborative space where other experts help you sharpen your research.” (Quartz, 2017). Concurrentie ten koste van anderen is iets dat bij vrouwen slecht valt of dat hen afschrikt. Hoe het ook zij, er is iets aan de hand met de economenwereld. En het inzicht dat de helft van de vrouwen de academische ­economenwereld omwille van de publicatiedruk zou willen verlaten, is in dat opzicht veelzeggend.

Literatuur

Bertrand, M. (2011) New perspectives on gender. In: O. Ashenfelter en D. Card (ed.), Handbook of Labor Economics, Vol. 4, Part B. Amsterdam: North Holland, 1545–1592.

Bijlsma, M. and H.P. van Dalen (2016) De Nederlandse club van politieke economen. ESB, 101(4726), 66–69.

Dalen, H.P. van, and A. Klamer (1996) Telgen van Tinbergen: het verhaal van de ­Nederlandse econoom. Amsterdam: Balans.

Dalen, H.P. van, and A. Klamer (1998) Vrouwelijke economen in Nederland: een klasse apart? Tijdschrift voor Politieke Economie, 20(3), 37–58.

Dalen, H.P., A. Klamer and K. Koedijk (2015a) De econoom als onrustzaaier en bestrijder van de status quo. Article at www.mejudice.nl, June 23.

Dalen, H.P., A. Klamer and K. Koedijk (2015b) De ideale econoom staat onder druk. Article at www.mejudice.nl, September 16.

Damme, E.E.C. van (2014) Economie als menswetenschap. ESB, 99(4693), 557.

Jonung, C. and A.C. Ståhlberg (2008) Reaching the top? On gender balance in the economics profession. Econ Journal Watch, 5(2), 174–192.

Levecque, K., F. Anseel, A. De Beuckelaer et al. (2017) Work organization and mental health problems in PhD students. Research Policy, 46(4), 868–879.

Lukkezen, J. (2017) Economentop 40. ESB, 102(4756), 589–591.

May, A.M., M.G. McGarvey and D. Kucera (2018) Gender and European economic policy: a survey of the views of European economists on contemporary economic policy. Kyklos, 71(1), 162–183.

Quartz (2017) A Princeton economist has a theory for why there are so few women in economics. Article at qz.com, December 27.

Rathenau (2017) Het aandeel vrouwelijke hoogleraren in Nederland en EU-landen. ­Article at www.rathenau.nl.

Sarsons, H. (2017) Gender differences in recognition for group work. Working Paper, Harvard University.

Schwartz, S.H., J. Cieciuch, M. Vecchione et al. (2012) Refining the theory of basic individual values. Journal of Personality and Social Psychology, 103(4), 663–688.

Tijdink, J.K., A.C. Vergouwen and Y.M. Smulders (2013) Publication pressure and burn out among Dutch medical professors: a nationwide survey. PLoS One, 8(9), e73381.

Auteur

Categorieën