Ga direct naar de content

De innovatiebronnen van kleine ondernemers

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 6 2016

Microbedrijven tot tien werknemers halen hun ideeën voor innovatie voor een belangrijk deel uit samenwerking met partners. Specifiek vestigingsbeleid en samenwerkingsbevorderende subsidies zijn voor deze bedrijven kansrijker dan R&D-subsidies.

ESB Ondernemerschap & Innovatie
410Jaargang 101 (4736) 9 juni 2016
De innovatiebronnen
van kleine ondernemers
ONDERNEMERSCHAP & INNOVATIE
H
et belang van de bijdrage van kleine
bedrijven aan innovatie-activiteiten
in een land is groot (Radas en Božić,
2012; Konsti-Laakso et al. , 2012). Zo
worden kleine bedrijven vaak als inno –
vatiever dan grote bedrijven beschouwd vanwege flexibili-
teit en integratie van innovatie (Qian en Li, 2003; Verhees
en Meulenberg , 2004). Bovendien genieten ze organisato –
rische voordelen (Dolfsma en Van der Velde, 2014; Vossen,
1998), want informatie vloeit makkelijker binnen kleine
bedrijven, de communicatie- en beslislijnen zijn kort en
de prikkels om te innoveren zijn pregnanter aanwezig. Er
is echter zeer weinig bekend over de vraag waarin kleine
en microbedrijven van elkaar verschillen (Salavou et al. ,
2004); microbedrijven (dus met maximaal tien medewer –
kers) worden nauwelijks bestudeerd. Maar om innovatief te zijn, moeten bedrijven over idee –
e n beschikken. Schumpeter (1934) stelde dat innovatie veelal
voortkomt uit het bijeenbrengen en nieuw combineren van
bestaande kennis. Afhankelijk van hun grootte kunnen be –
drijven gebruikmaken van verschillende bronnen van ideeën
voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten.
Het ligt voor de hand dat grotere bedrijven beter in staat zijn
tot interne vergaring van ideeën via eigen onderzoek en ken –
nisuitwisseling , maar hoe zit dat bij kleinere bedrijven? Bestudering van de innovatiebronnen van kleine en in het bijzonder microbedrijven is om verschillende redenen
interessant. Er is een bedrijfs- en een beleidsbelang in gele

gen om innovatiever te worden, zeker bij kleine bedrijven
met veelal beperkte middelen. Als een bedrijf achterblijft
bij innoveren, kan het daartoe wellicht aangezet of overge –
haald worden. Indien microbedrijven hun ideeën voor in –
novatie anders verkrijgen dan kleine bedrijven, dan vergen
microbedrijven ook een ander beleidsperspectief (kader 1).
DATA EN METHODE
Kennis over de bronnen voor innovatie-ideeën die bedrijven
gebruiken is aanwezig in de literatuur (Nahapiet en Ghos-
hal, 1998; Jamali et al. , 2011). Daarbij zijn drie verschillen –
de bronnen voor innovatie-ideeën te onderscheiden. Ten
eerste bronnen die binnen het bedrijf liggen, zoals eigen
onderzoeksactiviteiten. Kleine en grote bedrijven ontwik –
kelen zelf nieuwe ideeën en kennis, in gespecialiseerde on –
derzoeksgroepen of in de marges van andere bezigheden.
De gedachte dat kleine, en vooral microbedrijven, minder
goed in staat zijn interne innovatiebronnen te ontwikkelen,
en dus afhankelijker zijn van externe bronnen, lijkt gerecht –
vaardigd omdat zulke bedrijven minder middelen hebben.
WILFRED
DOLFSMA
Hoogleraar aan
de Loughborough
University London
RENE
VAN DER EIJK
Associate researcher
bij Erasmus Univer-
siteit Rotterdam
FLORIAN
NOSELEIT
Universitair docent
aan de Rijksuniversi-
teit Groningen
KORIK ALONS
Strategy consultant
bij Accenture Stra-
tegy Consulting
Innoverende bedrijven halen hun informatie uit verschillende
bronnen. Uit analyse van de uitkomsten van een enquête onder
bedrijven die deelnamen aan een innovatieprogramma blijkt dat
microbedrijven (tot tien werknemers) in hoge mate afhankelijk
zijn van partners, terwijl bedrijven die meer dan tien medewerkers
in dienst hebben, al in belangrijke mate intern kennis ontwikke –
len. Bevordering van innovatie bij microbedrijven vergt een speci-
fieke, samenwerkingsgerichte beleidsaanpak.
Een beleidskader
KADER 1
Een belangrijk overheidsinitiatief om innovatie bij het mkb
te stimuleren is Ambitieus Ondernemerschap – een agenda
voor startups en groeiers. Het initiatief wil ambitieuze on-
dernemers alle ruimte geven, belemmeringen wegnemen,
de kwaliteit van de starters verhogen en de doorgroei van
ondernemers stimuleren.Voorbeelden van goede, laag-
drempelige regelingen zijn fiscale stimulering van R&D,
overheidsgaranties op bancair krediet en vermindering
van regeldruk. Met een budget van totaal 75 miljoen euro
wil het initiatief niet alleen generiek beleid en de Wet be-
vordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) continue-
ren, maar ook maatwerk leveren.

411Jaargang 101 (4736) 9 juni 2016
Ondernemerschap & Innovatie ESB
Ten tweede zoeken bedrijven buiten de eigen bedrijfs-
grenzen naar nieuwe ideeën. Ze bezoeken beurzen, werken
samen met gebruikers, met universiteiten, en soms ook met
concurrenten. Bij het aanboren van externe bronnen voor
innovatie-ideeën is het voor bedrijven vooral van belang dat
ze een diversiteit aan informatie krijgen en zo toegang heb –
ben tot nieuwe kennis. Deze vorm van kennis kan minder
direct toepasbaar zijn De derde bron voor innovatie-ideeën is het aangaan
van een langdurig partnerschap met een andere partij in
de markt. Complementaire kennis wordt zo gezamenlijk
aangewend om nieuwe kennis te ontwikkelen die beide
partijen kunnen gebruiken. Door het aangaan van partner –
schappen kunnen kleine bedrijven, en vooral start-ups, de
nadelen van hun beperkte omvang en resource-schaarste
compenseren (Chesbrough en Appleyard, 2007). Om het effect van het gebruik van de verschillende
bronnen op innovatie te achterhalen, is een enquête gehou –
den onder kleine en microbedrijven die meedongen voor
de Accenture Innovation Awards (AIA). Dit innovatie –
programma wordt jaarlijks gehouden en staat open voor
iedere inzending van een innovatief en duurzaam concept
dat jonger is dan drie jaar. Ieder jaar worden thema’s gefor –
muleerd waarop ingestuurd kan worden. In 2015 waren dat
er negen. Per thema beslist een ter zake kundige jury; het
publiek kan een algehele winnaar aanwijzen. Bedrijven die
meedongen voor de Accenture Innovation Awards vormen
een selecte steekproef uit het totale bestand van micro- en
kleine bedrijven in Nederland. Het zijn bedrijven die zich
actief en bewust meldden als gegadigden voor de innova –
tieprijzen. Deze bedrijven zijn vermoedelijk, in hun eigen
perceptie, innovatiever dan vele andere. De winnaars van de
innovatieprijzen zijn dat ook in de ogen van de jury. Voor
microbedrijven gebruiken we data voor AIA-deelnemers. De enquêtevragen die gebruikt worden om onderzoek
te doen naar de vraag wat innovativiteit verklaart, zijn sinds
jaar en dag opgenomen in de Community Innovation Sur –
vey (CIS). CIS is verreweg de belangrijkste bron van gege –
vens voor innovatieonderzoek en wordt Europa-breed door
onder meer Eurostat uitgezet. De CIS-data zijn beschik –
baar bij het CBS. CIS heeft echter een belangrijk en bekend
nadeel: bedrijven met minder dan tien medewerkers wor –
den er niet in opgenomen. Verder heeft CIS het nadeel van
aanzienlijke non-response. Het afnemen van een enquête
onder kleine bedrijven stuit op grote praktische problemen.
Ten behoeve van dit onderzoek verzamelden we informatie
over innoverende microbedrijven die meedongen met de
belangrijkste innovatieprijs in Nederland. We meten innovativiteit aan hand van de kans dat een
bedrijf een patent aanvroeg (tabel 1). Daarnaast bepaalden
we welke innovatiebronnen bedrijven gebruikten. Externe
bronnen meten we door het aantal benutte bronnen te tel –
len (Nahapiet & Ghoshal, 1998). Of er al dan niet met een
partner samengewerkt wordt, is een binaire variabele die
we gebruiken ( Jamali et al. , 2011). Naar het belang van be –
drijfsinterne bronnen voor innovatie wordt gevraagd door
het opnemen van een vijfpunts Likert-schaal, conform de
CIS-enquête. We namen een aantal controlevariabelen in
onze analyse op. Omdat de ene innovatie de andere niet
is, is het van belang te weten of een innovatie alleen in Ne -derland is geïntroduceerd of tegelijkertijd ook elders. We
nemen daarom twee dummyvariabelen op in onze analyse.
Bekend is wel dat bedrijfsgrootte een verschil maakt in de
wijze waarop het innovatieproces georganiseerd wordt, en
in hoeverre er bij innoveren schaalvoordelen te behalen zijn
(Cohen en Klepper, 1996). We willen onze analyse toespit

sen op dit verschil tussen de categorie ‘microbedrijven’ en de
categorie ‘kleine bedrijven’. Om het onderscheid tussen deze
beide categorieën scherp te krijgen, zodanig dat verschillen
binnen de categorieën het resultaat niet beïnvloeden, voegen
we bedrijfsgrootte als continue variabele toe. We controle –
ren voor de mate waarin bedrijven obstakels in de bedrijfs-
voering ervaren (D’Este et al. , 2012). We nemen financiële,
kennis-, markt- en overige obstakels mee – obstakels die ook
in overheidsbeleid wel erkend worden (tabel 1).
RESULTATEN
In eerste instantie blijkt uit Model 1 dat, wanneer kleine en
microbedrijven samengenomen worden, zowel bedrijfsin –
terne als externe bronnen voor innovatie-ideeën van belang
zijn voor de kans op het aanvragen van een patent. Het heb –
ben van een partner is dat niet. In Model 2 blijken echter
belangrijke verschillen tussen kleine en microbedrijven. Dit eerste, algemene beeld verandert wanneer het
effect van bedrijfsgrootte wordt meegewogen, als mode –
rerende factor. Gecontroleerd voor de schaaleffecten die
samenhangen met de grootte van een bedrijf, blijkt het be –
lang voor een klein bedrijf bij het aanboren van bronnen
voor innovatie-ideeën te verschillen van het belang voor
een microbedrijf. Microbedrijven zijn nauwelijks gebaat bij
het gebruik van bedrijfsinterne bronnen, terwijl kleinbe –
drijven duidelijk wél voordeel hebben van bedrijfsinterne
De kans op een patentaanvraag (probitanalyse)TABEL 1
Model 1 Model 2
Bronnen voor innovatie-ideeën
Externe bronnen 0,268*** (0,0279)-
Bedrijfsinterne bronnen 0,189*** (0,0724)-
Partner 0,217 (0,134)-
Moderaties
Microbedrijf × Externe bronnen -0,141*** (0,0453)
Kleinbedrijf × Externe bronnen -0,326*** (0,0374)
Microbedrijf × Bedrijfsinterne bronnen -0,0392 (0,0920)
Kleinbedrijf × Bedrijfsinterne bronnen -0,370*** (0,112)
Microbedrijf × Partner -0,631** (0,321)
Kleinbedrijf × Partner -–0,104 (0,155)
Controlevariabelen
Medewerkers (#) 0,316* (0,163)–1,241** (0,616)
Financiële obstakels 0,156 (0,263)0,191 (0,251)
Kennisobstakels 0,190 (0,157)0,148 (0,156)
Marktobstakels –0,0204 (0,167)0,0123 (0,164)
Overige obstakels 0,0887 (0,185)0,130 (0,182)
geo_NL –1,208*** (0,229)–1,202*** (0,223)
geo_Wereld 0,772*** (0,131)0,774*** (0,132)
Constante –3,375*** (0,383)–2,604*** (0,493)
Observaties 1.9681.968
Pseudo R
20,118 0,126
Log likelihood –935,7–926,8
*/**/*** Significant op respectievelijk tien-, vijf- en eenprocentsniveau

ESB Ondernemerschap & Innovatie
412Jaargang 101 (4736) 9 juni 2016

▶ Om innovatie bij kleine bedrijven
te stimuleren is het van belang dat
ze externe bronnen voor innovatie-
ideeën kunnen aanboren
▶ Vooral bij microbedrijven (tot tien
werknemers) kan samenwerking
met de juiste partner innovatie
bevorderen
▶ Specifiek vestigingsbeleid en sub-
sidies die samenwerking faciliteren
zijn voor deze bedrijven kansrijker
dan R&D-subsidies
In het kort
kennisbronnen om te komen tot innovaties.
Het effect van het hebben van een partner blijkt insig –
nificant voor iets grotere bedrijven, maar wordt duidelijk
positief voor microbedrijven. Microbedrijven lijken het
gebrek aan bedrijfsinterne bronnen voor innovatie-ideeën
te compenseren door het aangaan van een partnerschap.
Externe bronnen voor innovatie-ideeën zijn relevant voor
kleine en microbedrijven. Het effect van het gebruik van
externe bronnen voor innovatie-ideeën is groter voor mi-
crobedrijven dan voor grotere bedrijven – de bèta’s verschil –
len significant van elkaar in grootte. Microbedrijven missen
mogelijk bedrijfsinterne bronnen voor innovatie-ideeën, en
worden wellicht ook als minder bedreigend voor een exter –
ne partner gezien bij samenwerking.IMPLICATIES
Voor zowel kleine als microbedrijven zijn externe informa –
tiebronnen relevant om te kunnen innoveren. Beide typen
bedrijven hebben beperkte middelen, maar hun behoeften
verschillen mogelijk behoorlijk. Uit ons onderzoek blijkt dat
om innovatie bij micro- en kleine bedrijven te stimuleren, het
van belang is dat ze externe bronnen voor innovatie-ideeën
kunnen aanboren. Beleidsmakers kunnen de beschikbaar –
heid van externe bronnen van innovatie-ideeën vergroten en
de toegankelijkheid vergemakkelijken. Wellicht levert een
budget van 75 miljoen euro (kader 1) niet veel tastbaars op
voor de vele microbedrijven van Nederland. De overheid kan
deze bedrijven niet in haar eentje afdoende steunen. Vanwe –
ge hun aantal, maar ook vanwege de potentie die daarmee
samenhangt, is het van belang dat de overheid bij het formu –
leren van beleid dat erop gericht is om microbedrijven van
relevante innovatie-informatie te voorzien, samenwerkt met
partijen uit het veld, zoals branche-organisaties. Het vinden van samenwerking met de juiste partner
kan vooral voor microbedrijven een gunstig effect hebben.
Voor microbedrijven – veel meer dan voor de grotere bedrij –
ven die wel in algemeen beschikbare (CIS-)data figureren –
is het van belang dat ze een partnerschap aangaan. Nadelen
van een (zeer) kleine schaal kunnen zo tenietgedaan worden
terwijl de voordelen van een kleine schaal, zoals flexibiliteit,
behouden lijken te blijven. Omdat er veel op het spel staat,
is de keuze voor de juiste partner cruciaal. Wellicht kunnen
overheden beleid ontwikkelen dat erop gericht is micro –
bedrijven in contact te brengen met de juiste partners, om
deze microbedrijven te helpen bij het ontwikkelen van een
samenwerkingsverband. Men zou kunnen overwegen om
subsidies te verstrekken die bepaalde vormen van samenwer –
ken faciliteren – grotere bedrijven en publieke organisaties
werken immers niet als vanzelf met microbedrijven samen.
Ook kan specifiek vestigingsbeleid de samenwerking bevor –
deren, zodat microbedrijven en hun mogelijke partners zich
in elkaars nabijheid kunnen vestigen. Verder is het te verwachten dat, zodra een microbedrijf
groeit, de afhankelijkheid van de partner zal afnemen en
bedrijfsinterne bronnen voor innovatie-ideeën ontwikkeld
moeten worden. Microbedrijven zijn dus (nog ) niet gebaat
bij R&D-subsidies. Voor de ontwikkeling van interne bron –
nen voor innovatie-ideeën kunnen al wel de beginstappen
worden gezet in de fase dat een bedrijf nog micro is, al was
het maar door het agenderen van de noodzaak om op ter –
mijn kennis ook meer intern te ontwikkelen. Ook adviseurs
kunnen daar direct of indirect over adviseren.
LITERATUUR
Chesbrough, H.W. en M.M. Appleyard (2007) Open innovation and strategy. California Man-
agement Review, 50(1), 57–76.
Cohen, W.M. en S. Klepper (1996) Firm size and the nature of innovation within industries:
the case of process and product R&D. The Review of Economics and Statistics, 78(2), 232–243.
De Mel, S., D. McKenzie en C. Woodruff (2009) Innovative firms or innovative owners?
Determinants of innovation in micro, small, and medium enterprises. IZA Discussion Paper,
3962.
D’Este, P., S. Iammarino, M. Savona en N. von Tunzelmann (2012) What hampers innova-
tion? Revealed barriers versus deterring barriers. Research Policy, 41(2), 482–488.
Dolfsma, W. en G. van der Velde (2014) Industrial innovativeness, firm size, and entrepre-
neurship: Schumpeter Mark III. Journal of Evolutionary Economics, 24(4), 713–736.
Jamali, D., M. Yianni en H. Abdallah (2011) Strategic partnerships, social capital and innova-
tion. Business Ethics: A European Review , 20(4), 375–391.
Konsti-Laakso, S., T. Pihkala en S. Kraus (2012) Facilitating SME innovation capability
through business networking. Creativity and Innovation Management , 21(1), 93–105.
Nahapiet, J. en S. Ghoshal (1998) Social capital, intellectual capital, and the organizational
advantage. The Academy of Management Review, 23(2), 242–266.
Qian, G. en L. Li (2003) Profitability of small and medium-sized enterprises in high-tech in-
dustries. Strategic Management Journal , 24(9), 881–887.
Radas, S. en L. Božić (2009) The antecedents of SME innovativeness in an emerging transi-
tion economy. Technovation, 29(6–7), 438–450.
Salavou, H., G. Baltas en S. Lioukas (2004) Organisational innovation in SMEs. European
Journal of Marketing, 38(9 /10), 1091–1112.
Schumpeter, J.A. (1934) The theory of economic development. Harvard University Press.
Verhees, F.J.H.M. en M.T.G. Meulenberg (2004) Market orientation, innovativeness, product in-
novation, and performance in small firms. Journal of Small Business Management, 42(2), 134–154.
Vossen, R.W. (1998) Relative strengths and weaknesses of small firms in innovation. Interna-
tional Small Business Journal, 16(3), 88–94.

Auteurs