Er is nog geen scherpe grens tussen het deel van de variatie in zorgkosten waarvoor de verzekeraars zelf verantwoordelijk zijn en waarvoor ze gecompenseerd moeten worden via de risicoverevening. De overheid dient prikkels tot risicoselectie en doelmatigheid explicieter af te wegen.
624Jaargang 100 (4720) 22 oktober 2015
Risicoverevening is geen panacee
GEZONDHEIDSZORG
I
n 2006 is de Zorg verzekeringswet (Zvw) inge –
voerd, met als doel om de kwaliteit, betaalbaar –
heid en toegankelijkheid van de zorg te vergroten.
Bij dit streven naar meer doelmatigheid hebben
concurrerende zorg verzekeraars een cruciale rol
toebedeeld gekregen. Van hen wordt verwacht dat zij beter
inspelen op de voorkeuren van de samenleving dan wan –
neer de overheid de schaarse middelen in de zorg alloceert.
Door de tucht van de markt en de dreiging van verzekerden
die ‘stemmen met hun voeten’ worden verzekeraars hiertoe
financieel geprikkeld. De Zvw heeft wel een aantal beperkingen opgelegd
aan de concurrentie tussen zorg verzekeraars. Vandaar dat
er van gereguleerde concurrentie tussen zorg verzekeraars
wordt gesproken (Enthoven, 1978). De Zvw verbiedt de
zorg verzekeraars om verzekerden te weigeren voor de ba –
sisverzekering (acceptatieplicht). Daarnaast moet elke
zorg verzekeraar voor al zijn verzekerden – ongeacht hun ri-
sicoprofiel – per polis eenzelfde premie in rekening brengen
(verbod op premiedifferentiatie). Zonder aanvullende
maatregelen leiden deze twee beperkingen aan het handelen
van zorg verzekeraars tot voorspelbare winsten en verliezen
voor hun verzekerden. Dan ervaren verzekeraars een
financiële prikkel om meer in te spelen op de voorkeuren
van verzekerden met een gunstig risicoprofiel dan op die met
een ongunstig risicoprofiel (prikkel tot risicoselectie). Voor zover verzekeraars daadwerkelijk inspe
len op deze financiële
prikkel, leidt dit tot vermindering van de toegankelijkheid,
betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg voor verzekerden
met een ongunstig risicoprofiel. Om de voorspelbare winsten en verliezen en daarmee
ook de prikkels tot risicoselectie te beperken, heeft de over –
heid een systeem van risicoverevening ingevoerd. Zorg verze –
keraars ontvangen naast de nominale premies compensaties
uit het Zorg verzekeringsfonds op basis van een verevenings-
formule om ervoor te zorgen dat alle verzekerden financieel
even aantrekkelijk zijn. Voor verzekerden met een ongunstig
risicoprofiel ontvangen verzekeraars een hogere compensa –
tie dan voor hen met een gunstig risicoprofiel. Door toevoeging van groepen verzekerden aan de ver –
eveningsformule worden de voorspelbare winsten en ver –
liezen voor deze toegevoegde groepen verzekerden geheel
weggenomen. Het wegnemen van de prikkels tot risicose –
lectie kan voor verzekeraars echter tegelijkertijd leiden tot
een vermindering van de prikkels tot doelmatigheid. Dat
laatste doet zich voor als de winsten en verliezen op deze
groepen verzekerden worden veroorzaakt door factoren
die (deels) tot de verantwoordelijkheid van de verzekeraars
behoren. Een voorbeeld hiervan vormen groepen verzeker –
den in de vereveningsformule 2016, die zijn gebaseerd op
hun gebruik van fysiotherapie, wijkverpleging , geriatrische
revalidatiezorg en intramurale zorg in het voorgaande jaar
(Ministerie van VWS, 2015). Het voorstel van Van Kleef et
al. (2015) in deze ESB adresseert ditzelfde probleem, maar
lost het niet op. Een eenzijdige focus op het wegnemen van
de prikkels tot risicoselectie zet de doelmatigheidsprikkels
in de zorg onder druk, waardoor de kwaliteit, betaalbaar –
heid en toegankelijkheid in het geding kunnen komen. Wij
betogen dat – naast vermindering van de prikkels tot risico –
selectie – de vermindering van prikkels voor doelmatigheid
explicieter aandacht verdient bij de jaarlijkse keuzes van de
overheid wat betreft de opname van groepen verzekerden
in de landelijke vereveningsformule.PIET STAM
Partner bij Strat –
egies in Regulated
Markets, Den Haag
(SiRM)
JOHAN VISSER
Senior consultant
SiRM
RENÉ
GOUDRIAAN
Associate partner
SiRM
Zowel in de wetenschap als de praktijk van de risicoverevening in
de Zorg verzekeringswet ligt het accent op het wegnemen van prik –
kels tot risicoselectie via het risicovereveningsmodel. Deze eenzij –
dige benadering gaat ten koste van de prikkels tot doelmatigheid
in het zorgstelsel. Het is van belang om een expliciete afweging te
maken tussen de prikkels tot risicoselectie en doelmatigheid.
ESB Gezondheidszorg
Gezondheidszorg ESB
625Jaargang 100 (4720) 22 oktober 2015
BEGRENZING DOOR
VERANTWOORDELIJKHEIDSVERDELING
Steeds vaker worden vanuit de Tweede Kamer voorstellen
gedaan om groepen verzekerden aan de vereveningsformu-
le toe te voegen. Dat geldt bijvoorbeeld voor gunstige doel –
groepen zoals studenten en collectiviteiten, en voor ongun –
stige doelgroepen zoals verzekerden met hoge zorgkosten
in het recente verleden. De groepen verzekerden worden
vervolgens toegevoegd aan de vereveningsformule met als
doel de voorspelbare winsten en verliezen weg te nemen en
daarmee de prikkels tot risicoselectie. Een dergelijke aanpassing van de vereveningsformule
is echter onwenselijk wanneer deze voorspelbare winsten
en verliezen (deels) tot de verantwoordelijkheid van de
verzekeraars worden gerekend. In dat geval leidt de huidige
werkwijze weliswaar tot het wegnemen van alle prikkels tot
risicoselectie, maar ondermijnt het ook de verantwoorde –
lijkheid van verzekeraars bij hun streven naar doelmatige
zorginkoop. Dit vraagt om een afweging tussen de prikkels
voor risicoselectie en de doelmatigheidsprikkels (New –
house 1996). Om die afweging te kunnen maken, is daar –
aan voorafgaand een expliciete keuze aangaande de verant –
woordelijkheidsverdeling nodig (Visser et al. , 2014).
In de literatuur over risicoverevening wordt een expli-
ciet onderscheid gemaakt tussen risicofactoren waarvoor
verzekeraars niet en wel verantwoordelijk worden gesteld
(Van de Ven en Ellis, 2000). Voor de risicofactoren waar –
voor verzekeraars niet verantwoordelijk zijn, ontvangen
zij een compensatie vanuit het Risicovereveningsfonds
(‘S-type risicofactoren’ – S = ‘subsidie’) en voor de overige
risicofactoren ontvangen zij geen compensatie (’N-type
risicofactoren – N = ‘niet-subsidie’). In de meeste landen
met een systeem van risicoverevening is het gebruikelijk dat
leeftijd, geslacht en gezondheid tot de S-type-risicofactoren
worden gerekend. Een voorbeeld van een N-type-risicofac-
tor is in de eerste plaats het toevalsrisico, dat typisch tot
de verantwoordelijkheid van verzekeraars wordt gerekend.
Mogelijke andere voorbeelden zijn de regionale praktijk –
variatie tussen zorgaanbieders, de consumptiegeneigdheid
van verzekerden en de regionale overcapaciteit van zorg –
aanbieders met aanbodgeïnduceerde vraag tot gevolg. De keuze van S-type-risicofactoren is geen uitgemaak –
te zaak, noch in het wetenschappelijke debat noch in het
beleidsdebat. Het Besluit Zorg verzekeringen (Staatsblad
2005, 389, p. 23) benoemt in de toelichting thans alleen
compensatie voor kostenverschillen tussen groepen verze –
kerden voor zover deze het resultaat zijn van verschillen in
leeftijd, geslacht en gezondheid. Risicoverevening is daarmee
bedoeld om alleen de voorspelbare winsten en verliezen van
groepen verzekerden weg te nemen voor zover deze met leef-
tijd, geslacht en gezondheid samenhangen. Dit betekent dat
met de vereveningsformule niet wordt beoogd om verzeke –
raars te compenseren voor kostenverschillen tussen verze –
kerden als die het resultaat zijn van verschillen anders dan
die in leeftijd, geslacht en gezondheid. Dat gaat immers ten
koste van de doelmatigheidsprikkels. De beperking van de compensaties tot de kenmerken
leeftijd, geslacht en gezondheid past bij de centrale rol die
zorg verzekeraars in het Nederlandse zorgstelsel spelen. Van
concurrerende zorg verzekeraars wordt verwacht dat zij zorg inkopen, zodanig dat dit tot meer doelmatigheid leidt.
Bij een dergelijke rol past geen compensatie voor kosten
–
verschillen tussen verzekeraars die niet met leeftijd, geslacht
en gezondheid van de verzekerdenpopulaties te maken heb –
ben, maar bijvoorbeeld met de leefstijl van de verzekerden
of met regionale capaciteitsverschillen en praktijkvariatie
tussen zorgaanbieders. De toevoeging van zulke risicofac-
toren aan de vereveningsformule druist in tegen de gekozen
verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg en vermindert
de prikkels tot doelmatigheid in de zorg. Merk hierbij op dat de grenzen in het Besluit Zorg –
verzekeringen minder scherp getrokken zijn dan het lijkt.
Dat komt doordat op dit moment geen duidelijke defini-
tie bestaat van het begrip ‘gezondheid’; het is bijvoorbeeld
niet duidelijk waar het begrip ‘gezondheid’ eindigt en bij –
voorbeeld praktijkvariatie begin. Daardoor kan dit begrip
op vele verschillende wijzen worden geïnterpreteerd, wat
een gedegen inhoudelijke toetsing bemoeilijkt. Het gevaar
blijft daardoor bestaan dat een groep verzekerden aan de
vereveningsformule wordt toegevoegd bij wie de over- of
ondercompensatie tot de verantwoordelijkheid van de ver –
zekeraars behoort. In de huidige praktijk wordt de toevoeging van nieuwe
groepen verzekerden aan de vereveningsformule niet voor –
afgegaan door een expliciete toets die aangeeft of de oorza –
ken van de voorspelbare winsten en verliezen beperkt blij –
ven tot de risicofactoren leeftijd, geslacht en gezondheid.
Bij de toetsing van nieuwe groepen verzekerden wordt nu
gebruikgemaakt van het Beoordelingskader Risicovereve –
ning (WOR 461), waarin geen expliciete afweging tussen
S-type- en N-type-factoren is opgenomen en de nadruk ligt
op de verklaringskracht van de vereveningsformule. Dat
betekent dat bij de afweging om een groep verzekerden in
de vereveningsformule op te nemen thans de focus ligt op
het verminderen van de prikkels tot risicoselectie, en dat de
prikkels tot doelmatigheid een ondergeschikte rol spelen.
VOORBEELD EXPLICIETE TOETS
Opmerkelijk is dat er noch in de wetenschappelijke publi-
caties over de risicoverevening , noch in de praktijk van de
risicoverevening expliciet getoetst wordt of aanpassing van
de risicoverevening vanuit het oogpunt van doelmatigheid
gewenst is. De gebruikelijke werkwijze is om op zoek te
gaan naar ondercompensaties bij door onderzoekers gese –
lecteerde groepen verzekerden met veelal ongunstige risico –
profielen, zonder dat aanvullend onderzoek wordt gedaan
naar de achterliggende oorzaken van de geconstateerde
ondercompensaties (Van de Ven en Ellis, 2000; Stam en
Van de Ven, 2006; 2008; Van Kleef et al., 2015). De niet-
getoetste vooronderstelling is dat de geconstateerde onder –
compensaties hoofdzakelijk door S-type-risicofactoren zijn
veroorzaakt. Zonder enig voorbehoud wordt bij geconsta –
teerde ondercompensaties geconcludeerd dat de vereve –
ningsformule niet goed werkt en dat de gemiddelde over-
of ondercompensaties dienen te worden weggenomen door
de desbetreffende groepen verzekerden aan de verevenings-
formule toe te voegen. Deze conclusie is echter voorbarig
zolang een inhoudelijke toets wie er verantwoordelijk is
voor de geconstateerde kostenverschillen niet is uitgevoerd. Als voorbeeld van een uit te voeren inhoudelijke toets
ESB Gezondheidszorg
626Jaargang 100 (4720) 22 oktober 2015
nemen we als uitgangspunt de conclusie van Stam en Son –
neveld (2015) dat de landelijke vereveningsformule voor de
kosten van extramurale Verpleging & Verzorging (wijkver –
pleging ) in 2015 voor verbetering vatbaar is. Deze conclusie
is gebaseerd op onderzoek dat op de traditionele wijze is uit –
gevoerd. In dit geval zijn de groepen hoogrisicoverzekerden
samengesteld aan de hand van hun antwoorden op vragen in
een gezondheidsenquête. Tabel 1 toont de ondercompensa –
ties voor deze groepen hoogrisicoverzekerden (in de kolom
‘Gemiddeld resultaat (2013)’). Het gemiddelde resultaat per
verzekerde is berekend als het gemiddelde verschil tussen de
compensaties uit de risicoverevening en de zorgkosten bin –
nen de desbetreffende groep van hoogrisicoverzekerden. De kern van de voorgestelde inhoudelijke toets is om
de gevonden onder- en overcompensaties voor de groepen
hoogrisicoverzekerden verder uit te splitsen naar groepen
die door N-type-risicofactoren worden bepaald. Een mo –
gelijke concrete invulling hiervan is een uitsplitsing van de
ondercompensaties naar provincies, omdat regionale vari-
atie in de zorgkosten in beginsel tot de groep N-type-risi-
cofactoren behoort. Dit berust op de veronderstelling dat
de regionale variatie primair wordt bepaald door regionale
verschillen in het zorgaanbod, en daarmee een mogelijke
indicator vormt voor (regionale) praktijkvariatie. In de laatste twee kolommen van tabel 1 is de spreiding
tussen provincies in beeld gebracht met het minimum en
maximum van het gemiddelde resultaat per provincie per
verzekerde. De ondercompensaties van de zorgkosten van
ongezonde verzekerden blijken bij nadere beschouwing
(deels) te worden bepaald door regionale kostenvariatie
(die mogelijk deels samenhangt met praktijkvariatie). Voor
de meeste gekozen groepen van hoogrisicoverzekerden
geldt zelfs dat het maximale provinciale resultaat statis-
tisch niet significant van nul afwijkt: er is steeds een pro –
vincie te vinden waarin de gemiddelde ondercompensatie
per verzekerde verwaarloosbaar klein is. Het minimum
provinciale resultaat blijkt daarentegen voor alle hoogrisi-
coverzekerden een veelvoud van het negatieve gemiddelde overall-resultaat te zijn. De forse regionale spreiding van
het financiële resultaat per verzekerde suggereert dat de on
–
dercompensaties voor de ene verzekeraar zwaarder uitpak –
ken dan voor de andere. Deze ondercompensaties dienen in dat geval niet volle –
dig te worden weggenomen maar slechts deels – namelijk niet
voor de kostenverschillen die zijn terug te voeren op verschil –
len tussen de provincies. Hiervoor is aanvullend onderzoek
nodig naar de achterliggende oorzaken van de ondercompen –
saties voor de groepen hoogrisicoverzekerden. Alleen op die
manier kan worden bepaald in hoeverre het wegnemen van
de berekende ondercompensaties wenselijk is. In de huidige praktijk van de risicoverevening worden
de gemiddelde ondercompensaties echter geheel weggeno –
men als deze groepen van hoogrisicoverzekerden uit tabel
1, zonder nader onderzoek naar de achterliggende oorza –
ken (onder andere praktijkvariatie), aan de verevenings-
formule worden toegevoegd. De huidige werkwijze in de
risicoverevening leidt daarmee tot een vermindering van de
doelmatigheidsprikkels.
OPREKKEN GRENZEN BIJ OVERHEVELINGEN
De keuze voor leeftijd, geslacht en gezondheid als S-type-
risicofactoren, en daarmee als factoren waarvoor de zorg –
verzekeraar niet verantwoordelijk is, wordt bepaald door
economische argumenten en politieke overwegingen. Deze
argumenten en keuzes vergen periodieke heroverweging als
de regulering verandert, in het bijzonder bij overhevelingen
van zorgprestaties naar de Zvw. Het is immers niet op voor –
hand te zeggen dat in het verleden gemaakte keuzes voor
bestaande zorgprestaties onverkort voor de nieuw overge –
hevelde zorgprestaties van toepassing zijn. Voor de overheveling van wijkverpleging in 2015 is dit
bijvoorbeeld twijfelachtig. De consequentie van de huidige
keuze in de toelichting van het Besluit Zorg verzekeringen is
immers dat – strikt genomen – niet wordt beoogd om zorg –
verzekeraars in de Verpleging & Verzorging te compenseren
voor kostenverschillen die ontstaan door (niet) verleende
Bron: Stam en Sonneveld, 2015
Jaarlijkse financiële resultaten per verzekerde bij toepassing van de
gesimuleerde vereveningsformule voor extramurale Verpleging & Verzorging¹ ² TABEL 1
Subgroepen (2012) Omvang, in
procenten Gemiddelde
kosten, 2013 Gemiddeld
resultaat, 2013 Gemiddeld
resultaat per provincie,
minimum, in euro Gemiddeld
resultaat per provincie,
maximum, euro
Top 10% problemen met dagelijkse activiteiten 104.055 -2.524
** -4.912** -1.646**
Top 10% meerdere aandoeningen problematiek 10 1.207 -284
** -1.118** 117
Top 10% fysieke/mentale/sociale kwetsbaarheid 10 2.895 -1.392
** -4.557** -569
Top 10% geestelijke ongezondheid 10 1.558 -542
** -1.757** 1
Valrisico of is gevallen 35 1.442 -778
** -1.814** 63
Behoefte aan mantelzorg 41 1.630 -482
** -1.693** -133
Problemen met woonomgeving 26 1.897 -774
**-2.346** -456**
Alle verzekerden 100 726 – -471 244
** Significant op vijfprocentsniveau1 Model 2015 exclusief ex post compensaties, kosten 2013, subgroepen 2012. De subgroepen betreffen hoogrisicoverzekerden, die
zijn geselecteerd op basis van hun antwoorden op een gezondheidsenquête onder verzekerden van drie zorgverzekeraars.
² De resultaten van de drie noordelijke provincies en Flevoland zijn samengevoegd om statistische redenen
Gezondheidszorg ESB
627Jaargang 100 (4720) 22 oktober 2015
mantelzorg of door (tekortschietende) aanpassingen aan de
woonomgeving. Die zijn immers niet het gevolg van verschil-
len in leeftijd, geslacht of gezondheid van de verzekerde. Dat
betekent dat de gemiddelde ondercompensatie van 482 euro
per verzekerde met behoefte aan mantelzorg en 774 euro per
verzekerde met problemen in hun directe woonomgeving
(tabel 1) voor rekening van de verzekeraar komen. De vraag is of de huidige keuze om de risicoverevening
te beperken tot leeftijd, geslacht en gezondheid voor de wijk –
verpleging opportuun is. In hoeverre kunnen zorg verzeke –
raars de inzet van mantelzorg of het aanbod van aangepaste
woningen beïnvloeden en in hoeverre is dit hun taak? Com –
pensatie is vereist indien verzekeraars niet verantwoordelijk
kunnen worden gehouden voor het organiseren van man –
telzorg. Er kan echter evenzeer voor worden gekozen om
zorg verzekeraars financieel te prikkelen om meer mantel –
zorg te organiseren door juist geen compensaties vanuit de
risicoverevening te bieden voor de behoefte aan mantelzorg
bij hun verzekerden. In dat laatste geval moeten verzekeraars
ook over de mogelijkheden beschikken om in die behoefte
te kunnen voorzien en de kosten daarvan te beïnvloeden. Soortgelijke vragen gelden voor voorliggende voorzie –
ningen, zoals woonaanpassingen die vanuit de Wmo wor –
den georganiseerd door gemeenten. Door geen compensatie
voor woonaanpassingen te bieden, worden verzekeraars ge –
stimuleerd zich actief in te zetten om de woning (mogelijk
in samenwerking met gemeenten) aan te passen aan de wen –
sen van de verzekerde. Als we echter vinden dat gemeenten
de volledige verantwoordelijkheid moeten dragen voor de
woonomgeving van hun inwoners (en daarmee voor de or –
ganisatie rondom verzekerden met gezondheidsproblemen),
dan hoort de groep ‘verzekerden die problemen in hun di-
recte woonomgeving ondervinden vanwege hun gezond –
heidsproblemen’ juist wel thuis in de vereveningsformule. In het algemeen moeten de keuzes in de risicovereve –
ning aansluiten bij de verantwoordelijkheidsverdeling tus-
sen de betrokken partijen, zoals zorg verzekeraars, gemeen –
ten, zorg verleners en verzekerden. De vertaling van de
verantwoordelijkheidsverdeling in wet- en regelgeving naar
het Besluit Zorg verzekeringen en de vormgeving van de
risicoverevening is in het bijzonder noodzakelijk bij over –
hevelingen van zorgprestaties naar de Zvw. Dat kan leiden
tot een andere toedeling van verantwoordelijkheden aan de
zorg verzekeraars.
CONCLUSIE
De risicoverevening in de Zorg verzekeringswet is bedoeld
om de prikkels tot risicoselectie die ontstaan door de ac-
ceptatieplicht en het algehele verbod op premiedifferenti-
atie weg te nemen. In principe komt door deze regulering
elke denkbare groep verzekerden in aanmerking voor toe –
voeging aan de vereveningsformule. Het ongeclausuleerd
toevoegen van groepen verzekerden kan echter ten koste
gaan van de prikkels tot doelmatigheid. Daarmee is er spra –
ke van een afweging tussen de prikkels tot risicoselectie en
doelmatigheid. Deze afweging wordt in de praktijk van de
risicoverevening echter niet expliciet gemaakt. Het maken
van een expliciete afweging wordt verder bemoeilijkt door –
dat in de Zvw geen heldere keuze is gemaakt bij de vraag
tot hoever de verantwoordelijkheid van verzekeraars strekt. Om verschillende redenen is er (nog ) geen scherpe grens
getrokken tussen het deel van de kostenvariatie waarvoor
de verzekeraars verantwoordelijk zijn en er naar meer doel
–
matigheid wordt gestreefd, en voor welk deel verzekeraars
gecompenseerd moeten worden via de risicoverevening. We bevelen aan om de gebruikelijke analyses van de
hoogte van ondercompensaties van groepen hoogrisicover –
zekerden uit te breiden met een inhoudelijke toets naar de
achterliggende oorzaken van de kostenverschillen. Op die
manier kunnen expliciete keuzes worden gemaakt of en
in welke mate de vereveningsformule vanuit het oogpunt
van de doelmatigheid moet corrigeren voor de gevonden
ondercompensaties van groepen hoogrisicoverzekerden.
Tevens is het van belang om de keuzes in de regelgeving
– het Besluit Zorg verzekeringen en het Beoordelingska –
der Risicoverevening – scherper te formuleren. Eenmaal
gemaakte keuzes vergen vervolgens periodieke heroverwe –
ging en waar nodig aanpassing. Dit is temeer noodzakelijk
bij overhevelingen van de zorgprestaties naar de Zvw, zoals
de wijkverpleging. Centraal bij die heroverweging staat een
expliciete keuze wat betreft de verantwoordelijkheidsver –
deling tussen zorg verzekeraars, gemeenten, zorgaanbieders,
verzekerden en overheid. Met deze aanbevelingen beogen we dat er, bij de uit –
breiding van de vereveningsformule, niet louter de prikkels
tot risicoselectie centraal staan, maar dat tevens de invloed
op de prikkels tot doelmatigheid in de afweging worden
meegenomen. Dat heeft mogelijk tot gevolg dat sommige
groepen verzekerden met onder- en overcompensaties be –
wust niet in de vereveningsformule worden opgenomen.
Risicoverevening is immers niet bedoeld als panacee voor
onder- en overcompensaties. Voorkomen moet worden dat
het middel erger wordt dan de kwaal.
LITERATUUR
Enthoven, A.C. (1978) Consumer-choice health plan. New England Journal of Medicine, 298(13
en 14) , 650–658 en 709–720.
Kleef, R.C. van, R.C.J.A. van Vliet en W.P.M.M. van de Ven (2015) Risicoselectie tegengaan
met behoud van risicoselectie. ESB, 100(4720), 628–631.
Ministerie van VWS (2015) Risicoverevening 2016: verbetering compensatie chronisch zieken. Den
Haag: Ministerie van VWS.
Newhouse, J.P. (1996) Reimbursing health plans and health providers: selection versus effi-
ciency in production. Journal of Economic Literature, 34(3), 1236–1263.
Stam P., en J. Sonneveld (2015) De risicoverevening voor verpleging en verzorging. ESB,
100(4701), 26–28.
Stam, P.J.A. en W.P.M.M. van de Ven (2006) Risicoverevening in de zorgverzekering: een evaluatie
en oplossingsrichtingen voor verbetering. Rotterdam: iBMG, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Stam, P.J.A. en W.P.M.M. van de Ven (2008) Evaluatie risicoverevening tussen zorgverzeke-
raars. TSG Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 86(2), 92–100.
Ven, W.P.M.M. van de, en R.P. Ellis (2000) Risk adjustment in competitive health plan mar-
kets. In: A.J. Culyer en J.P. Newhouse (red.), Handbook of Health Economics 1A. Amsterdam:
North-Holland, 755–845.
Visser, J.S., J. Sonneveld en P.J.A. Stam (2014) Het voorkomen van inadequate compensatie in de
risicoverevening. Den Haag: SiRM.