Ga direct naar de content

Er is weer wat te verdelen!

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 22 1995

Er is weer wat te verdelen!
Volgens het onlangs in de openbaarheid gekomen
concept-Centraal Economisch Plan 1995 groeit het
reele netto nationale inkomen in Nederland in 1995
met 3,5 en in 1996 met 2,75%. Dat is bij elkaar ongeveer/ 30 miljard. Er is dus weer wat te verdelen! Dat
is te merken aan de politieke discussies van dit moment. Daarin krijgt de verdeelcultuur weer de overhand. Zo is politieke strijd ontbrand over de vormgeving van de lastenverlichting voor het bedrijfsleven.
En er is kritiek dat de koopkracht van de modale
werknemer niet verbetert, terwijl de sociale minima
er zelfs 2,5% op achteruitgaan? Moet het koopkrachtbeeld niet worden aangepast? Wordt het trouwens
geen tijd voor herstel van de koppeling?
Omdat de discussie wordt ontsierd door nogal
wat halve en hele onwaarheden, is het nuttig eerst
enkele feiten op een rij te zetten die worden gepresenteerd in het concept-Centraal Economisch Plan.
Dit bevat een overzicht waar de groei van het nationale inkomen naar toe gaat. De eerste aandeelhouder is de overheid. Globaal gesproken komt zo’n
30% van de groei terecht bij de collectieve sector.
Daar wordt het onder meer aangewend om het vorderingentekort van de overheid met een half procentpunt per jaar te laten dalen. Dit tekort komt daarmee
volgend jaar uit beneden de 3% bbp, waarmee Nederland voldoet aan de norm van Maastricht. Dat is goed
voor het vertrouwen van financiele markten en beleggers in de Nederlandse economic. Het draagt bij tot
een sterke positie van de gulden, een lage inflatie en
een lage rente. Gezien de belangrijke psychologische
effecten pleit Heertje in deze ESB zelfs voor een vermindering van het begrotingstekort tot nul, nu de
conjunctuur dat mogelijk maakt. Waarschijnljk zal de
politick de prioriteit in het verdelingsvraagstuk echter anders leggen.
De tweede categoric die van de inkomensverbetering profiteer! zijn de bedrijfswinsten. De winstgevendheid van bedrijven verbetert in 1995 en 1996
sterk. De sterke stijging van de arbeidsinkomensquote (6,5%) die zich in de periode 1990-1993 heeft voorgedaan, wordt hiermee vrijwel ongedaan gemaakt.
De winstgevendheid keert aldus terug naar het historisch hoge niveau van 1990. De riante winsten en vermogensposities hebben tot sterke kritiek geleid.
Waarom zet het Nederlandse bedrijfsleven de winsten niet om in investeringen? Zijn de lastenverlichting en de loonmatiging dan voor niets geweest? Uit
het CEP 1995 blijkt dat de kritiek overtrokken is. De
bedrijfsinvesteringen groeien in 1995 en 1996 met 8
resp. 5,25%. De investeringen in de Industrie groeien
zelfs met 16,5 en 12%. Daardoor wordt ook nieuwe
werkgelegenheid geschapen. Het is ook een misvatting dat grote ondernemingen geen banen creeren.
Uit het artikel van De Jong in deze ESB blijkt dat van
de honderd grootste ondernemingen in ons land er
71 in de periode 1987-1993 een netto werkgelegenheidsgroei hebben gerealiseerd. De banengroei volgt

ESB 22-3-1995

natuurlijk wel met vertraging op het winstherstel. Nadat vorig jaar het aantal uitzendbanen al sterk begon
te groeien, mag in de loop van dit jaar een meer
structurele groei van de werkgelegenheid worden
verwacht. Het CPB voorziet voor 1995 65.000 extra
arbeidsjaren en voor 1996 80.000. Dit is echter maar
net voldoende om de groei van het arbeidsaanbod
op te vangen en het is niet voldoende om de hoge inactiviteit onder laag opgeleiden en ouderen terug te
dringen. De werkloosheid blijft dan ook onverminderd hoog. Opnieuw wordt bevestigd dat conjunctuurherstel op zich niet voldoende is om de harde
kern van langdurig werklozen aan de slag te krijgen.
Naast overheid en bedrijfsleven leggen ook pensioenfondsen (met zo’n 10%) beslag op een deel van
de groei van het nationaal inkomen. In totaliteit is
dan ongeveer de helft verdeeld. De rest komt toe aan
gezinnen. Maar waarom gaat dit niet gepaard met
koopkrachtverbetering? De oorzaak is vooral de sterke groei van het aantal inkomenstrekkers. In 1995 en
1996 komen er bijna 200.000 werkenden bij. De
groei wordt dus over meer personen uitgesmeerd.
Daarnaast groeit ook het aantal personen met een uitkering nog. Zo blijft er weinig ruimte over voor reele
inkomensverbetering. De ontwikkeling is echter positief vanuit het gezichtspunt dat werk boven inkomen
moet worden gesteld. De matiging van de lonen levert dus wel degelijk iets op. Een troost voor de modale werknemer is dat in de koopkrachtplaatjes geen
rekening wordt gehouden met incidentele loonstijgingen die voor een netto verbetering kunnen zorgen.
Doordat het aantal actieven dit en volgend jaar
sneller stijgt dan het aantal inactieven, daalt de i/aratio. Naar raming van het CPB komt de ratio volgend jaar uit op 82,75%, een fractie hoger dan de magische 82,6 die in de politick als ijkpunt geldt voor
het al dan niet doorgaan van de koppeling. Ook hierover is de politieke discussie ontbrand. De statistische basis van de i/a-ratio wankelt doordat werkgevers sinds de invoering van de 2/6-weken maatregel
in de Ziektewet, kortdurend ziekteverzuim vaak niet
meer melden bij de uitvoeringsorganisaties. Dat vertekent de statistieken. Exclusief ziekteverzuim ligt de
i/a-ratio volgens het CPB nog 1,9 procentpunt boven
het niveau van 1990. Het is nog een open vraag in
welke mate de uitkeringsgerechtigden van de groei
zullen meeprofiteren.
Het Haagse debat over de verdeling van de groei
past in het gebruikelijke economisch-politieke patroon. Als de conjunctuur tegenzit, domineert de
vraag met welke beleidsmaatregelen de groei van de
economic en de werkgelegenheid het best kan worden bevorderd. Als de conjunctuur opklaart, verlegt
de aandacht zich onweerstaanbaar naar de vraag wie
in welke mate de vruchten van de extra groei plukt.
L. van der Geest

Auteur