Ga direct naar de content

Een tweede gouden eeuw?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 21 2002

Een tweede gouden eeuw?
Aute ur(s ):
Schuyt, Th.N.M. (auteur)
De auteur is b ijzonder hoogleraar Filantropie en sponsoring aan de vrije Universiteit te Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4367, pagina 496, 21 juni 2002 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
filantropie

Filantropisch geld is niet meer weg te denken in de gezondheidszorg en het onderwijs. Deze vormen van financiering kunnen in de
afkalvende verzorgingsstaat node worden gemist.
Nederland is een vrijgevig land. Dat wijst de geschiedenis uit. De Nederlandse liefdadigheid oogstte in de zeventiende eeuw
internationaal bewondering 1. Wat bijvoorbeeld te denken van het Maagdenhuis aan het Spui te Amsterdam? Een groot imposant
gebouw, in het midden van de hoofdstad, dat de Nederlandse liefdadigheid symboliseerde, evenals de vele hofjes die in Nederland ten
behoeve van ouderen verrezen 2. Buitenlanders kwamen in het verleden naar Nederland om deze blijken van maatschappelijke
betrokkenheid te aanschouwen. Nederland is ook een land van het particulier initiatief. Er staan circa driehonderdduizend stichtingen
en verenigingen bij de kamers van koophandel ingeschreven.
De laatste tien jaar neemt de vrijgevigheid toe en trekken de goede doelen de aandacht. Welvaartsstijging, toename van het aantal
vermogenden, demografische ontwikkelingen en een terugtredende overheid zijn enkele factoren die maken dat de extra koopkracht en
vermogensrendementen ook rechtstreeks hun weg naar maatschappelijke doelen vinden. Een van de gevolgen van deze groei is dat in
Nederland een nieuwe maatschappelijke sector ontstaat, kortweg de filantropische sector genaamd. In dit artikel wil ik de aard en omvang
van deze Nederlandse filantropische sector toelichten en zal ik een poging ondernemen achtergronden van de huidige ontwikkelingen te
schetsen.
Alvorens hiertoe over te gaan, verdient het aanbeveling even stil te staan bij de term ‘filantropie’. De term staat voor de vrijwillige, private
bijdragen aan non-profit doelen. Bijvoorbeeld, het grote internationaal vergelijkende onderzoek naar de non-profitsector van de Johns
Hopkins University gebruikt bij het presenteren van de cijfers van de inkomsten van de non profitsectoren in 22 landen de driedeling:
“Fees/Charges; Government Funding, and Philanthropy” 3.
Cijfers
Om welke bedragen gaat het, wie geeft en welke doelen worden begunstigd? De laatste totaalcijfers die bekend zijn, betreffen het jaar
1999. In dat jaar ging er in de filantropische sector circa € 4,5 m
iljard om (zie tabel 1). Dit totaalbedrag is het resultaat van de optelsom
van de geschatte giften van huishoudens, van legaten, van fondsen (zowel de geldwervende fondsen als de vermogensfondsen) en van
het bedrijfsleven. Deze schatting is aan de lage kant vanwege de onvolledigheid van informatie. Derhalve lichten we per financiële bron
een en ander nader toe:

Tabel 1. Bronnen van bijdragen in de filantropische sector, 1999
bedrag x miljoen euro

huishoudens (geld en goederen)
legaat
fondsen
geldwervende fondsen
vermogensfondsen
bedrijven (giften and sponsoring)
totaal

procenten

1652
206

37
5

272
58
2303

6
1
51

4491

100

» Individuen en huishoudens geven geld, schenken soms per notariële acte of vestigen een fonds op naam, maar geven ook goederen
(kleding, onroerend goed, collecties).

» Daarnaast laten individuen een legaat na. Hiervan is nauwelijks iets bekend. Niemand weet wat er jaarlijks in Nederland aan
maatschappelijke en goede doelen wordt gelegateerd. Dit hiaat in kennis wordt mede veroorzaakt door het feit dat de belastingdienst
deze informatie sinds 1985 niet meer afzonderlijk verzamelt (alleen de totaalbedragen van successie- en schenkingsrechten zijn
beschikbaar).
» Een derde bron zijn giften van fondsen. Fondsen zijn te onderscheiden in geldwervende fondsen en vermogensfondsen. De
geldwervende fondsen zamelen geld in onder het publiek en zijn bekend bij het Centraal Bureau Fondsenwerving (cbf) vanwege de
noodzakelijke verklaring van geen bezwaar dan wel het keurmerk om te mogen collecteren. Van de geldwervende fondsen zijn gegevens
beschikbaar via de jaarverslagen van het cbf. De vermogensfondsen daarentegen zijn geen inzamelaars; deze fondsen geven uit eigen
vermogen. Een aantal van deze vermogensfondsen, circa 550, staat vermeld in het zogenaamde Fondsenboek. Van deze
vermogensfondsen was tot voor kort vrijwel niets bekend. Daarin is enige verandering gekomen met een eerste onderzoek onder deze
groep 4, terwijl een tweede onderzoek wordt gestart.
Toch is de opgave van de bijdragen van vermogensfondsen onrealistisch laag: de uitgaven van een groot Nederlands vermogensfonds
als het vsb-fonds alleen overtreffen dit bedrag al.
» Een laatste bron van bijdragen is het bedrijfsleven. Bedrijven geven en sponsoren in toenemende mate maatschappelijke en goede
doelen met geld, maar ook en vooral, zeker bij de kleine en middelgrote bedrijven, met goederen en expertise. Ook naar bedrijfsgiften en
sponsoring is nauwelijks onderzoek gedaan. 5
Kortom, er bestaat een aanzienlijke achterstand in kennis wat het filantropische geld betreft. Dit geldt voor vrijwel alle West-Europese
landen. Hoe valt deze kennisachterstand te verklaren? In ieder geval is een belangrijke reden het feit dat Nederland een verzorgingsstaat
is6. Vanwege de gerichtheid op sociale voorzieningen van overheidswege bestaat inzicht in die overheidsfinanciën; men weet hoe
overheidsgelden besteed worden en wie er gebruik van maakt. Het maatschappelijke en wetenschappelijke debat over de rol van de
overheid is eveneens mede op deze informatie gebaseerd. Zo heeft de discussie over armoede, armoedegrenzen en bijstandsniveau, ook
in wetenschappelijke kring, een sterk cijfermatig karakter, omdat precies bekend is wat bijvoorbeeld mensen in de bijstand, mensen met
een minimum-inkomen of aow-ers ontvangen. Over maatschappelijke geldstromen buiten de overheid, zoals in het geval van filantropie,
is deze basiskennis evenwel niet of in zeer beperkte mate beschikbaar. Daarin komt nu, met het onderzoeksproject ‘Geven in Nederland’
enige verandering6.
Bronnen en doelen
tabel 2 illustreert het totaal maatschappelijke en goede doelen waaraan door huishoudens, individuen, fondsen en bedrijven wordt
gegeven.

Tabel 2. Totaal maatschappelijke en goede doelen waaraan door huishoudens, individuen (legaat), fondsen (zowel
geldwervende fondsen als vermogensfondsen) en bedrijven gegeven wordt, 1999, in miljoenen euro’s
doel

huishoudens

legaten

geld en
goederen
kerk/
levensbeschouwing
524
gezondheid
244
internationale hulp
374
milieu/natuur/
dierenbescherming
138
onderwijs/onderzoek
29
cultuur
25
sport/recreatie
107
maatschappelijke/
sociale doelen
151
overig
(niet gespecificeerd)
61
totaal
1653

fwia

98
27

0
0
0

7
55
67

0
207 271

vf b

1

1

85
364
315
586

53

6
25
2

71

6
57

328

6
2303

totaal

%

giften en
sponsoring

53

18

0

totaal

2
316
193

2
6
13
2

53

bedrijven

60
71

5
4

37 83
0
12
0
38

fondsen

586
718
665

13
16
15

313
399
365
695

423
0
4491

7
9
8
16

683

15

67

1
100

a) fwi = fondsenwervende instellingen
b) vf = vermogensfondsen

Huishoudens geven het meest aan de kerk; legaten komen grotendeels ten goede aan gezondheid, geldwervende fondsen geven uit
eigen middelen vooral aan instellingen op het terrein van ‘milieu, natuurbehoud en dierenbescherming’. ‘Maatschappelijke en sociale
doelen’ en ‘cultuur’ zijn met name voor vermogensfondsen belangrijk te ondersteunen doelen. ‘Sport en recreatie’ is het meest populaire
doel onder bedrijven.
Het bedrag van € 1653 miljard aan giften en goederen wordt door 76 procent van de huishoudens opgebracht. Deze huishoudens geven
gemiddeld € 317. Veruit het meest populair is de huis-aan-huiscollecte. Negentig procent van de huishoudens heeft in 1999 geld gegeven
aan de deur. Ook loten kopen (75 procent) of iemand sponsoren voor een actie (57 procent) zijn populaire manieren van geld geven. Bijna
de helft (46 procent) van de huishoudens is een vaste donateur.
Trends

Er zijn gegevens beschikbaar op basis van drie landelijke periodieke onderzoeken uit 1995, 1997 en 1999. Met inachtneming van de
nodige voorzichtigheid kan worden gesteld dat het totaal geschatte bedrag aan giften van huishoudens over deze jaren ongeveer gelijk
is. De sterkste stijging valt bij legaten waar te nemen: van Æ’ 191 miljoen in 1995 naar Æ’ 455 miljoen in 1999.
De bijdragen van geldwervende fondsen en vermogensfondsen nemen eveneens toe. Het bedrag aan sponsoring en giften van bedrijven
is vanaf 1997 met een enorme factor toegenomen. De onderzoekers hebben twijfels over deze cijfers. De toename kan deels worden
verklaard door een meer uitgebreide vraagstelling over het jaar 1999 en deels een gevolg zijn van selectieve non-respons.
Een tweede gouden eeuw?
Er is veel vermogen in Nederland en er komt veel vermogen vrij. De generatie die na de Tweede Wereldoorlog rijk is geworden komt de
komende decennia te overlijden. Volgens economen van het Social Welfare Research Institute uit Boston zal de komende vijftig jaar in de
Verenigde Staten naar schatting tussen de 41 en 136 duizend miljard dollar vrijkomen aan vermogensoverdracht binnen generaties 7.
Deze onderzoekers stellen daarbij dat de erflaters zo wijs zullen zijn niet alles aan eigen kinderen of aan de belastingen na te laten: de
kinderen hebben het in vele gevallen zelf al goed en de fiscale en andere voordelen van de keuze voor goede doelen zijn talrijk. Zij
spreken daarom van de “Golden age of philanthropy”.
De cijfers uit Nederland wijzen ook in deze richting. Het Centraal Bureau Fondsenwerving meldt in het jaarverslag over 1999 dat volgens
opgave van honderdvijftig ontvangende geldwervende instellingen 455 miljoen gulden werd gelegateerd. Dit is een stijging van 45
procent ten opzichte van 1998, waarin 312 miljoen werd opgegeven. Volgens het cbf heeft zo’n grote stijging zich nog niet eerder
voorgedaan bij fondsenwerving in Nederland 8.
De legaten kwamen in 1999 voor bijna de helft van het totaalbedrag gezondheid ten goede (Æ’ 216 miljoen), op grote afstand gevolgd door
de andere doelen. Daarnaast laten zogenaamde ‘Fondsen op naam’ een spectaculaire groei zien. Het mkb-Nederland heeft uitgerekend dat
circa honderdduizend bedrijfsbeëindigers zich de komende drie jaar melden bij financieel deskundigen. Een deel van dit kapitaal vindt zijn
weg naar maatschappelijke doelen. In combinatie met de groei van legaten mag er verwacht worden dat ook Nederland een tweede
gouden eeuw van de filantropie is binnengegaan. Met de welvaartsstijging en de extra koopkracht leveren de vermogens en legaten de
basis voor een ‘diversificatie’ van het Nederlandse verzorgingsstaat-model. Deze heeft politiek al een naam gekregen als de ‘civil society’.
Een civil society
Het laatste decennium van de twintigste eeuw is in Nederland een nieuwe maatschappelijke sector aan het ontstaan: de filantropische
sector, naast de overheid, de door de overheid gesubsidieerde/ gepremieerde non-profitsector en de markt. Deze sector heeft een grote
eigen portemonnaie, eigen branche-organisaties en een steeds meer gemeenschappelijk optreden, zowel intern als extern.
De Nederlandse non-profit sector is vooralsnog de grootste van de wereld, voor zover de non-profit sectoren in 22 landen door het
Johns Hopkins Comparative Nonprofit Sector Project onderzocht zijn 9. Het zijn de grote instellingen van gezondheidszorg, van
onderwijs en van zorg, uit de algemene middelen betaald, maar particulier georganiseerd, die deze koploperspositie mogelijk hebben
gemaakt. Wat zal de invloed zijn – en worden – van het nieuwe filantropische particuliere particulier initiatief? Zal de nieuwe filantropische
sector bijvoorbeeld de gesubsidieerde non-profit sector gaan verdringen? Dat lijkt een volstrekt onrealistische voorstelling van zaken.
Op dit punt sluit het aan bij de scepsis van Dekker over de al te hoge verwachtingen van nieuw particulier initiatief in de ‘civil society’10.
Echter op bepaalde terreinen zal de filantropische sector een volwaardige partij gaan vormen, naast – en soms tegenover de overheid en
de door de overheid gefinancierde non-profits. In feite bestaat deze situatie al, gelet onder meer op werk van bijvoorbeeld de
kankerbestrijding, het innovatieve onderzoek van vele medische fondsen, de bijdragen van cultuurfondsen en de bijdragen van
internationale hulporganisaties. Er zijn sterke aanwijzingen dat het financiële aandeel van de filantropische sector in de kern van de
Nederlandse non-profit sector (onderwijs, gezondheidszorg) sterk toeneemt en daarmee haar invloed op deze en tal van andere
maatschappelijke terreinen.
Zelfstandige acties
Wat de politiek, wat de overheid, wat de belastingbetaler niet meer – of niet meer geheel – voor hun rekening wensen te nemen zal bij de
filantropische sector tot zelfstandige acties leiden. Om die reden is binnen niet al te lange termijn de oprichting van een Particuliere Raad
voor het Algemeen Nut, een ‘Dutch Philanthropic Council’ te verwachten, vanwege het maatschappelijk draagvlak dat de filantropische
sector heeft verworven en het maatschappelijk belang dat het vertegenwoordigt.
Het aanwenden van filantropisch geld ten behoeve van de bestaande non-profits zal de politieke discussie over de tweedeling doen
oplaaien. Mensen met geld, vermogenden, bedrijven met sponsorbelangen zullen hun eigen keuzen maken wie en wat te begunstigen.
Het is mijn stellige overtuiging dat deze vormen van financiering in de afkalvende verzorgingsstaat node kunnen worden gemist. Het niet
inzetten van deze financiering ten behoeve van non-profit doelen zal juist een echte tweedeling tot gevolg hebben. Dan zoekt dit geld
zijn eigen weg naar particuliere scholen en privé-klinieken.
Koopkrachtig en vermogend Nederland wil best extra en rechtstreeks betalen aan maatschappelijke doelen. Ze wil echter niet fungeren
als aanvullend financier van een gebureaucratiseerd voorzieningenpakket; zij eisen ook zeggenschap over de gelden. En dat is toch het
ideaal van een ‘civil society met verantwoordelijke burgers en bedrijven

1 M.H.D. van Leeuwen, De rijke Republiek, gilden, assuradeurs en armenzorg 1500-1800, Den Haag, Verbond van Verzekeraars,
Amsterdam, NEHA, 2000.
2 Zie noot 1 en N.Y. Schuijt-Lucassen,

2 Zie noot 1 en N.Y. Schuijt-Lucassen,
3 L.M. Salamon e.a., Global civil society: dimensions of the nonprofit sector, Johns Hopkins
4 B. Gouwenberg en Th. Schuyt, Vermogensfondsen in Nederland; een verkenning, Vrije Universiteit, Werkgroep Filantropie,
Amsterdam, 1999.
5 Th. Schuyt en S. Hoff (red.), Filantropie en
6 Th. Schuyt (red.), Geven in Nederland 2001,
7 Social Welfare Research Institute, Millionaires and the millenium: new estimates of the forthcoming wealth transfer and the prospects
for a golden age of philanthropy, paper, Boston
8 CBF, Jaarverslag 1999, Centraal Bureau Fondsenwerving, Amsterdam, 2000.
9 Zie noot 3.
10 P. Dekker, Nederland gemeten en vergeleken: conclusies en perspectieven, blz. 287-302, in: A. Burger en P. Dekker (red.), Noch markt,
noch staat. De Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief, Sociaal en

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur