Ga direct naar de content

Equity participation in het hoger onderwijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 21 2002

Equity participation in het hoger onderwijs
Aute ur(s ):
Jacobs, B. (auteur)
De auteur is verb onden aan de afdeling Algemene Economie/’SCHOLAR’ van de UvA en aan de afdeling Kenniseconomie van het CPB. Met dank
aan Erik Canton en Casper van Ewijk voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4367, pagina 484, 21 juni 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

Meer geld voor onderwijs was een van de veelgehoorde wensen tijdens de verkiezingen. Maar de onderwijsbudgetten zijn krap. Een
ander soort studiefinanciering kan budgettaire ruimte geven. Bovendien levert het een efficiëntiewinst.
Door emu-normen voor schuld en overheidstekort en de vergrijzing van de bevolking zijn onderwijsbudgetten krap 1. Een efficiëntere
vormgeving van de studiefinanciering kan helpen om budgettaire knelpunten te verminderen. Tevens zijn er
rechtvaardigheidsargumenten (‘profijtbeginsel’) om private contributies te verhogen. In dit artikel onderzoeken we de consequenties
van de introductie van ‘equity participation’ modellen zoals een academicusbelasting of sociaal leenstelsel.
Equity participation financiering
Een academicusbelasting is een zuiver ‘equity participation scheme’; de overheid koopt aandelen in het menselijk kapitaal van studenten.
Ze financiert dit door uitgifte van staatsobligaties2. Ex-studenten betalen gedurende hun werkende leven een constante fractie van hun
inkomen als dividend terug aan de overheid in de vorm van een specifieke belasting. Het tarief van de academicusbelasting is zodanig
dat de som van alle contributies gelijk is aan de totale waarde van de rente en aflossing van de gemaakte staatsschuld. Studenten met
mazzel verdienen goed en betalen veel terug (keren veel ‘dividend’ uit) en compenseren zo de verliezen die optreden bij de studenten met
pech, die weinig terugbetalen.
Bij een sociaal leenstelsel schiet de overheid via uitgifte van staatsobligaties de kosten van collegegeld en beurzen voor met een lening.
Ex-studenten betalen deze lening inkomensafhankelijk terug door een vast percentage van hun inkomen af te dragen. De rente op de
lening bevat een risico-opslag of solidariteitspremie waardoor de kosten gedekt worden van diegenen die niet volledig hun schulden
aflossen. Hoe hoger de risico-opslag, hoe meer de afgestudeerden met voldoende inkomen bijdragen, hoe meer verzekering en
herverdeling plaatsvindt naar ex-studenten die pech hebben gehad. In een sociaal leenstelsel stoppen afgestudeerden met aflossen als
hun schuld inclusief rente en risico-opslag afgelost is. Een sociaal leenstelsel is een hybride contract dat zowel vreemd als eigen
vermogen elementen kent. Omdat ‘dividenduitkeringen’ gemaximeerd zijn, is een sociaal leenstelsel geen zuivere ‘equity participation’
financiering 3.
Het cruciale onderscheid tussen een academicusbelasting en een sociaal leenstelsel is dat er met een sociaal leenstelsel minder
verzekering of herverdeling optreedt dan bij een academicusbelasting omdat ex-studenten met hoge inkomens bij een sociaal leenstelsel
op een bepaald moment uitstappen, terwijl ze blijven bijdragen aan het stelsel met een academicusbelasting.
Equity participation versus onderwijssubsidies
Er zijn zowel doelmatigheids- als rechtvaardigheidsoverwegingen voor invoering van een academicusbelasting of sociaal leenstelsel 4.
Subsidies, zoals niet-kostendekkende collegegelden en studiebeurzen, worden meestal gerechtvaardigd vanwege kapitaal- en
verzekeringsmarktfalen. Menselijk kapitaal wordt niet geaccepteerd als onderpand (slavernij is afgeschaft). Informatieproblemen leiden
tot averechtse selectie en moreel gevaar bij kredietverstrekking en verzekering. Met name studenten uit armere gezinnen hebben moeite
om hun opleiding te financieren. Ook verlangen ze, in het gangbare geval dat risico-aversie daalt met het inkomen, vanwege grotere
risico-aversie een hoger rendement op hun onderwijsinvestering 5. Door marktfalen treedt maatschappelijke onderinvestering in
onderwijs op.
Subsidies zijn een suboptimale beleidsreactie om dit marktfalen op te lossen. Rijke studenten ontvangen ook onderwijssubsidies. Dit kan
weliswaar vermeden worden door aanvullende beurzen, maar deze ontmoedigen de prikkels voor ouders om te sparen voor de opleiding
van hun kinderen 6. Verder verkleinen subsidies het risico in toekomstig inkomen niet. Ze zijn daarom een zeer gebrekkig instrument om
risico-aversie te ondervangen 7. Daarnaast worden onderwijssubsidies gefinancierd door verstorende belastingen. Tenslotte zijn
onderwijssubsidies voor het hoger onderwijs zeer ongelijk verdeeld. Tachtig procent van de uitgaven voor een sociaal leenstelsel slaat
neer bij de rijkste vijftig procent van de bevolking 8.
Een academicusbelasting of sociaal leenstelsel ter financiering van hoger onderwijs ondervangt in beginsel alle bezwaren van subsidies.
Iedere student ontvangt (ouderonafhankelijk) voldoende middelen om te studeren. Het risico van het hebben van hoge schulden wordt

afgedekt door het poolen van inkomensrisico’s. Dit waarborgt kansgelijkheid en voorkomt risico-aversie. Welvaartsverliezen door
belastingheffing ter financiering van onderwijssubsidies worden vermeden en perverse herverdeling van inkomens wordt voorkomen.
Equity participation stelsels hebben echter nadelen die altijd optreden bij verzekeringen: moreel gevaar (uitvretersgedrag) en averechtse
selectie (laag risico – hoog rendement studenten doen mogelijk niet mee). Daarnaast treedt er verstoring van het arbeidsaanbod op als er
veel inkomensherverdeling is van veel naar weinig verdienende ex-studenten.
Financiële gevolgen van invoering
We analyseren de financiële consequenties van de introductie van een academicusbelasting of sociaal leenstelsel. We berekenen de
betalingsvoorwaarden, de wijze waarop inkomensrisico’s worden afgedekt en de potentiële besparingen voor de overheid.
In het huidige stelsel bedraagt de publieke subsidie € 7398 per student per jaar (in 1997). We rekenen vier varianten door met
verschillende niveaus van onderwijssubsidies omdat er andere overwegingen kunnen zijn om onderwijs te subsidiëren (bijvoorbeeld
fiscale distorsies, externe effecten en merit good argumenten). In het basisscenario wordt alle publieke bekostiging omgezet in private
bekostiging. Vervolgens rekenen we met varianten van respectievelijk € 2119, € 4237 en € 6355 publieke subsidie per student per jaar.
Deze scenario’s komen overeen met een stijging van private contributies van twaalf procent (huidig stelsel), naar 25, 50, 75 en 100
procent van de uit-gaven per student per jaar.
Op basis van loonprofielen van ex-studenten hebben we het levensinkomen van afgestudeerden bepaald. We houden rekening met
verschillen in geslacht, hbo en wo-studenten en de studierichting. We corrigeren loonprofielen voor de arbeidsparticipatie, de groei in
arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren.
De kosten van hbo- en wo-studenten zijn de uitgaven aan beurzen, aanvullende beurzen, ov-kaart en de instellingsbijdrage (inclusief
collegegelden) in 1997. We corrigeren voor langere studieduren en nemen aan dat alle studenten vijf jaar studeren. Daarnaast studeren
studenten in wo beta-opleidingen en medische opleidingen respectievelijk één en twee jaar langer 9.
Verder veronderstellen we dat deelname aan zowel een academicusbelasting als sociaal leenstelsel in beginsel vrijwillig is en dat alle
studenten zullen deelnemen. Er verandert niets aan de vormgeving van de studiefinanciering en ov-kaart, alleen de uiteindelijke
financiering van het onderwijs wordt verschoven van de overheid naar de studenten zelf. De collegegelden gedurende de studie worden
afgeschaft en betaling van collegegelden wordt volledig uitgesteld tot na de studie. We gaan uit van het huidige stelsel waarin er geen
differentiatie bestaat van collegegelden. Studenten gaan direct na hun studie werken tot aan hun 65ste jaar. Resterende schulden worden
op hun 65ste kwijtgescholden.
Het tarief van de academicusbelasting en van het sociale leenstelsel is vlak. Er wordt rekening gehouden met lager arbeidsaanbod en
dalende belastingopbrengsten door de invoering van inkomensafhankelijke terugbetalingen.
Academicusbelasting
Onder de academicusbelasting betalen alle ex-studenten een gelijk tarief over hun inkomen opdat risicodeling kan plaatsvinden. tabel 1
geeft de percentages van de academicusbelasting. Als alle publieke subsidies en collegegelden worden afgeschaft, is een tarief van de
academicusbelasting gelijk aan 5,9 procent voldoende om alle uitstaande overheidsschuld af te lossen.

Tabel 1. Academicusbelasting (in procenten van het inkomen), bij vier verschillende maten van publieke bekostiging. Private
bijdragen liggen respectievelijk op 100, 75, 50 en 25 procent van de jaarlijkse studiekosten
jaarlijkse publieke

€ 0

€ 2119

€ 4237

tarief (%)
bruto besparing p.j. (mrd €)
gederfde belastingen p.j. (mrd €)
netto besparing p.j. (mrd €)

5,9
3,2
0,7
2,5

4,4
2,3
0,5
1,8

2,9
1,4
0,2
1,2

€ 6355
subsidie per student
1,4
0,5
0,2
0,3

Er treedt een zeer sterke vermindering van de terugbetalingsrisico’s op als studenten de risico’s delen in vergelijking met een zuiver
leenstelsel. Bij een zuiver leenstelsel treedt er geen verzekering of herverdeling op van succesvolle studenten met een hoog inkomen en
laag risico naar minder succesvolle studenten met een laag inkomen en een hoog risico. We hebben uitgerekend wat het percentage van
het levensinkomen is dat studenten moeten besteden aan aflossing als studenten alles zelf moeten betalen en er geen deling van
inkomensrisico’s is onder studenten met verschillende opleidingen, verschillend geslacht en verschillend inkomen 10. Met name
vrouwen op hbo-niveau worden met grote financiële problemen geconfronteerd en moeten soms tientallen procenten van hun
levensinkomen besteden aan aflossing. Ditzelfde geldt voor ‘softe’ studies op hbo-niveau en studenten die later in de laagste
inkomenskwintielen terecht komen. Dit komt doordat loonprofielen van mannen en wo-ers veel steiler verlopen dan van vrouwen en hboers. Mannen werken veel meer uren en hebben een hogere participatiegraad. Studies als economie, recht en techniek leveren veel meer
inkomen op dan bijvoorbeeld taal en culturele studies. Het verzekeringsaspect van een academicusbelasting is daarom cruciaal.
Als publieke subsidies toenemen, daalt het tarief van de academicusbelasting van 4,4 procent bij € 2119 publieke subsidie, naar 1,4
procent bij € 6355 subsidie. De bruto besparingen van de overheid zijn maximaal €3.2 miljard als de publieke subsidies volledig
geëlimineerd worden. De netto besparingen zijn lager omdat de overheid belastinginkomsten derft als gevolg van het feit dat het
arbeidsaanbod van hoger opgeleiden afneemt. Zelfs als gederfde belastinginkomsten substantieel zijn, resteert er echter altijd nog een
flinke besparing.

Sociaal leenstelsel
tabel 2 geeft de tarieven in een sociaal leenstelsel bij volledige risicodeling onder studenten. Bij een relatief lage risico-opslag moet het
terugbetalingstarief met een sociaal leenstelsel hoger zijn dan in een academicusbelasting omdat de veelverdieners als eerste uitstappen
en dus minder bijdragen aan verzekering of herverdeling van inkomens. Nog steeds is er in vergelijking met een gewoon leenstelsel een
sterke vermindering van terugbetalingsrisico’s met een sociaal leenstelsel. Bij lage risico- of solidariteitsopslagen zal het sociaal
leenstelsel convergeren naar een gewoon leenstelsel. Als de opslag groter wordt, zal een sociaal leenstelsel al gauw tenderen naar een
academicusbelasting (laatste kolom). Het blijkt dat het verschil tussen een sociaal leenstelsel en academicusbelasting tamelijk gradueel
van aard is.

Tabel 2. Terugbetalingstarieven sociaal leenstelsel met volledige risicodeling, in procenten van het inkomen.
De verschillende opslagpercentages geven de risico- of solidariteitsopslag bovenop de rente, waardoor goed verdienende exstudenten de verliezen van slecht verdienende ex-studenten compenseren
subsidie
€
€
€
€

0
2119
4237
6355

opslag 1%
10,3
7,5
4,9
2,4

opslag 2%

opslag 3%

7,8
5,8
3,8
1,9

6,9
5,1
3,4
1,7

opslag 4%
6,4
4,8
3,2
1,6

opslag ¥
5,9
4,4
2,9
1,4

Beleidsdiscussie
Een hervorming van de studiefinanciering kan relevante gedragsreacties bij (ex-)studenten uitlokken. We bespreken de potentiele
effecten op het arbeidsaanbod, averechtse selectie en moreel gevaar, positieve selectie en de instroom in het hoger onderwijs.
» Arbeidsaanbod. Inkomensverzekering onder ex-studenten verhoogt de marginale druk niet indien het studiefinancieringsstelsel
actuarieel fair is. Dat wil zeggen als het verwachte inkomen van ex-studenten niet verandert door de verzekering. Echter, er treedt ook
altijd herverdeling van inkomens op waardoor het arbeidsaanbod wordt gereduceerd. Verzekering van betalingsrisico’s is niet zuiver te
scheiden van inkomensherverdeling en verzekering is dan niet meer actuarieel fair.
We houden in de berekeningen geen rekening met de welvaartswinst van inkomensverzekering in het stelsel. Ook de effecten van een
terugsluis van de overheidsbesparingen in de vorm van belastingverlaging wordt niet in beschouwing genomen. Daarmee overschatten
we de welvaartsverliezen door reductie van het arbeidsaanbod. Een terugsluis door middel van lastenverlichting kan de negatieve
effecten op het arbeidsaanbod in belangrijke mate teniet doen. Wat dan resteert is een lastenverschuiving van de gemiddelde
belastingbetaler naar (ex-)studenten. Het hangt vervolgens af van de arbeidsaanbodelasticiteiten van de gemiddelde belastingbetaler en
de ex-studenten of er, op macro-niveau, een reductie optreedt van het arbeidsaanbod.
» Averechtse selectie en moreel gevaar. Laag risico- hoog inkomen studenten kunnen overwegen om niet mee te doen met een
academicusbelasting of sociaal leenstelsel (averechtse selectie). Ook kunnen studenten de financiële consequenties van gedrag (weinig
studie-inzet tijdens studie, non-participatie na afstuderen, volgen van ‘pretstudies’) afwentelen op hun studiegenoten (moreel gevaar).
De overheid kan deze problemen in belangrijke mate voorkomen door de terugbetalingstarieven afhankelijk te maken van de studieduur.
Hoe langer er is gestudeerd, hoe hoger het tarief. Ook leiden verminderingen van ‘drop-outs’ door bijvoorbeeld selectie aan de poort en
temponormen, tot aanzienlijk gunstigere betalingscondities. Daarnaast kunnen tarieven gedifferentieerd worden naar studierichting om
kruissubsidies van hoog naar laag renderende studies te verminderen. De mate van verzekering of inkomenssolidariteit kan eveneens
worden verminderd door in te zetten op een sociaal leenstelsel met een relatief lage risico- respectievelijk solidariteitspremie. Dit heeft als
nadeel dat risico-aversie terugkeert omdat de effectieve verzekering vermindert. Ook kan overwogen worden om de aflossingsrisico’s in
een sociaal leenstelsel maatschappelijk te financieren. In dat geval worden financiële risico’s niet alleen gedeeld onder studenten maar
gedeeltelijk verschoven naar de hele samenleving 11. In het Australische Higher Education Contibution Scheme neemt de overheid alle
risico’s op zich. Er sluipen dan wel weer (ex post) onderwijssubsidies in het stelsel, maar die komen dan alleen terecht bij diegenen die,
gezien hun lage levensinkomen, niet in staat zijn geweest om aan hun terugbetalingsverplichtingen te voldoen. Moreel gevaar wordt
echter mogelijk een groter probleem omdat nu de belastingbetaler moet opdraaien voor nalatig gedrag van (ex
-)studenten. Tenslotte kan
het verplicht stellen van de deelname aan een academicusbelasting of sociaal leenstelsel averechtse selectie voorkomen.
» Positieve selectie. Studenten met lage levensinkomens of een sterke preferentie voor de immateriële aspecten van hoger onderwijs
worden in het huidige stelsel sterk gesubsidieerd. Indien er geen alternatieve redenen zijn om ‘marginale studenten’ te subsidiëren, dan
leidt dit tot een inefficiënt grote instroom van deze groepen. Verhoging van private contributies confronteert marginale studenten meer
met de reële kosten van het onderwijs, hetgeen de efficiëntie van studiekeuzen bevordert.
» Instroomeffecten. Verhoging van private contributies kan leiden tot een daling van de instroom van studenten in hoger onderwijs.
Empirisch bewijs suggereert dat voor Nederland de onderwijsdeelname weinig prijsgevoelig is. Dalingen van de instroom zijn mogelijk,
zeker als de verhoging van private contributies fors is. Het verdient aanbeveling om private contributies gefaseerd in te voeren en de
instroom van kwetsbare groepen adequaat te monitoren. Een lagere instroom impliceert overigens nog niet dat de toegankelijkheid in
gevaar komt. Indien een daling van de instroom het gevolg is van een geringere instroom van marginale studenten (positieve selectie),
dan geeft dit een welvaartswinst en kan daarom niet als problematisch worden getypeerd. Daling van de instroom kan ook het gevolg zijn
van averechtse selectie 12. Studenten met hoge verwachte inkomens en weinig inkomensrisico gaan dan niet meer studeren. Dit lijkt
echter weinig waarschijnlijk gezien de hoge private opbrengsten in de hoog-rendement laag-risico studierichtingen.

Conclusie
Verhoging van private contributies door een sociaal leenstelsel of academicusbelasting is goed mogelijk gezien de hoge private
opbrengsten van het volgen van een hogere opleiding. Equity participation is een doelmatiger manier om kapitaal- en
verzekeringsmarktfalen op te lossen dan studiebeurzen en niet-kostendekkende collegegelden. Het verdient aanbeveling om moreel
gevaar en averechtse selectie te voorkomen met flankerende maatregelen. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs kan uiteindelijk
worden gewaarborgd tegen lagere publieke kosten. Bovendien kan inkomensherverdeling van arm naar rijk worden vermeden

1 Dit artikel is gebaseerd op B. Jacobs, An investigation of education finance reform. Graduate taxes and income contingent loans in the
Netherlands, CPB discussion paper, CPB, Den Haag, 2002.
2 Het is niet noodzakelijk dat er door afgestudeerden een fonds wordt gevormd waaruit beurzen en opleidingen worden gefinancierd.
Door fondsvorming wordt inkomen herverdeeld van oudere generaties naar jongere generaties indien de groeivoet van de uitstroom uit
hoger onderwijs lager is dan de rente, en omgekeerd. Het ligt niet in de rede om intergenerationele herverdeling te mengen met
onderwijsfinanciering.
3 De academicusbelasting is in feite een specifiek geval van een sociaal leenstelsel met een hoge risico-opslag. Als de risico-opslag in
een sociaal leenstelsel maar groot genoeg is, zal er niemand zijn die ooit stopt met terugbetalen en zal het sociaal leenstelsel identiek
worden aan een academicusbelasting.
4 Zelfs bij huidige omvang van onderwijssubsidies kunnen welvaartswinsten worden geboekt omdat falen van kapitaal- en
verzekeringsmarkten bij de bron wordt aangepakt. Dus een sociaal leenstelsel of academicusbelasting is niet per definitie gelijk aan een
verhoging van de private contributies.
5 Het gaat hier om in beginsel verzekerbare, idiosyncratische risico’s, en niet om onverzekerbare systematische risico’s die het gevolg zijn
van conjunctuurschommelingen, technologische ontwikkelingen, en dergelijke.
6 Onderzoek voor de VS laat zien dat de besparingen van ouders tot de helft gereduceerd kunnen worden als onderwijssubsidies voor
colleges en universiteiten afhankelijk zijn van het ouderlijk inkomen, zie M. Feldstein, College scholarship rules and private savings,
American Economic Review, 1995, nr. 3, blz. 552-566.
7 Zie B. Jacobs en S.J.G. van Wijnbergen, Optimal financing of education with capital and insurance market imperfections, mimeo,
Universiteit van Amsterdam, 2002.
8 SCP, Profijt van de overheid – III, Rijswijk, 1994.
9 We nemen de kosten van medische ziekenhuizen, wetenschappelijk onderzoek en additionele bekostiging voor conservatoria,
kunstacademies, en dergelijke niet mee.
10 Voor de berekeningen zie Jacobs, op.cit.., 2002.
11 Zie Jacobs, op.cit., 2002, waarin verschillende varianten uitgerekend worden met het verschuiven van inkomensrisico’s.
12 Moreel risico leidt tot een grotere instroom.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur