Ga direct naar de content

Een toekomst voor de GATT na de Uruguay-ronde?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 4 1993

Een toekomst voor de GATT
no de Uruguay-ronde?
F. Buelens*
fficieel onderschrijven de GATT-leden hetprincipe van vrijhandel gebaseerd op
comparatieve voordelen. In depraktijk wordt de GATT door de VS, EG en Japan
gebruikt als onderdeel van een neo-mercantilistisch handelsbeleid, met als centrale
punten het beschermen van zwakke binnenlandse sectoren, bet afzetten van
nationale overschotten op de wereldmarkt, en het verwerven van dominante posities
in hoogwaardige technologieen.
De bijeenkomst van het Trade Negotiations Committee van de Uruguay-ronde heeft op 19 januari geen
finaal akkoord kunnen bereiken. De meeste experts
zijn het erover eens dat indien er begin febtuari niet
alsnog een akkoord komt, de ronde nog geruime tijd
zal voortduren. Op 2 maart loopt irnmers de zogenoemde ‘fast track’-procedure af waarbij het Amerikaanse Congres verplicht is een eventueel akkoord
in zijn geheel te aanvaarden of te verwerpen. Na 2
maart kan een akkoord rekenen op een eindeloze
reeks amendementen in het Congres, tenzij het Congres een hernieuwing van de onderhandelingsbevoegdheid aan de administratie toekent. Daarbij
komt dat de nieuwe Clinton-ploeg er andere opvattingen op na houdt dan die van Bush.
Ook in de EG zijn de omstandigheden voor een
akkoord verre van ideaal. Het is niet zozeer de nieuwe EG-Commissie die een probleem vormt als wel
de Franse parlementsverkiezingen in maart. Deze
maken immers dat de diverse politieke partijen elkaar overtroeven in een opbod ten gunste van de
bedreigde Franse landbouwbelangen. Daarmee is
het aanvankelijke optimisme dat er eind december
heerste na de doorbraak in het landbouwgeschil tussen de VS en de EG, omgeslagen in pessimisme. Een
nota van de VS stelt zelfs:”… Uruguay round conclusion is nowhere in sight. Well into their seventh year,
these negotiations remain in stalemate” .
Hoewel het verdere verloop van de besprekingen uiteraard moeilijk te voorspellen valt, kan toch
een aantal hoofdlijnen aangegeven worden. Deze
betreffen de neo-mercantilistische uitgangspunten
van de internationale handel, het gebruik van handelspolitiek als onderdeel van industriebeleid en de
voorbereiding van een post-GATT-tijdperk.

Neo-mercantilisme
Het Heckscher-Ohlin-Samuelson model verklaart internationale handelsstromen op basis van compara-

tieve kostenverschillen die gebaseerd zijn op relatieve factorbeschikbaarheden. Hoe weinig deze theorie
bijdraagt aan de verklaring van de reele handelsstromen in een sector als de landbouw blijkt uit een nadere analyse van de handel van de EG en de VS. Beide landen subsidieren him landbouwsector onder
diverse vormen waarbij het motief voor zelfvoorziening belangrijker wordt bevonden dan het welvaartsmotief.
De verklaring voor het totstandkomen van handelsstromen sluit niet zozeer aan bij het HOS-model
als wel in de beperktheid van de nationale markt om
de nationale produktie op te vangen. Dit werd reeds
door Adam Smtith onderkend en later door J.S. Mill
het ‘vent for surplus’-argument genoemd . De stelling sluit ook goed aan bij een opmerking van Keynes dat door middel van internationale handel een
‘wanhopige uitweg’ wordt gezocht voor binnenlandse problemen als werkloosheid door de verkoop in
het buitenland te bevorderen en de invoer af te remmen . De bedoeling van de diverse deelnemers aan
de wereldhandel is om zo veel mogelijk te exporteren, zo weinig mogelijk te importeren . Sectoren
waarin landen een comparatief nadeel hebben worden met staatssteun en importbarrieres gevrijwaard
van buitenlandse concurrence. Tegelijk heeft het bezit van zowel de basis- als van de hoogtechnologische sectoren voor alle belangrijke deelnemers een

* De auteur is verbonden aan de dienst algemene economic
van de Universiteit Antwerpen (RUCA).

1. USIS, Nafta, Dispute Settlements Top 1992 Trade Achievements, 29 december 1992.
2. A. Smith, The Wealth of Nations, J.M. Dent & sons, Londen, Deel I, 1975, biz. 393.

3. J.M. Keynes, The general theory of employment, interest
and money, 1936, in: Collected writings ofJ.M. Keynes, jg.
vn, Cambridge, Macmillan, biz. 383.

4. P. Krugman, Does the new trade theory require a new
trade policy?, The World Economy, nr. 4, juli 1992, biz. 429.

hoge prioriteit. De consequenties van de werking

Uruguay-ronde en handelspolitiek VS

van de wet van het comparatieve voordeel worden
maar door weinig landen de facto aanvaard. Zowel
Japan, de VS als de EG voeren op dat terrein een
‘hard gevecht om de voorste plaatsen’5.
Ondanks lippendienst aan de vrijhandelsidee

De Uruguay-ronde werd op aandringen van de VS
reeds in 1982 voorgesteld. Daarbij werd aardig wat
druk uitgeoefend op de andere landen om de door
de VS geselecteerde punten op de agenda te plaat-

woekert het protectionisme; het heeft de principes

sen. Deze punten waren niet zozeer geselecteerd

waar de GATT voor staat uitgehold en de situatie

met het oog op vrijhandelsprincipes, als wel ten behoeve van die sectoren waar de VS een comparatief
voordeel hadden (landbouw, diensten, intellectuele

grondig verziekt . Bepaald grotesk was het feit dat
terwijl de EG eind 1992 protesteerde tegen Ameri-

kaanse antidumping-maatregelen en compenserende

eigendomsrechten). Indien de VS werkelijk iets voor

invoerheffingen tegen Europese staaluitvoer naar de
VS, diezelfde EG vergelijkbare maatregelen nam tegen Oosteuropese producenten.

vrijhandel hadden willen doen, dan had men alvast
alle inbreuken op GATT kunnen opheffen zoals de
Vrijwillige’ exportbeperkingsakkoorden.

Handelspolitiek en industriebeleid

werden er (na de aanvankelijke weerstand die gebleken was op de ministeriele GATT-conferentie van
1982) zelfs zware middelen ingezet. Zo werd in 1985
het ‘Bonus Incentive Commodity Export Programme’
(BICEP) opgezet, dat gedurende drie jaar in twee
miljard dollar aan exportkredieten voorzag. In het ka-

Om de andere landen tot deelname te bewegen
Zowel in de VS als in de EG worden de pleidooien
voor staatsinterventie in de internationale handel
ingegeven door een zekere afgunst ten opzichte van
Japan7. Het ministerie voor industrie en handel
(MITI) wordt verweten de economische ontwikke-

der van dit programma werden typische EG-afzet-

ling zo te sturen dat Japan wereldleider zou worden

markten veroverd (er werd onder meer een miljoen

in alle belangrijke toekomstgerichte sectoren. In

ton tarwe aan Algerije geleverd en een half miljoen

deze conceptie moet zowel in de VS als in de EG

ton graan aan Egypte) . Om een verdere escalatie

handelspolitiek een onderdeel worden van het (tegen Japanse dominantie gerichte) industriebeleid) .
De frustratie met betrekking tot de Japanse successen heeft de klemtoon verlegd van het pleidooi
voor vrijhandel naar ‘eerlijke’ handel. Naar deze laatste opvatting zijn er ‘oneerlijke’ spelers aangetreden,
op de eerste plaats Japan, waardoor internationale
overeenkomsten zoals de GATT niet meer goed kunnen functioneren . De vergelijking van internationale handel met een sportwedstrijd is dan ook erg po-

te voorkomen stemde de EG met de nieuwe GATT-

wereldmarkt. In vergelijking met de EG heeft de

pulair geworden, vooral in het Amerikaanse jargon

Amerikaanse landbouwsector echter een duidelijk

(‘level playing field’). Het concept van ‘eerlijke han-

comparatief voordeel. De aanvankelijke, vrij radicale

del’ moet de geesten voorbereiden op een ander

eis van de VS behelsde dan ook de volledige afschaf-

type van multilaterale overeenkomst dan de GATT.
Achter deze conceptie gaat echter een wereld van
neo-mercantilistische principes schuil zoals bilatera-

fing van elke prijsondersteunende subsidising. In

ronde in.

Het landboutvgeschil
De agenda van de in 1986 begonnen Uruguay-ronde
omvatte vijftien punten. Van deze werd het landbouwdossier door de VS als belangrijkste naar voren
geschoven. Voor de VS was de EG met haar landbouwbeleid een belangrijke concurrent op de

1990 liepen de onderhandelingen op dit punt vast13.

le reciprociteit (elk land moet evenveel in- en uitvoe-

ren met betrekking tot een ander land), een resultaatgeorienteerde benadering (spelregels alleen, zoals in

GATT, volstaan niet), en zelfs sectoriele reciprociteit10. In wezen is ‘eerlijke handel’ de geliefkoosde
uitdrukking geworden van die landen die in de internationale concurrentiestrijd klappen incasseren en
niet accepteren dat aan traditionele (landbouw,
staal, textiel) of hoogtechnologische sectoren (luchtvaart, elektronica) schade wordt toegebracht.

Staatsinterventie in de internationale handel
hoeft overigens niet uitsluitend de vorm aan te nemen van (defensief) protectionisme. Bij een offensievere variant wordt tevens een marktaandeel opge-

geeist in het land waartegen de eigen markt wordt
afgeschermd. Zo moet Japan krachtens een in 1986

gesloten akkoord 20% van zijn markt reserveren
voor Amerikaanse halfgeleiders. Om de concurrentie-

positie op langere termijn structured te verbeteren,
wenst men dan een gericht ondersteuningsbeleid te
voeren ten behoeve van de nationale Industrie11. Aldus beschouwd zijn industriebeleid en handelspolitiek twee kanten van dezelfde medaille.

ESB 3-2-1993

5. Commissie van de EG, 21ste Algemeen Verslag over de
werkzaamheden van de Europese Gemeenschap, 1987, biz.
11-12.
6. M. Wolf, Fiddling while the GATT burns, The World Economy, maart 1986, biz. 1-18.

7. Voor de VS zie R.B. Reich, We need a strategic trade policy, Challenge, juli-augustus 1990, biz. 38-42; L. Tyson,

Who’s bashing whom? Trade conflict in high-technology industries, Institute for International Economics, Washington,
1992, biz. 324.
8. Voor een goed overzicht van de ‘strategic trade policy’
zie K. Stegemann, Policy rivalry among industrial states:

what can we learn from models of strategic trade policy?,
International Organization, winter 89, biz. 73-100.
9. R. Dornbusch, US-Japan relations at the crossroads, Columbia Journal of World Business, 1992, biz. 22-29.
10. Cline W.R., ‘Reciprocity’: a new approach to world trade
policy? in Cline W.R. (ed.), Trade policy in the 1980’s, Cambridge, MIT Press, 1983, biz. 121-158; J.N. Bhagwati en D.A.
Irwin, The return of the reciprocitarians – US trade policy

today, The World Economy, juni 1987, biz. 109-130.
11. Zie M.E. Porter, The competitive advantage of nations,
The Free Press, New York, 1990.
12. L.M. Bakker, De handelsconflicten tussen de VS en de
EG, ESB, 28 januari 1987, biz. 105-108.

Alhoewel de VS mede verantwoordelijk waren
voor het speciale statuut dat de landbouw in 1948 in
de GATT-tekst kreeg (in 1955 bedongen ze zelfs een
‘waiver’) zijn ze hier begin jaren zestig op teruggeko-

men. Dit leidde tot steeds scherpere handelsconflicten met de EG, getuige de kwesties van de citrusvruchten, de soya en de zogenaamde mai’soorlog14.
Daarbij lokte overigens ook de EG conflicten uit,
zoals in het geval van het hormonenvrije vices.

Om de EG in de Uruguay-ronde tot inschikkelijkheid te bewegen, besloot president Bush begin September 1992 tot een agressief steunpakket voor de
export van landbouwprodukten. Liefst een miljard

dollar aan extra exportsubsidies werd toegezegd
voor de uitvoer van 30 miljoen ton tarwe naar 28
landen, voornamelijk traditionele EG-afzetmarkten . Daarnaast kondigden de VS in november zeer
harde maatregelen aan in het al vijf jaar aanslepende
geschil inzake oliehoudende zaden, waarbij werd

gedreigd met hefflngen tot 200% op andere produkten. Het was vooral dit laatste conflict dat de Europese Commissie ertoe heeft gebracht water in de wijn
te doen. Door de drastische hervorming van het landbouwbeleid werd de weg vrijgemaakt voor het eind

1992 tussen de VS en de EG bereikte akkoord.
Doordat heel het welslagen van de Uruguay-ronde leek af te hangen van het landbouwvraagstuk,
was enig optimisme waarneembaar. Doch al snel

bleek dat ook op andere gebieden aardig wat meningsverschillen aanwezig waren. Door de VS werden amendementen ingediend op de ontwerptekst
van A. Dunkel betreffende de andere dossiers, zodat

de onderhandelingen verder dreigen aan te slepen .

Agressieve handelsstrategle VS
Indien de Uruguay-ronde mislukt, dan valt een heuse exportsubsidieslag te voorzien. Hiervan werd begin September al een voorproefje gegeven met de
Amerikaanse exportsubsidies voor tarwe (dit programma loopt tot juni 1993). Ook vergeldingsmaat-

regelen zoals aangekondigd in het conflict rond de
oliehoudende zaden zullen dan waarschijnlijk steeds

vaker worden ingezet. De strategische beleidslijn,
waarvan deze acties de concretisering zijn, is de
‘Aggressive Trade Strategy’ die begin jaren tachtig
door de Amerikaanse president Reagan werd geformuleerd.
Gegeven de recessie en de externe tekorten stonden de VS voor de keuze tussen een isolationistische
en een agressieve strategic. De keuze viel op de laatste en resulteerde in een tweesporenstrategie met
betrekking tot de internationale handel. Enerzijds
werden multilaterale besprekingen gestart (Uruguayronde), anderzijds werden parallel hieraan unilaterale initiatieven genomen om de Amerikaanse positie

te versterken en zelfs op een post-GATT tijdperk
voor te bereiden.
De invoer werd stricter gereglementeerd (staal,
auto’s). Daarnaast werd de Amerikaanse wetgeving
met de Omnibus Trade and Competitiveness Act van
1988 steeds meer tot een potentieel protectionistisch
wapen. Zo werd artikel 301 door het Congres uitgebreid met twee nieuwe bepalingen (‘super 301’ en

‘special 301’)17. De (twee jaar geldende) ‘super 301’bepaling legt aan de Amerikaanse president de verplichting op om op basis van een zwarte lijst van
‘oneerlijke’ handelspartners actie te ondernemen tegen de ergste schuldigen. De ‘special 301’-bepaling
(onbeperkt geldig) was voorzien om de intellectuele
eigendomsrechten te beschermen. Op basis van ‘super 301’ werd in 1989 tegen Japan het ‘Strategic Impediments Initiative’ gelanceerd waardoor het land
gedwongen werd structurele wijzigingen aan te brengen in zijn beleid (openstelling van de markt voor supercomputers, satellieten en houtprodukten)18.
Buiten deze unilaterale en zwaar gekritikeerde
acties werden onderhandelingen opgestart om een
groot Amerikaanse handelsblok te creeren van Alaska tot Vuurland: na het Canadees-Amerikaans vrijhandelsakkoord (1989) werd de NAFTA in principe
goedgekeurd door Mexico, Canada en de VS. Alhoewel een dergelijk regionaal akkoord volgens artikel
XXIV van de GATT toegestaan is, betekent het toch
een wel vrij fundamentele ommezwaai in het Amerikaanse beleid. Met de creatie en versterking van een
regionaal handelsblok bereidt de VS zich voor op
het post-GATT tijdperk. Tegelijk wordt deze dreiging
als stok achter de deur gehanteerd om de handelspartners tot toegevingen te dwingen.
Ondanks de verstrakking in het Amerikaanse beleid was de protectionistische zwenking slechts gedeeltelijk. De republikeinse presidenten Reagan en
Bush bleken iets meer gehecht aan vrijhandel dan
het Congres en dit niet alleen door hun (zij het soms
retorische) ideologische gehechtheid aan de ‘vrije
markt’, maar ook door het ondergeschikt maken van
de economische kwesties aan de buitenlandse politieke belangen van de VS. Dit gaf het beeld van een
Amerikaanse president die enerzijds z’n veto gebruikte tegen sommige protectionistische wetsvoorstellen van het Congres, terwijl hij tegelijk in de richting van protectionisme evolueerde. In deze is de
machtswisseling in de VS van uitzonderlijk belang.
13. Zie J. de Hoogh, N.B.J. Koning, H.J. Silvis, De landbouwbesprekingen in de Uruguay ronde, ESB, 29 augustus 1990,
biz. 789-792; D.E. Hathaway, Agricultural trade policy for
the 1980’s, in: W. Cline, Trade policy in the 1980’s, Washing-

ton DC, 1983, biz. 435-444.
14. A.H. Harris, EC-US agricultural trade confrontation, in:
R.E. Baldwin, Issues in US-EC trade relations, Un. of Chicago Press, Chicago, 1988, biz. 101-133; T. Josling, Agricultural policies and world trade: the US and the European Community at bay, in: L. Tsoukalis, Europe, America and the
world economy, Basil Blackwell, Oxford, 1986, biz. 50-70.
15. Echo de la Bourse, L’aide a iagriculture USseverement
critiquee, 4 September 1992.
16. Uruguay Round: unravelling, The Economist, 26 december 1992, biz. 86-88.
17. D.K. Nanto, Unfair foreign trade practices and extension of super 301, Report For Congress, Congressional Research Service, 25 juni 1991.
18. R.J. Ahearn et al., Super 301 action against Japan, Bra-

zil and India: rationale, reaction, and future implications,
Report For Congress, Congressional Research Service, 26 januari 1990; voor kritiek hierop, zie United Nations, World
Economic Survey 1991, biz. 59; J.N. Bhagwati, H.T. Patrick
(red.), Aggressive unilateralism. America’s 301 trade policy
and the world trading system, Harvester Wheatsheaf, New
York, 1990.

Men kan al enige indicaties vaststellen dat de
protectionistische druk onder Clinton niet zal verminderen. Zo is op aandrang van de protectionistische
vleugel van de Democratische partij een Nationale
Economische Raad opgericht (de benaming ‘Economische Veiligheidsraad’ heeft Clinton laten vallen
omdat het te agressief klonk). De benoeming van
Laura d’Andrea Tyson tot hoofd van de Raad van
Economische Adviseurs zal een stempel drukken op
het nieuwe beleid. Tyson heeft tamers heel wat bedenkingen bij vrijhandel en staat voor het steunen

bouwsector houdt Japan vast aan zijn zwaar beschermde thuismarkt (onder andere de rijstmarkt).
Daarentegen heeft Japan in de industriele sectoren
als meest concurrerende land veel minder behoefte
aan bescherming dan de EG of de VS.
Wat betreft de houding ten opzichte van GATT,
heeft Japan zich in de Uruguay-ronde veelal op de
achtergrond gehouden, maar buiten de ronde om
heel wat concessies gedaan aan de VS en de EG
(‘vrijwillige’ exportbeperkingsakkoorden). Toch is
men ook in Japan niet blind voor de toekomstige

van sleutelindustrieen19. Verder is de verlenging van

ontwikkelingen. Waar de andere grootmachten aan

de ‘super 301’-clausule aan de orde. Het is maar de

een regionaal blok werken, zal ook Japan wellicht
op termijn een Oostaziatisch blok opbouwen. De
zogenoemde ‘Miyazawa doctrine’ die onlangs “the

vraag of Clinton hier zijn veto tegen zal willen ge-

bruiken.

De andere spelers
De VS voeren niet als enige een neo-mercantilistisch
beleid. Afscherming van de eigen markt gecombineerd met een veroveringsdrang van de buitenlandse afzetmarkten lijkt zowat de algemene beleidslijn.

Europese Gemeenschap
De EG voert net als de VS een beleid om een machtig economisch blok uit te bouwen met het oog op
de internationale concurrentiestrijd. Ook hier dringen lobby’s aan op een sterk Europa dat met een
munt en een grote interne markt kan meespelen in
de wereldeconomie. Daartoe heeft bij voorbeeld de
Europese Rondetafel (de lobbygroep van alle grote
bedrijven in Europa) een uitgebreid Europees actieprogramma opgesteld . Vergelijkbare beleidslijnen
zijn door de Europese Commissie in haar nota ‘Industriebeleid in een door concurrentie gekenmerkte
open context’ uitgewerkt . Hierin wordt gesteld dat
de EG op de eerste plaats er naar moet streven “leidende posities in te nemen in vele geavanceerde
technologieen in de lucht- en ruimtevaart, de chemische industrie en de farmaceutische industrie”22.
Door een dergelijk industriebeleid centraal te stellen
en het handelsbeleid als functie daarvan te definieren, komt de EG tegemoet aan de eisen van bij voorbeeld de elektronicalobby die bij monde van A. Gomez (Thomson) pleit voor een protectionistisch
beleid23.
Naast de poging om leidende posities in te nemen in geavanceerde sectoren, wenst de EG ook de

meer traditionele sectoren te beschermen. Dit geldt
niet alleen voor de landbouw, maar ook voor bij
voorbeeld textiel (multivezelakkoord), staal (antidumping-maatregelen tegen Oost-Europa) en auto’s
(het ‘vrijwillig exportbeperkingsakkoord’ met Japan). Naast dit protectiebeleid eist diezelfde EG wel
een vrije toegang tot andere markten, terwijl ze zichzelf van alle schuld vrij pleit.

Japan
Een vergelijkbare houding kan men ook bij Japan
vaststellen. Hoewel dit laatste land zich veel minder
expliciet uitlaat over zijn gevoerde strategic, kan een
feitelijke analyse van het Japanse beleid alleen maar
vaststellen dat Japan maar met mondjesmaat zijn protectionistische beleid wenst op te geven. In de land-

ESB 3-2-1993

new era of the Asia-Pacific and Japan-Asean cooperation” aankondigde, is een stap in deze richting. Miyazawa sprak zich trouwens al in 1988 al uit voor “a
friendly but aggressive NIC leadership strategy”2 .

Opkomende industrielanden
Wat betreft de opkomende industrielanden (zoals
Brazilie, India en Zuidoost-Azie) stellen de VS en de
EG nu voor het eerst binnen de GATT de eis dat
deze landen hun markten openstellen en afzien van

het uitzonderingsregime binnen-de GATT dat tijdelijke protectie voor ontwikkelingslanden toestaat.

Doch ook deze landen zouden graag protectie blijven genieten, terwijl ze wel een vrije toegang tot de
wereldmarkt wensen. Daarbij voeren ze het argument aan dat hun nog prille industrie- en dienstensectoren verpletterd zouden worden onder de buitenlandse concurrentie.

Een tripolaire wereld
De GATT blijkt niet een multilaterale organisatie te
zijn waaraan iedereen zich onderwerpt. Voor wat de
VS betreft wordt GATT steeds meer beschouwd als
een van de elementen in een unilateraal vastgelegde
handelsstrategie die tot doel heeft de meeste voordelen van de internationale handel aan de VS te laten
toevloeien. Verklaringen vorig jaar van de toenmalige president Bush en het Pentagon illustreren dat de
VS zichzelf als de leider van de wereld blijven beschouwen, ondanks de fundamentele machtsverschuivingen die zich hebben voorgedaan.

Zie verder biz. 1O9.

19. L. Tyson, op.cit. 1992; Where Clinton’s team stands,
Fortune, 11 januari 1993, biz. 32-34.
20. W. Dekker, P. Gyllenhammar, J. Monod, Reshaping
Europe. A report from the European round table of industrialists, Brussel, September 1991.
21. Commissie van de EG, Industriebeleid in een door concurrentie gekenmerkte open context – richtsnoeren voor
een communautaire benadering, Bulletin van de EG, Supplement 3/91, biz. 7-25.
22. Idem, biz. 9.
23. LeMonde, 28 november 1992.
24. Miyazawa sets out new Asian strategy, Financial Times,
18 januari 1993; Takeshita-Miyazawa NIC squabble, The

International Economy, september/oktober 1988, biz. 16.

nationale ondernemingen blijken zich voor het merendeel dus nog steeds te bedienen van de relatief
eenvoudige Internationale divisiestructuur. Nader
vergelijkend onderzoek zal moeten uitwijzen of, en
zo ja onder welke condities, kwalitatief hoogwaardiger besluit- en beheersprocessen (via bij voorbeeld
een integrale projectorganisatie) te prefereren zijn
boven grootschalige herstructureringsoperaties.

Trend
De trend is duidelijk: de grootste Nederlandse multinationale ondernemingen bewegen zich van meer
gecentraliseerde (onder meer functionele) structuren
naar meer federatieve structuren, met name tot uiting komend in hybride concernstructuren. Een
hybride concernstructuur is een structuur die in het
bijzonder gekenmerkt wordt door:

• een relatief klein hoofdkantoor met;
• een door effectieve coordinate bijeen gehouden;
• interdependent (in plaats van ‘independent’)
multinationaal systeem van vele bedrijfseenheden

een universeel toepassingsbereik, en daardoor een
universele geldigheidswaarde als basis voor een concurrentieel voordeel.
Multinationale ondernemingen die te zeer geconditioneerd worden door structuren uit het verleden,
kunnen weleens de slag om de marktontwikkelin-

gen van morgen verliezen. Verscheidene multinationale ondernemingen worden door de toekomst ingehaald. De huidige problematiek bij Philips is
hiervoor illustratief. Bij Philips wordt de oplossing
van die problematiek met name in de strategic gezocht. De oplossing zou (ook) weleens in de structuur kunnen zitten. Philips opereert in een uiterst dynamische markt. Laat een matrixstructuur door zijn
complexiteit, nu net in dergelijke markten regelmatig haperen15.

Pieter Jagersma
14. Dit werpt ook een verklarend licht op de afname van

(d.i. divisies, ‘groepen’, ‘sectoren’ en werkmaat-

het aantal internationale joint ventures dat recentelijk door

schappijen);
• die rondom functies, regie’s of produkten zijn georganiseerd (vandaar het voorvoegsel ‘hybride’) .

Nederlandse multinationale ondernemingen is aangegaan,
zie P.K. Jagersma en J. Bell, Internationale joint ventures:
een empirische analyse, ESB, 4 november 1992. Hybride
structuren worden in eerste instantie gekenmerkt door de

Door coordinate kunnen binnen hybride concernstructuren aanzienlijke kostenbesparingen gerealiseerd worden (door bij voorbeeld het delen van de

hoge mate van intra-organisationele coordinatie. Internationale joint ventures belemmeren in eerste instantie een der-

kennis van staven en overige diensten). Tevens ver-

gelijke coordinatie, doordat ze moeilijk inpasbaar zijn in
het strategische beleid van multinationale ondernemingen.
15. Zie voor een kritische behandeling van de matrixstruc-

schaft een dergelijke concernstructuur een multinationale onderneming de mogelijkheid sneller te profiteren van ideeen die elders in het multinationale
concern rijpen. Excellente ideeen hebben in de regel

multidimensional structure works at Dow Corning, Harvard Business Review, januari/februari 1974, biz. 54-65.

Vervolg van biz. 103

tuur onder meer K. Knight, Matrix organization: a review,
The Journal of Management Studies, mei 1976, biz. 111130; J.R. Galbraith, op.cit., 1971; W.C. Coggin, How the

voortbestaan van de GATT riskeren. Maar zelfs in-

Niet enkel de Oosteuropese gebeurtenissen en het
wegvallen van de Sovjetunie als concurrent voor de
VS hebben de internationale relaties getekend. Sinds

dien een akkoord tot stand komt, zou men de ronde

jaar en dag vindt er een proces plaats waarbij naast

strijd blijven uitvechten voor een economisch domi-

de VS twee andere economische grootmachten ont-

nante positie. Dit gevecht zal met alle mogelijke
middelen worden gevoerd: als het kan binnen het
raamwerk van de GATT, erbuiten als het moet. Het

staan, Japan en de EG. De Amerikaanse weigering
om met deze gewijzigde machtsverhoudingen rekening te houden en van de anderen te eisen dat ze
zich steeds naar de Amerikaanse eisen plooien,
dreigt de internationale relaties te verzuren. De forse
uitspraken van Bush tegen ‘het ijzeren gordijn van
het EG-protectionisme’, samen met de ontwerpver-

klaring van het Pentagon dat belet moet worden dat
andere landen ooit de macht van de VS zullen evenaren, hebben de Amerikaanse strategic nogmaals in
de verf gezet. Doch in een tripolaire wereld, waarin

een ieder naar dominantie streeft en met argusogen
het machtsevenwicht in de gaten houdt, is het unilaterale Amerikaanse optreden steeds minder aanvaardbaar voor de andere economische grootmachten25. De samenwerking in GATT-verband belooft er
niet eenvoudiger op te worden.

Naar een post-GATT tijdperk?
Het mislukken van de Uruguay-ronde zou de internationale handelsbetrekkingen zwaar belasten en het

ESB 3-2-1993

bezwaarlijk als een succes kunnen bestempelen. De
economische grootmachten zullen onderling een

gebruik van de antidumpingwetgeving als protectionistisch instrument, de ‘vrijwillige’ exportbeperkingsakkoorden, het gebruik van subsidies voor strategische sectoren, de uitbouw van de regionale blokken: het zal allemaal wel blijven bestaan en verder
gekoesterd en ontwikkeld worden als onderdeel van
een streven naar een dominante economische posi-

tie. De vraag is of de grootmachten zelf nog wel geloven in het nut van een multilateraal handelsakkoord en niet voor alle zekerheid al hun post-GATT
posities aan het uitbouwen zijn.

Frans Buelens
25. G. Vandewalle, Vrijhandel of blokvorming?, ESB, 18 de-

cember 1991, biz. 1252-1256. Zie ook J. Attali, Millennium.
Naar een nieuwe wereldorde, Kosmos, Utrecht/Antwer-

pen, 1992, 125 biz. en L. Thurow, Head to head. The coming economic battle among Japan, Europe and America,
William Morrow and Company, New York, 1992.

Auteur