Ga direct naar de content

Een regio met mogelijkheden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 11 1988

1

I

Een regio met
mogelijkheden
Als een politicus de tekenen des tijds
wil verstaan moet zijn blik verder reiken
dan de volgende verkiezingen. De pendelslag van het maatschappelijk bewustzijn is veelal langer dan de electorale cyclus. Tegelijkertijd is dat bewustzijn, dat zich uit in politieke meerderheden, meer bezig met het herstellen van
fouten uit het verleden dan met de toekomst.
De Drees-periode is ondenkbaar
zonder de naoorlogse bezinning op de
jaren dertig en zo is het beleid in de jaren tachtig in de ogen van de uitvoerders vooral ook een reactie op de jaren
zeventig. Maar terwijl men fouten denkt
te herstellen dienen zich sluipenderwijs
nieuwe problemen aan, die tot een – politiek gezien – anticyclisch gedrag nopen. Anticyclische opvattingen zijn uiteraard eerder het domein van de oppositie dan van de regering. Subjectieve
profeet als ik ben voorspel ik dat we in
de jaren negentig de huidige beleidsmakers zullen verwijten, dat zij financieringstekort en collectieve-lastendruk
belangrijker hebben gevonden dan:
– verbreding van de basis van actieven
in onze potentiele beroepsbevolking;
– een beter beheer van onze bebouwde- en niet-bebouwde omgeving;
– toegankelijkheid en kwaliteit van het
onderwijs en de gezondheidszorg;
– het bestrijden van de nieuwe armoede.
Het is wellicht te gemakkelijk om
deze voorspelbare verwijten tot program voor de jaren negentig te verheffen. Daarom kies ik een andere invalshoek: Europa 1992.

Europa
Op het eerste gezicht leent de Europese integratie zich zeer als alibi voor
het huidige regeringsbeleid. Het z.g.
Paaspakket is dan ook gepresenteerd
als inpassing in de nieuwe markt. Bij nadere beschouwing schiet het eenvoudigweg aanpassen van belastingtarieven voor inkomen en winst te kort.
Waar het vooral om gaat is om Nederland een aantrekkelijke vestigingslokatie te laten zijn binnen de open Europese markt. Uit de ervaringen met het
regionale beleid weten we dat fiscale

prikkels en subsidies nauwelijks doorslaggevend zijn bij de vestigingsplaatskeuze. Structureel van belang zijn rendementsverschillen. Op het punt van
winstgevendheid staat het Nederlandse bedrijfsleven aan de Europese top.
Een hogere sociale-premiedruk hoeft
geen concurrentienadeel te zijn, zolang
ze wordt gecompenseerd door lagere
lonen en/of een hogere arbeidsproduktiviteit.
Niettemin dwingen recente Europese – en internationale – rechterlijke uitspraken tot een herbezinning op ons
sociale stelsel, met name waar het om
een al dan niet verborgen toepassing
van het kostwinnersbeginsel gaat. Die
herbezinning mag niet leiden tot onrechtvaardige kortingen, maar wel tot
een prioriteitsverlegging in het sociaal
beleid. Het recht op werk verdient meer
aandacht dan het recht op uitkering.
Als er een Structureel kenmerk in Nederland afwijkend is van omringende
landen dan is het wel de lage participatiegraad in hetarbeidsproces. Ditdreigt
een blijvend concurrentienadeel in termen van kostwinnerslonen of collectieve-lastendruk op te leveren, zeker in het
perspectief van de vergrijzing van onze
bevolking. De belangrijkste inhaaloefening die we te doen hebben is een verhoging van de participatiegraad door
een actief werkgelegenheidsbeleid.
Deze noodzaak doet zich nauwelijks
voor bij de belastingdruk. De effectieve
belastingdruk op gezinnen en bedrijven
is in ons land relatief laag. Dit blijkt niet
zo zeer uit de tarieven, maar wel uit aftrekmogelijkheden – ook voor het bedrijfsleven (verliescompensatie, deelnemingsvrijstelling). Ter wille van de optiek is een verschuiving tussen tarieven
en aftrek verdedigbaar, al er is geen Europese legitimatie voor een verlaging
van de effectieve belastingdruk. Bovendien ligt de Europese prioriteit bij de
harmonisatie van de indirecte belastingen en die is in het huidige beleid niet
terug te vinden.
De aantrekkelijkheid van -Nederland
als vestigingsplaats zal voor een belangrijk deel bestaan uit het verder uitbuiten van onze comparatieve voordelen. Dat vergt aanpassing van onze materiele en immateriele infrastructuur,
kortom overheidsinvesteringen. Deze
bevinden zich thans op een historisch
dieptepunt, terwijl achterstanden in on-

461

derhoud vele miljarden bedragen. Omdat we bij het berekenen van het overheidstekort appels en peren bij elkaar
optellen verliezen we uit het oog dat
een tekort waar een toenemend vermogen tegenover staat verre de voorkeur
verdient boven evenwicht op de begroting met toenemende schulden in termen van in te halen investeringen in de
toekomst. Dit te erkennen is eerlijker
dan de schijnbeweging via debudgettering in de vorm van lease-contracten of
particuliere toltunnels.

Arbeidsparticipatie
Alle prognoses wijzen erop, dat we
tot ver in de jaren negentig blijven kampen met een veel te hoge werkloosheid.
Daarmee blijft het actieve draagvlak ook in internationale vergelijking – te
smal. Versterking van dat draagvlak
dient daadwerkelijk de hoogste prioriteit te krijgen. Dat vergt allereerst een
beleid van voortgezette loonmatiging.
Onmisbaar is ook voortgezette herverdeling van arbeid, langs een veelheid
van wegen inclusief generieke arbeidsduurverkorting. Dit laatste zal in Nederland aan actualiteit winnen, naarmate
de Duitse vakbondseis van een 35-urige werkweek meer gerealiseerd wordt.
Aan het eind van de jaren negentig kan
zo’n kortere werkweek worden gecombineerd met een verlenging van de levensarbeidsduur, die thans de facto ver
voor het vijfenzestigste levensjaar eindigt.
Vanaf het begin is specifieke aandacht geboden voor verbetering van de
participatiemogelijkheid van vrouwen.
Scholing en training voor herintredende
vrouwen en kinderopvang behoren
vanzelfsprekende voorzieningen te
worden.
In vergelijking tot andere Europese
landen drukken de kosten van de sociale zekerheid zeer zwaar op de /actor arbeid. Zeker voor volksverzekeringen
zou een bredere heffingsgrondslag gewenst zijn. Rijksbijdragen of andere
vormen van fiscalisering kunnen tot een
budgettair neutrale beperking van de
arbeidskosten bijdragen, waarbij deze
beperking vooral gericht zou moeten
worden op verlichting van de arbeidskosten van de laagstbetaalden. Verlaging van de prijs van arbeid, die bij de
huidige produktiviteitseisen niet aan
bod komt, is een marktconforme aanpak. Zij leidt tot een wijziging in onze
sectorstructuur ten gunste van de
dienstverlening (commercieel en nietcommercieel). Zolang we over gebrek
aan (‘wit’) dienstbetoon, toezicht of zorg
(bejaarden!) klagen, ligt daar een
markt, die mogelijkerwijze ook nog door
een lager btw-tarief gestimuleerd kan
worden.

462

Zo’n programma biedt in eerste instantie geen ruimte voor verlaging van
de loon- en inkomstenbelasting. In samenhang met de noodzakelijke loonmatiging zijn de koopkrachtperspectieven dus nogal mager. Herverdeling van
de opbrengst van de beperking van aftrekposten kan aan de voet nog enige
verlichting brengen.
Belangrijker is echter dat we afstappen van valse ‘koopkrachtplaatjes’,
waar bij voorbeeld verlaging van de Ziekenfondspremie een koopkrachtvoordeel is, maar het zelf betalen van tandarts of specialist geen koopkrachtnadeel vormt. Het instandhouden van
voorzieningen (streekbus), de toegankelijkheid van onderwijs (beurzenstelsel), gezondheidszorg (pakketomvang)
of maatschappelijke dienstverlening
(gezinszorg) vormen vitale onderdelen
van wat veel burgers ervaren als nun
‘koopkracht’.

De rol van de overheid
De internationalisering van de economie leidt volgens velen tot een marginalisering van de nationale politiek.
Ongetwijfeld worden nationale marges
beperkt. Maarde nationale overheid zal
nooit zover terugtreden dat zij helemaal
in Brussel belandt. Ik verwacht om verschillende redenen eerder het tegendeel.
Allereerst mogen wij onszelf niet te
klein maken in het proces van integratie. Nederland behoort – gemeten naar
bnp – nog steeds tot de top 20 van de
wereld. Die positie is te belangrijk om
als speelbal te fungeren.
Vervolgens zal de regio Nederland
actiever optreden, naarmate – zoals te
verwachten valt – Brussel zich meer bezighoudt met de spelregels dan met het
spel. Binnen de Nederlandse context
hebben we een soortgelijke ontwikkeling gezien. De industriepolitieke verlamming die het Nederlandse beleid na
het RSV-debacle overvallen heeft, is in
hoge mate gecompenseerd door regionale en lokale initiatieven, die noodzakelijk werden door een teruggetreden
Den Haag en door de concurrentie van
de omgeving. In West-Duitsland hebben de Lander Baden-Wiirttemberg en
Bayern veel eigen middelen ervoor
over gehad om giganten als Mercedes
en BMW in de eigen regio te laten investeren. Brussel wordt het prototype
van de teruggetreden overheid, want
het moet nog leren optreden. De regio
Nederland kan zich geen afwachtende
houding permitteren. De druk van de
concurrentie zal iedere Nederlandse
regering pressen om de overgebleven
nationale marges volledig uit te buiten.
En dat zou wel eens tot meer activisme
kunnen leiden dan de ideologie van de

terugtredende overheid thans voor
wenselijk houdt.
Dat activisme zal ook betrekking
moeten hebben op het monetaire beleid. Als we voorrang geven aan groei
en werkloosheidsbestrijding, dan zal de
convergentie, die eendrachtig door de
centrale banken van de Bondsrepubliek en Nederland wordt bepleit, een
symmetrischer karakter moeten krijgen. Landen met appreciatiegevoelige
valuta moeten evenzeer aangespoord
worden tot stimulering van hun economie, als depreciatiegevoelige landen
tot een def latoir beleid. Anders is de delegatie van ons wisselkoersbeleid aan
Frankfurt een blijvende bijdrage aan
onze werkloosheid. Nu combineren we
een dure gulden met een ongelooflijk
hoge ree’le rente.
Let wel, het voorgaande is een pleidooi voor een EMS waaraan ook de andere Europese landen blijvend aan
kunnen meewerken. Het pleidooi vdor
blijvend stabielere wisselkoersen a la
Bretton-Woods zal in de komende jaren
steeds meer mensen overtuigen. In het
algemeen valt te verwachten dat na de
euforie over flexibele prijzen de voorspelbaarheid van regulering meer aanhangers krijgt. Erratische prijsbewegingen en de voortgaande loskoppeling
van financiele bewegingen ten opzichte van ree’le ontwikkelingen vragen om
ingrijpen, zowel in de vorm van verdergaand internationaal bankentoezicht
als in de vorm van heffingen op speculatieve kapitaalstromen.
Eerherstel valt ook te verwachten
voor een centraler inkomensbeleid. Het
eerder bepleite beleid van loonmatiging
en herverdeling van arbeid, geflankeerd door een overheidsbeleid dat de
‘echte’ koopkracht beschermt, vraagt
om centrale afspraken met sancties tegen eventuele ‘free riders’. Zulke afspraken zijn verre te verkiezen boven
blijvend hoge werkloosheid of een vrije
val van alle minimumlonen en de daaraan gekoppelde uitkeringen.
Ook vanuit het gezichtspunt van een
rechtvaardige inkomensverdeling acht
ik de kans groot op een zekere terugkeer naar centralisatie. Na een decennium van denivellering en toepassing
van een nog steeds onbewezen ‘prikkel’-theorie, waarin de vermogensverdeling – ondanks de beurskrach – nog
veel ongelijker is geworden en waarin
een nieuwe kaste van nu nog stille armen is ontstaan, is er behoefte aan een
ommekeer. Al was het alleen om de externe effecten van de ongelijkheid (zoals ghettovorming en criminaliteit) te
vermijden.
Ten slotte zie ik de rol van de overheid ook groter worden, als zij daadwerkelijk het aanbieden van werk voorrang
geeft boven de financiering van langdurige werkloosheid. Het Zweeds arbeidsmarktbeleid geeft een voorbeeld

van een evenwichtige verdeling van
recht en plicht. De overheid beschouwt
het als haar plicht om te voldoen aan
het recht op arbeid. Dat betekent tegelijkertijd een verplichting voor de werkzoekende. De samenleving als geheel
is daarmee beter af.

Slot________________
In de jaren negentig zal Nederland
een Europese regie zijn. We moeten
ons daarvan niet al te veel verandering
voorstellen. Van de materiele omgeving, die we nu kennen, zal meer dan
90% het jaar 2000 halen (calamiteiten
daargelaten). De bedrijven zullen een
hoger uitvalpercentage kennen, maar
voor zover de Europese integratie de
kosten van de intra-Europese handel
verlagen, zijn wij met onze Europese
export relatief de grootste profiteur. De
koopman zal de dominee dus kunnen
blijven onderhouden.
De integratie van Europa dient er
vooral toe om de Europese identiteit te
bewaren. Daarbij is enige nuchterheid
geboden. Termen als ‘Europese identiteit’ horen verdacht veel bij een cultuurfilosofie die het rond iedere eeuwwisseling wel goed doet. Maar mijns inziens
is de vergelijking met de ‘Grunderjahre’
hier meer op haar plaats dan met de
‘Untergang des Abendlandes’. In sociaal-economisch opzicht is de belangrijkste en waardevolste erfenis die Europa aan de 21 eeuw nalaat, de conceptie van de ‘welvaartstaat’. Sommigen noemen deze vorm van een sociaal gestemd kapitalisme ‘sociale democratie’, een term die een maatschappelijke ordening beschrijft, waaraan ook
verlichte liberalen (Keynes) en christen-democraten nun steentje hebben
bijgedragen. Door de inbreng van ecologische gezichtspunten wordt dit compromis met de vrijheid en het risico van
ondernemen verder verrijkt. De kans op
overleving van dit maatschappelijk concept neemt toe, naarmate Europa zich
meer als een (handels-)blok manifesteert. De zin van de eenwording van Europa neemt af naarmate zij meer gericht
wordt op Veramerikanisering’ of ‘japanisering’ van de Europese economie.
Het synergetisch effect van de Europese eenwording gaat ook verloren als
de deelnemende landen hun eigen
identiteit opgeven. Wie historische of
culturele verschillen beschouwt als
evenzovele handelsbarrieres, streeft
naar een onvruchtbare nivellering, die
de integratie eerder belemmert dan bevordert. Achter de muren van het ene
Europa zal zelfbewuste verscheidenheid een grotere bijdrage tot competitie
vormen dan de uniformiteit van een of
ander neo-Esperanto.
Opvallend is dat deze Europese er-

ESB 11-5-1988

fenis thans de meeste weerklank vindt
in de zuidelijke lidstaten van de Europese Gemeenschap en bij de aspiranten (Turkije). In Spanje, Portugal, Griekenland en zelfs Italie en Frankrijk is de
koers waaraan SPD en PvdA nu zo twijfelen, een lichtend voorbeeld. Men kan
hierin de parallel zien van geografische
spreiding van het produkt ‘welvaartstaat’ in de laatste fase van zijn levenscyclus. Maar misschien is er ook reden
voor trots.
Uniformering is geen basis voor innovatie, ook niet voor sociale innovatie.
We leren niet van elkaar door aanpassing, maar door respect voor elkanders
identiteit. Nederland kan heel veel leren
van de EG-partners. Nederland kan
ook heel veel leren van vergelijkbare
landen (klein en open economieen). In
die laatste vergelijking doet Nederland
het buitengewoon slecht als het om de

werkloosheidsbestrijding gaat. In vergelijking met bij voorbeeld Zweden of
Denemarken zijn onze tegenvallende
resultaten in de werkloosheidsbestrijding vooral toe te schrijven aan een nationale cultuur, die per saldo een harde
gulden, lage inflatie en een grate gouden deviezenvoorraad prefereerde boven een lage werkloosheid. De gelijkenis met de jaren dertig is in dat opzicht
inmiskenbaar.
Laat de dominee leren uit de geschiedenis en de koopman leren van
andere landen, in beide gevallen kan
Nederland een les trekken: je kunt beter de fouten van Drees maken dan die
van Lubbers.

Thijs Woltgens
De auteur is lid van de Tweede Kamer voor
de PvdA.

Auteur