ECONOMIE
Een perspectief voor
vrouwen?
Uit het WRR-rapport Een werkend perspectiefb\i\kl dat de achilleshiel van
Nederland de netto arbeidsparticipatie in arbeidsjaren is. Het percentage
werkzame personen in de potentiele
beroepsbevolking gecorrigeerd voor
deeltijdwerk is in Nederland 47. Alleen in Spanje blijkt de netto arbeidsparticipatie lager te liggen (44%). Het
EG-gemiddelde is 53%.
Het rapport bevat een schat aan informatie en beleidsaanbevelingen.
Ik beperk mij tot de vraag of de beleidsaanbevelingen die beogen de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen, effectief zijn.
Kinderopvang
In ESB van 1 augustus 1990 hebben
Eggink, Van Praag en Hop onderzoek gepresenteerd waaruit blijkt
dat er grote verschillen bestaan tussen het loon dat een vrouw met kinderen verlangt, wil zij toetreden tot
de arbeidsmarkt en het loon dat een
werkgever bereid is een vrouw met
kinderen maximaal te betalen. Daardoor wordt de participatie belemmerd. “Slechts een maatregel blijkt
echt invloed te hebben op de participatie van vrouwen, namelijk het verbeteren van de faciliteiten voor kinderopvang. Door perfecte opvang
van alle kinderen zou de participatie
theoretisch zelfs kunnen stijgen tot
65,9% van de getrouwde vrouwen
met opleidingniveau 2″ .
Volgens de voorstellen van de WRR
wordt na 1992, als de Tijdelijke Stimuleringsregeling Kinderopvang de kinderopvang naar verwachting met opvang voor 90.000 kinderen heeft doen
toenemen, de capaciteit per jaar met
opvang voor 3.000 kinderen uitgebreid. Een snellere uitbreiding van de
kinderopvang lijkt de WRR niet haalbaar vanwege huisvestingsproblemen
en problemen met de personeelsbezetting. Dat betekent dat in het jaar
2000 voor iets meer dan 130.000 kinderen opvang beschikbaar zal zijn .
De Emancipatieraad berekende eerder dat alleen al voor de kinderen van
de nieuwe 1990-generatie in 2000 opvang voor 175.000 a 191.000 kinderen
beschikbaar zou moeten zijn . Hierbij
is dus geen rekening gehouden met
kinderen uit vorige generaties. Problemen met huisvesting en personeelsbezetting moeten, dunkt mij, op een termijn van zeg twee jaar, oplosbaar zijn.
De WRR betuigt adhesie met het
voorstel een landelijk kinderopvangfonds te vormen, maar doet verder
geen voorstellen om de structuur
van de financiering op langere termijn te verzekeren, zodat ouders
meer zekerheid krijgen over de continuering van de rijksbijdrage.
In zijn berekeningen gaat de raad uit
van een rijksbijdrage van ruim
/ 3.000 per kind. De totale kosten
per kind bedragen ongeveer/ 8.000.
De ouderbijdrage voor kinderopvang van ongeveer/ 2.000 per kind
voor een modaal inkomen is thans
een duidelijke drempel voor vrouwen om op de arbeidsmarkt te zijn
of te blijven, vooral als zij een geringe verdiencapaciteit hebben.
Waarom is het zo vanzelfsprekend
dat de bijdrage van het Rijk beperkt
blijft tot/ 3.000 per kind en het verschil tussen de kostprijs en de bijdragen van Rijk en ouders van bedrijfsleven en gemeenten moet komen?
Waarom is het zo vanzelfsprekend
dat kinderopvang onderdeel uitmaakt van de cao-onderhandelingen? Hoe zou het Nederlandse publiek reageren op de volgende
stelling: “Het is van groot belang dat
zowel gemeenten als sociale partners en particulieren initiatieven kunnen ontwikkelen voor basisonderwijs en daarbij voor ondersteuning
door de rijksoverheid in aanmerking
kunnen komen. De raad hecht wat
dit betreft aan het tot stand komen
van een financieringswijze die mede
een stimulans vormt voor de sociale
partners om in cao’s te komen tot afspraken over basisonderwijs”. Deze
stelling vindt men op pagina 301 van
het WRR-rapport, waarbij men het
woord basisonderwijs moet vervangen door kinderopvang. Waarom is
het vanzelfsprekend dat kinderopvang geen basisvoorziening is waarvoor de rijksoverheid de verantwoordelijkheid draagt en basisonderwijs
wel?
Uit deze opsomming blijkt dat de
WRR geen wezenlijke voorstellen
doet die tot een “perfecte kinderopvang” leiden.
een samenhangend pakket van maatregelen nodig om alle vrouwen, ook
de vrouwen zonder (kleine) kinderen
aan te moedigen in plaats van te ontmoedigen . Vooral vrouwen met een
geringe verdiencapaciteit zullen zich
bij de beslissing wel of niet toe te treden, afvragen hoeveel zij door haar arbeid buitenshuis toevoegen aan het
netto gezinsinkomen. De z.g. ‘impliciete partnerheffingen’, dat zijn financiele voordelen die de alleenverdiener verliest als zijn vrouw gaat
werken, maken dat de toevoeging
aan het gezinsinkomen gering is voor
vrouwen met deeltijdbanen. Zo’n impliciete heffing is de overheveling van
de basisaftrek in de inkomstenbelasting. Voorts kennen alle werknemersverzekeringen op minimumniveau
een toeslag voor de alleenverdiener,
evenals de AOW en de AAW. De Bijstandswet toetst de gehele uitkering
aan het partnerinkomen en is daarom
nog ontmoedigender. Ook in de ziektekostenverzekering, de studiefinanciering en de pensioenregelingen zitten nog kostwinnersvoordelen5. De
WRR stelt daarom voor een van die
kostwinnersvoordelen, de overheveling van de basisaftrek in de inkomstenbelasting, geleidelijk af te schaffen en daarvoor inkomenscompensatie te geven door een verhoging
van de kinderbijslag. Het CPB rekende uit dat afschaffing van de overheveling (zonder compensatie) de arbeidsparticipatie met 100.000
personen zou doen toenemen en / 4
mrd. aan belasting zal opbrengen. De
WRR wil van deze/ 4 mrd. driekwart
besteden aan verhoging van de kinderbijslag en een kwart aan kinderopvang (biz. 323, 325).
Het is toe te juichen dat de WRR een
financiele belemmering voor participatie uit de weg wil ruimen. De
vraag is of door de voorgestelde inkomenscompensatie in de vorm van
een hogere kinderbijslag de arbeidsparticipatie van vrouwen wordt gesti-
Overheveling basisaftrek
4. Zie bij voorbeeld Emancipatieraad,
Emancipatiebeleid in macro-economisch
perspectief, Den Haag, 1989.
5. M. Bruyn-Hundt, en Th. van der Linden, De invloed van materiele prikkels op
het arbeidsaanbod van vrouwen, OSA,
Werkdocument W 65, 1989.
1. E. Eggink, B.M.S. van Praag en J.P.
Hop, Een nieuwe kijk op de arbeidsparticipatie van vrouwen, ESB, 1 augustus
1990, biz. 707.
2. Zie Emancipatieraad, Emancipatiebeleid in macro-economisch perspectief,
1989, biz. 19 en WRR, biz. 298-300, getypte versie.
3. Emancipatieraad, Emancipatiebeleid in
macro-economisch perspectief, 1989 biz.
19.
Voldoende betaalbare kinderopvang
van een goede kwaliteit is een belangrijke randvoorwaarde om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Het is echter niet voldoende: er is
DE2E WEEK
muleerd. Zoals de WRR zelf al opmerkt, “leert de micro-economische
theorie immers, dat een hoger nietarbeidsinkomen leidt tot een lager arbeidsaanbod”. De theoretische modellen voor het arbeidsaanbod van
vrouwen gaan er alien van uit, dat inkomen uit andere bron dan de ar-
beid van de vrouw, waaronder het
inkomen van de man en de kinderbijslag, een negatieve invloed hebben
op de arbeidsparticipatie van vrouwen. De WRR meent dat dit niet op-
gaat voor kinderbijslag, omdat het
een tijdelijk inkomen is. De tijdelijkheid van kinderbijslag tot het achttiende levensjaar is ook niet zo tijdelijk. Volgens de raad geeft een
hogere kinderbijslag vrouwen de
gedachte geweest. Wat betekent dit in
de praktijk? De vrouw die 12 jaar of
langer thuis is geweest om voor haar
kinderen te zorgen, heeft gedurende
deze tijd geen arbeidsmarktervaring
opgedaan en geen nieuwe bedrijfs- of
beroepstraining gekregen. Zij heeft
daardoor een achterstand, die zij niet
gemakkelijk zal inhalen. Waarom
komt vervanging van deze kostwinnerstoeslag door een (gedeeltelijk) betaald ouderschapsverlof voor de 1990generatie niet voor in het
WRR-voorstel? Zo’n voorstel zal de
participatie in arbeidsjaren van de volgende generatie bevorderen en voorkomen dat een nieuwe generatie bijstandsmoeders en herintreedsters
ontstaat.
ken om extra dienstverlening vraagt
zoals kinderopvang of kant-en-klaar
maaltijden. Het is niet moeilijk uit te
rekenen dat in de prijs voor deze
dienstverlening belasting en sociale
premies worden doorberekend, terwijl deze dienstverlening uit het netto inkomen moet worden betaald.
Op deze dienstverlening rust dus
tweemaal de belasting- en premiedruk, terwijl de arbeid van de huis-
vooroordelen van werkgevers? Dat
het niet alleen om te hoge loonkosten voor deze groepen gaat blijkt uit
de vermelding op biz. 224 van “om-
vangrijke niet benutte arbeidsmogelijkheden van vrouwen, ouderen en
arbeidsongeschikten” als een indicator voor kwalitatieve discrepanties
en op biz. 226 een groep moeilijk
vervulbare vacatures te noemen die
weinig opleiding vergen. Deze problemen zijn niet op te lossen door lagere minimumlonen.
Maar stel nu dat het waar is dat de
de arbeidsmarkt scheidt. Met name de
positie van zwakke groepen op de arbeidsmarkt kan door een verlaging
uurproduktiviteit van zwakke groepen lager ligt, is verlaging van het minimumloon en invoering van een partneruitkering dan een adequate
oplossing? Zou verlaging van het minimumloon plus partneruitkering kunnen bewerkstelligen dat de vloer van
het loongebouw omlaag gaat en een
van het minimumloon worden verbe-
grotere loondifferentiatie ontstaat? On-
terd” aldus het rapport. Het minimumloon zou te hoog zijn voor groepen
met een lage produktiviteit zoals her-
Als het minimumuurloon met 30% ver-
keus om thuis te blijven en zelf voor
haar kinderen te zorgen of buitenshuis te werken en de kinderbijslag te
besteden voor de kosten van kinderopvang (biz. 284, 285). Vrouwen die
rationed rekenen zullen zich niet alleen afvragen hoeveel het netto gezinsinkomen door haar werken toeneemt, maar zullen zich bovendien
realiseren dat het buitenshuis wer-
werkzoekenden niet gemeten worden. Werkgevers hebben echter wel
ideeen over de produktiviteit van
zwakke groepen op de arbeidsmarkt. In hoeverre is hier sprake van
Verlaging minimumloon
“Verlaging van het minimumloon kan
de drempel verlagen die veel werkzoekenden in de huidige situatie van
intreders (biz. 204). En op biz. 209
wordt gesteld dat een minimumloon
gebaseerd op individuele behoefte
een logisch uitvloeisel is van de afschaffing van de kostwinnerstoeslag
in de sociale zekerheid voor de 1990generatie. Voor de 1990-generatie zou
een nieuw minimumloon van 70%
van het huidige voldoende zijn om in
derzoeken bevestigen dit niet.
laagd zou worden, zou men na invoering van het nieuwe minimumloon
tenminste 38 uur per week moeten
werken om het sociale minimum voor
een alleenstaande te verdienen. De
Enquete beroepsbevolking 79
jaar minder werkte dan 35 uur. Als
deze deeltijdwerkers het nieuwe minimumuurloon verdienen, komen zij
vrouw onbelast is, dus aanzienlijk
de minimumbehoefte van een alleen-
onder het bestaansminimum voor een
goedkoper. Om de participatie te bevorderen zou besteding van de extra
belastingopbrengst aan kinderopvang, aan een (gedeeltelijk) betaald
ouderschapsverlof of verzorgingsverlof of andere maatregelen die direct
de participate bevorderen effectiever zijn.
staande te voorzien. Omdat slechts
0,4% van alle huidige werknemers
een afhankelijke partner moet onderhouden van het minimumloon, zou
voor de huidige generaties de koopkracht van het minimumloon bevroren moeten worden, waarna het nieuwe minimumloon en het bevroren
alleenstaande. Verlaging van het minimumuurloon kan wellicht zorgen
voor inschakeling van meer vrouwen
op de arbeidsmarkt, maar wat zullen
zij dan verdienen? En een (kleine)
deeltijdbaan en een verlaagd uurloon
lijkt van het slechte te veel.
Hoewel het rapport in het analyti-
Over afschaffing van andere kostwin-
oude minimumloon naar elkaar toe
sche deel de netto arbeidsparticipa-
nersvoorzieningen wil het rapport
niet praten, omdat volledige afschaffing van alle kostwinnersvoorzieningen onaanvaardbare gevolgen zou
hebben voor de inkomensverdeling.
Als het om de huidige generaties gaat,
tie de achilleshiel van Nederland
noemt, lijkt het bij de beleidsaanbevelingen alleen te gaan om netto participatie van personen, niet om netto
participatie in arbeidsjaren. Nergens
worden voorstellen gedaan om de
brengen, maar niet als het gaat generatie van wie economische zelfstandigheid verwacht wordt. Zoals
kunnen groeien. Voor werknemers
met minimumloon, die daarvan een
partner moeten onderhouden zou er
een partneruitkering moeten komen
of verhoging van de kinderbijslag.
Maar is het waar dat de uurproduktiviteit van zwakke groepen op de arbeidsmarkt lager ligt dan het huidige
minimumloon? Produktiviteit kan
slechts zelden rechtstreeks gemeten
bekend is de kostwinnerstoeslag in
worden. In het WRR-rapport wordt
de werknemersverzekeringen afgeschaft voor afhankelijke partners die
geboren zijn na 31 december 1972,
een aantal malen melding gemaakt
van een onderzoek waarbij het verdiende loon van zittende werknemers beschouwd wordt als een adequate benadering van de
produktiviteit van die werknemers.
aanzienlijk lagere uurlonen en zonder individuele werkloosheidsuitkering worden vrouwen nog meer dan
nu de paupers van de arbeidsmarkt.
kan ik voor dit argument begrip op-
tenzij er een kind jonger dan 12 jaar
te verzorgen is. Vrouwen moeten de
kans hebben om kinderen tot 12 jaar
zelf te vet zorgen is de achterliggende
FSR 16-1-1QQ1
Uiteraard kan de produktiviteit van
gemiddelde omvang van deeltijdba-
nen te verhogen of flexwerk aan banden te leggen. Als er nog meer deeltijd- en flexbanen komen tegen
Dat kan toch niet de bedoeling van
de WRR zijn?
M. Bruyn-Hundt