Ingezonden
Een ,,opknapbeurt van de
vervangingswaarde”? (II)
W. RIEGMAN*
In ESB van 7 januari 1981 vraagt de
heer J. E. Andriessen zich af of de vervangingswaarde in Nederland toe is aan
een opknapbeurt. Hij noemt drie punten, te weten: de z.g. ,,gearing”-correctie,
de monetaire correcties, en de uitgestelde
belastingen. Het laatste punt staat centraal in zijn beschouwing. Hij spitst zijn
bezwaren toe op het (nieuwe) Philipssysteem. Op een aantal van zijn bezwaren
wil ik hier ingaan.
De zin van de voorziening voor
latente belastingen
In de eerste plaats vraagt de heer Andriessen zich af wat de zin is van een latente belastingclaim anders dan dat eens,
op een bepaald moment, met de fiscus
moet worden afgerekend. Ten aanzien
‘ van latente belastingverplichtingen door
herwaardering zou afrekening met de fiscus alleen kunnen plaatsvinden bij liquidatie of overneming, hetgeen dan in
strijd zou zijn met de strekking van de
vervangingswaarde, nl. het verzekeren
van de continui’teit. Bovendien zou bij liquidatie er weinig af te rekenen zijn. De
vervangingswaardebalans is geen liqui:- datiebalans.
Wat de heer Andriessen hier stelt is
onjuist. Zijn redenering -doortrekkend
valt niet in te zien hoe er bij latente belastingverplichtingen, ontstaan door tijdelijke waarderingsverschillen, kan wor; den afgerekend met de fiscus anders dan
bij liquidatie of bij overneming, hetgeen
f dan in strijd is met de vooronderstelling
>: van continulteit. Bovendien valt er bij lii quidatie ook in dit geval veelal weinig af
i te rekenen.
“- Er wordt bij latente belastingverplichtingen, ontstaan door tijdelijke waarderingsverschillen, wel degelijk ,,afgerekend”, en wel in de vorm van hogere belastingaanslagen dan op grond van de
behaalde commerciele winsten mag worden verwacht. Dit geldt eveneens voor
latente belastingverplichtingen, ont: staan door herwaarderingen. Een voorziening voor latente belastingverplichi tingen geeft aan welke latente claim de
f fiscus heeft op het commerciele vermoj gen. Deze latente claim kan in de toe| komst manifest worden. Indien men
5 ESB 25-3-1981
herwaarderingen de latente claim van de
fiscus uit hoofde van deze herwaarderingen niet zou opnemen, dan zou het (eigen) vermogen onjuist worden weergegeven.
Dit is goed zichbaar bij vergelijking
van twee ondernemingen die geheel identiek zijn, behoudens verschillen in fiscale
afschrijvingen, veroorzaakt doordat de
ene onderneming wel is geconfronteerd
met specifieke prijsstijgingen (en heeft
geherwaardeerd) en de andere niet. Het
eigen vermogen van beide ondernemingen is derhalve niet gelijk. Het verschil
bestaat uit de latente belastingclaim op
de herwaardering, zijnde het toekomstig
verschil tussen commerciele en fiscale afschrijvingen.
Verder wil ik hier opmerken, dat het
nieuwe Philipssysteem leidt tot een
goede confrontatie van belastinglast en
winst voor belastingen. De conclusie is
dan ook, dat het opnemen van latente
belastingverplichtingen bij herwaarderingen wel degelijk zinvol is.
Verwarring
Een ander bezwaar van de heer Andriessen is, dat de vorming van een voorziening voor latente belastingen gedeeltelijk via de winst- en verliesrekening (de
z.g. ,,out-of-step”-situaties, ook wel
winstverschuivingen genoemd) en gedeeltelijk daarbuiten (herwaardering)
leidt tot verwarring en misschien zelfs tot
misbruik.
Dat het vormen van een voorziening
voor latente belastingen zowel via de resultatenrekening als daarbuiten tot verwarring leidt is mijns inziens onjuist. Bij
herwaardering ontstaat een vermogensaanwas buiten de winst- en verliesrekening om. Voor de afgeleide fiscale (latente) claim op deze vermogensaanwas
dient derhalve buiten de winst- en verliesrekening om, een voorziening te worden getroffen. Deze handelwijze is volstrekt consistent en kan geen aanleiding
tot verwarring zijn.
Bij de ,,out-of-step”-situaties wordt bij
het ontstaan hiervan, een belastingvoordeel verkregen, welk voordeel later
wordt ,,terugbetaald”. In een dergelijke
bij
situatie vormt men een voorziening ten
taste van de resultatenrekening, om zodoende een juiste confrontatie tussen belastinglast en resultaat te verkrijgen.
Ook deze handelwijze kan geen aanleiding tot verwarring zijn.
Als voorbeeld van misbruik noemt de
heer Andriessen het activeren van latente
belastingclaims uit hoofde van toekomstige verliescompensatie. Op zich is het
zeer goed denkbaar dat het activeren
van zulke claims niet strijdig is met het
voorzichtigheidsbeginsel en dat uit dien
hoofde geen bezwaren zijn tegen het activeren van dergelijke claims.
De heer Andriessen bedoelt waarschijnlijk, dat de veelal hoge latente
claims van de fiscus uitnodigen tot het
activeren van latente claims op de fiscus
uit hoofde van toekomstige verliescompensatie, 66k al is dit laatste strijdig met
het voorzichtigheidsbeginsel. Het lijkt
mij echter onjuist om latente belastingverplichtingen lager of in het geheel niet
op te nemen om zodoende te voorkomen
dat latente claims ten onrechte worden
geactiveerd.
Aanwending van de voorziening en
onvolledige vervanging
Verder stelt de heer Andriessen dat
,,de methode van Philips betekent dat
een voorziening op de balans, die is verkregen buiten de winst- en verliesrekening om (immers, door middel van herwaardering), wordt gebruikt voor het betalen van direct opvorderbare belastingen, die op de resultaten drukken”.
Echter, de voorziening voor latente
belastingverplichtingen wordt wat betreft herwaarderingen gebruikt om de
overdruk van de belasting, ontstaan
doordat de fiscus de hogere commerciele
afschrijvingen-niet accepteert, te ,,betalen”.
De overdruk is het hogere bedrag dat
aan belasting is verschuldigd boven het
belastingpercentage over de commerciele winst, voor zover dit hogere bedrag
wordt veroorzaakt door afwijkende fiscale en commerciele waarderingsgrondslagen. Met andere woorden: de voorziening voor latente belastingen wordt
aangewend voor dat gedeelte van de
acute belastingpost welke geen betrekking heeft op het (commerciele) resultaat.
De heer Andriessen vervolgt dan:
,,Voor de fiscus maakt het immers geen
onderscheid of hij met echte dan wel
schijnwinst te maken heeft: de aanslag is
er niet minder reeel om. Zou de belastingvoorziening niet tegelijkertijd op andere wijze worden gevoed, nl. via de resultatenrekening in verband met ,,outof-step”-situaties, dan zou men dit niet
lang kunnen volhouden, of althans niet
*Werkzaam bij het accountantskantoor
Klynveld Kraayenhof & Co.
297
t.z.t. tot volledige vervanging kunnen
komen. Echter, dank zij te overdrijven
bij de ,,out-of-step”-situaties kan mende
echte belasting op schijnwinst de baas”.
Mijns inziens verwart de heer Andries-
sen hier een aantal zaken. Bij een juiste
vorming van de voorziening voor latente
belastingen bij herwaarderingen zal deze
voldoende zijn om de overdruk van belastingen, die door deze herwaarderin-
gen ontstaat, volledig op te vangen. De
voorziening hoeft hiervoor niet uit anderen hoofde te woorden gevoed.
De omstandigheid, dat de voorziening
voor latente belastingen (definitief) ten
laste van de herwaardering wordt gevormd en dat daardoor aan de handha-
vingsdoelstelling van de vervangingswaardetheorie geen volledig recht wordt
gedaan, staat hiervan los.
Door het feit dat niet de gehele stijging
van de vervangingswaarde (bij de metho-
de van Philips) wordt toegevoegd aan de
herwaardering, dient het verschil, zijnde
de dotatie aan de voorziening voor latente belastingen, op een andere wijze te
worden gefinancierd. Hiervoor kan men
krediet aantrekken, winst inhouden enz.
,,Overdrijven bij de out-of-step-situa-
ties” is dus niet noodzakelijk om vervanging volledig te kunnen financieren.
Conclusie
Mijns inziens is het niet juist om te
stellen dat de vervangingswaarde in Nederland aan een opknapbeurt toe is vanwege de behandeling van de latente belastingen bij herwaarderingen.
De vorming van de voorziening voor
latente belastingen bij herwaarderingen
ten laste van deze herwaarderingen leidt
tot een juiste presentatie van het vermogen en tot een goede confrontatie van belastinglast en resultaat.
Het gaat mijns inziens te ver om, zoals
de heer Andriessen bepleit, alleen latente
belastingverplichtingen op te nemen
voor zover deze binnen redelijk afzienbare tijd worden afgewikkeld, zeker indien men hiervoor een periode van drie
jaren neemt.
W. Riegman
Naschrift
Het artikel van de heer Riegman geeft
niet zoveel nieuws. Hij is tevreden met
de huidige toepassing van de vervangingswaarde in Nederland (Philips-versie) en ziet geen bezwaren. Wel erkent
hij, dat dit systeem niet tot volledige
vervanging leidt, maar het tekort moet
dan maar op andere wijze gefinancierd
worden. Op mijn beurt blijf ik me afvragen: waarom al die ingewikkeldheid?
Eerst het opvoeren van een belasting-
latentie bij de herwaardering en dan het
gebruiken van deze voorziening voor
298
wat hij noemt de fiscale ,,overdruk”.
De heer Burgert erkent, dat zelfs ervaren
Wat de resultatenrekening betreft zijn
we het in zoverre eens.
financiele journalisten deze kost te
Blijft over het meningsverschil over de
machtig vinden. Probeer het dan maar
belastingvoorziening i.v.m. ,,out-of-step”-
eens aan een buitenlander uit te leggen!
situaties. Dat de heer Burgert deze als een
En denk eens aan de boekhoudkundige
verwerking in geval van een wat ingewikkelde concernstructuur met een reeks
dochters in binnen- en buitenland, die
overlopende post karakteriseert, vind ik
verhelderend en het laat ook de mogelijkheid tot discussie open. Ik vind het ten
beurtelings winst of verlies maken.
Waarom niet direct een gearing-correctie, die bij een 50/ 50-vermogensverhouding en bij een belastingvoet van 50%
tot dezelfde uitkomst leidt, zonder al
deze rompslomp? Weliswaar wordt van
aanzien van de verantwoordingsfunctie,
die ligt opgesloten in de resultatenrekening, verstorend werken, dat allerlei
tariefsveranderingen tot aanmerkelijke
de extra afschrijving i.v.m. de herwaar-
fluctuaties in de uitgestelde belastingen
kunnen leiden, omdat men het nu ineens
over een grote reeks van jaren zou moeten nemen. Bovendien geloof ik, anders
dering dan maar de helft genomen,
dan hij, dat het soort ondernemingen
maar er wordt dan tenminste niet een
stuk ree’le belasting (Riegmans overdruk) onder het karpet geveegd. En het
eindresultaat blijft in beide gevallen een
dat de last van de vervangingswaarde
aandurft, een vrij regelmatige investeringspolitiek volgt en ten slotte voorzie
ik, gegeven de belabberde toestand van
halve vervanging.
de industrie, dat de fiscale faciliteiten
Met de heer Burgert valt te praten.
te zamen genomen op zijn minst een be-
Zijn historic van de ..inflation account-
stendig karakter zullen hebben. Vandaar
ing” zet de zaken nog eens goed op een
mijn neiging om de Engelsen te volgen
rij. Voor de gearing-correctie is hij ge-
in hun periode van drie jaar, maar als
wonnen, hetgeen het effect van de extra
afschrijving zal matigen, maar daartegenover accepteert hij de feitelijke
belastingdruk, dus ook de overdruk.
gezegd: daarover valt te praten.
J. E. Andriessen