Ga direct naar de content

Een ,,opknapbeurt van de vervangingswaarde

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 25 1981

Ingezonden

Een ,,opknapbeurt van de
vervangingswaarde”? (I)
PROF. DRS. R. BURGERT*

Om een bijdrage tot de discussie te leveren lijkt het mij goed vier opmerkingen
te maken bij het artikel van dr. J. E. Andriessen in ESB van 7 januari 1981
onder de titel ,,Is de vervangingswaarde
in Nederland toe aan een opknapbeurt?”.
Onze eerste opmerking betreft de historic van ,,inflation accounting” 1), de drie
andere gaan in op de drie punten, waarop de heer Andriessen ,,de vervangingswaarde een opknapbeurt wil laten ondergaan”. Onze korte schets van de historie van,.inflation accounting” dientter
voorkoming van misverstand en is van
belang voor de vraag of de praktische
verbreiding ervan in ons land werkelijk
geleden heeft onder ,,de wet van de remmende voorsprong”. Wij menen van
niet. De praktische verbreiding zal alleen
toenemen wanneer voor een ieder geldende voorschriften worden gegeven.
Een ,,opknapbeurt” zal daartoe weinig
bijdragen, al is een van de voorgestelde
verbeteringen rijp voor opneming in
bedoelde voorschriften.
De historic van ,,inflation accounting”
Er zijn in feite drie stelsels tot ontwikkeling gekomen:
• Current purchasing power accounting. De andere benaming ,,adjusted
historical cost” duidt beter aan, wat dit
stelsel beoogt: het corrigeert de historische kosten van de materie’le activa
d.m.v. een indexcijfer, dat de koopkrachtveranderingen van het geld tot uitdrukking brengt, en berekent vervolgens
d.m.v. datzelfde indexcijfer winst of verlies over het saldo van de monetaire activa en de schulden. De eerste bekende
schrijver over dit stelsel was E. Schmalenbach 2). Het is in ons land toegepast
door de Koninklijke Ned. Petroleummij.
• Current cost accounting: het in
Nederland bekende vervangingswaardestelsel, waarvan Schmidt 3) en Limperg
4) de pioniers zijn en dat in Engeland
in 1975 is aanbevolen in het z.g. Sandilands report 5). Dit stelsel is zo bekend,
dat wij hier de werking ervan niet behoeven weer te geven.
• Een mengsel van beide. Daarvan is
in ons land O. Bakker 6) de pionier.
294

Bakker vult het op basis van de vervangingswaarde bepaalde eigen vermogen
aan het begin van de verslagperiode aan
met een zodanig bedrag, dat de algemene
koopkracht daarvan in stand blijft. Het
bedrag van deze aanvulling wordt eerst
geput uit de in de periode ontstane en
nog niet gerealiseerde specifieke waardestijging der materie’le activa, vervolgens
uit de gerealiseerde specifieke waardestijging van deze activa. Voor zover de
aanvulling van het eigen vermogen dan
nog niet gedekt mocht zijn, wordt de
rest geput uit de op basis van vervangingswaarde berekende bedrijfswinst.
Een tweede mengvorm ontstaat door
een kruising van de eerste twee genoemde stelsels. Een voor koopkrachtveranderingen van het geld gecorrigeerde vervangingswaardejaarrekening is ook een
mogelijkheid, die overweging verdient 7).
De door de heer Andriessen genoemde
SSAP 16 is ook in beginsel aldus te
typeren. De Engelse accountants zochten het eerst in ,,adjusted historical
costs”. Daarop was ED 8 (Exposure
Draft 8) gebaseerd. Sandilands kegelde
dit stelsel omver met het algemene argument dat inflatie niet d.m.v. een indexcijfer te berekenen is; er is volgens dit
rapport eigenlijk geen algemene inflatie,
ieder individu, onderneming enz. ervaart
zijn eigen inflatie. Niettemin kon men
niet voorbij aan de algemene ervaring,
dat monetaire debetsaldi in inflatietijd
verlies opleveren en schulden winst.
Deze — zeer kort aangeduide — ontwikkeling leidde tot SAPP 16.
Kenmerkend voor SAPP 16 is, dat de
traditionele op historische kosten gebaseerde jaarrekening in stand blijft en
dat daarna aanvullende informatie wordt
verschaft, hetzij door middel van een gehele ,,inflationproof jaarrekening, hetzij door correctie van de op historische
kosten gebaseerde winst met:
— een ,,cost of sales adjustment”
(COSA);
— een ..depreciation adjustment” (DA);
— een ,,monetary working capital adjustment” (MWCA);
— een ..gearing adjustment” (GA).
De beide eerste ..adjustments” brengen (exact of bij benadering) de kosten

uit hoofde van de materie’le activa op
vervangingswaardebasis. De beide laatste houden in feite de gevolgen van inflatie door het aanhouden van monetaire
activa en schulden in, met dien verstande echter, dat daarbij geen gebruik wordt
gemaakt van een algemeen prijsindexcijfer maar bij voorkeur van dezelfde
,,specifieke” prijsveranderingen waarop
COSA en DA zijn gebaseerd. De schulden op korte termijn (met name die aan
leveranciers en ,,normaal” bankkrediet)
reduceren de MWCA, terwijl de schulden op lange termijn via GA de DA
reduceren.
T.a.v. de ,,normale” bij ons gebruikelij ke
vervangings waardejaarrekening
valt op, dat SSAP 16 nadrukkelijk de
creditzijde van de balans (de financiering) laat meespelen. Bij ons is dat niet
gebruikelijk, hoewel sommige theoretici
dat al jarenlang hebben bepleit. Via
Blom 8) en Scheffer 9) heeft Van der
Schroeff 10) eerst inhaalafschrijving,
voor zover met vreemd vermogen gefinancierd wordt, overbodig verklaard om
vervolgens in wezen de Engelse ,,gearing
adjustment” te aanvaarden 11). Hij is
t.a.v. het eerste op forse tegenstand gestuit 12) waarvan de essentie, voor zover
wij dat begrepen hebben, hierop neerkomt dat de winstbepaling onverkort
de vervangingswaardeleer moet volgen.
De door Van der Schroeff 13) aanvaarde ,,ontkoppeling” van waardeleer en
winstbepaling is door de aanhangers van
de vervangingswaarde niet algemeen gevolgd. Ook in de praktijk vindt de GA
weinig toepassing, wellicht omdat men
enigszins aarzelend staat tegenover de
daarvoor noodzakelijke toerekening van

“Hoogleraar bedrijfshuishoudkunde en accountancy aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) Zie hierover uitvoeriger R. Burgert, pntwikkeling in Inflation accounting, M45,juli/
augustus 1976, biz. 352 e.v.
2) E. Schmalenbach, Dynamisch Bilanz.
3) Fr. Schmidt, Die organische Tagewertbilanz.
4) Th. Limperg, De gevolgen van de depreciatie van de gulden voor de berekening van
waarde en winst, MAB, januari 1937.
5) Sandilands, Inflation Accounting, Report
of the Inflation Accounting Committee,
1975.

6) O. Bakker, Bedrijfshuishoudkunde,
III, 1947, biz. 192 e.v.

deel

7) R. Burgert, op. cit.
8) F. W. C. Blom, Ondernemingsbesparingen, risicodragend kapitaal en de omvang
van de bedrijvigheid, 1949, biz. 162.
9) C. F. Scheffer, Vervangingswaarde en financiering, in: economische notities, 1966,
biz. 219 e.v.

10) H. J. v.d. Schroeff, Winstbepaling en
financieringsstructuur, MAB, februari 1969,
biz. 50 e.v.

11) H. J. v.d. Schroeff, Bedrijfseconomische
grondslagen van de winstbepaling, 1975,
biz. 83 e.v.

12) S. Kleerekoper, Enkele kritische kahttekeningen bij winstbepaling en financieringsstructuur, MAB, maart 1969, biz. 115 e.v.
13) H. J. v.d. Schroeff, Bedrijfseconomische
grondslagen van de winstbepaling, 1975,
biz. 55.

,,vermogenscomponenten” (creditJftjde van de balans) aan de „ kapitaalcomponenten” (debetzijde van de balans).

mentseis zal men met een inflatiefactor verhogen 14). Bovendien is het vervangingswaardestelsel niet tegen de
dynamiek in het economisch leven opge-

Ten slotte: de Amerikanen hebben

wassen. Daar is (identieke) vervanging
niet het dominerende gezichtspunt; het

niet kunnen kiezen tussen de hiervoor
genoemde eerste twee stelsels; de FASB
schrijft in SFAS 33 gedurende een experimenteerperiode in beginsel beide soorten informatie als aanvulling op de tra-

investeringsvraagstuk domineer! het vervangingsvraagstuk 15). De hiervoor genoemde beduchtheid voorde uitkomsten
(lagere winstcijfers) is waarschijnlijk

dionele jaarrekening voor.
Wat regelgevende lichamen zoals het
Engelse Accounting Standard Steering
Committee en de Amerikaanse Financial

m.m. ook voor het vervangingswaardestelsel van belang, terwijl (voor kleinere

Accounting Standards Board voorstaan

praktijk voorstaat: daar is nauwelijks
sprake van toepassing van enigerlei vorm

worden.
Dit zijn bij elkaar plausibele argumenten ter verklaring van de weerzin
in de praktijk tegen toepassing van
enigerlei vorm van ..inflation accounting”. Slechts dwang — gelijke monniken,

van ,,inflation accounting”. Wanneer
er geen dwang wordt uitgeoefend gaan
de ondernemingen kennelijk niet uit

gelijke kappen — kan meer algemene
toepassing tot stand brengen. De vraag
is dan, of dat wel moet. De bekende

. is wel duidelijk, hoewel van eensge; zindheid nog geen sprake is. Dat is ken-

nelijk niet hetzelfde als hetgeen de

ondernemingen) ook de uitvoerings-

moeilijkheden niet onderschat moeten

eigen initiatief over tot correctie van hun

regelgevende organen (SEC, FASB,

jaarrekening voor inflatie. Hoe komt
dat? De ondoelmatigheid van het meten
met een maatstok — het geld — die
steeds krimpt zou toch een ieder moeten

ASSC) vinden kennelijk van wel. Voor
ons zou voor dwang slechts de bovengenoemde onzindelijkheid van het meten

aanspreken! Mogelijke antwoorden op

De consequentie daarvan is, dat de ge-

deze vraag zouden kunnen zijn:
• de eerste methode lijkt simpel,

maar ervaring bij het onderwijs leert, dat
vele studenten haar zelfs voor heel eenvoudig gehouden ,,cases” erg moeilijk
vinden. Tenzij men overgaat tot zeer globale correcties moet zij voor ondernemingen van enige omvang tot erg veel
rekenwerk aanleiding geven;
• men is wellicht beducht voor de uitkomsten. Deze zijn zeer afhankelijk van
de balansstructuur, die voor dit doel

als volgt is samen te vatten:
Balans
Materiele activa
Monetaire activa

Eigen vermogen
Schulden

Inflatiecorrectie van de materiele activa leidt tot kostenverhogmg; het saldo

van de monetaire activa en de schulden
leidt tot inflatieverlies als het een debetsaldo is en tot inflatiewinst als het een

creditsaldo is. Een slecht tot zeer slecht
wordende financieringsstructuur leidt tot
toenemende inflatiewinst; er zou eeri
flinke aversie tegen het tonen van deze
winst kunnen bestaan. Het aloude reali-

met een krimpende maatstok pleiten.
zondheidstoestand van ondernemingen
in tijden van inflatie belangrijk gunstiger wordt voorgesteld dan zij is, tenzij
een zeer zwakke financieringsstructuur

dat voorkomt. De ,,opknapbeurt van
de vervangingswaarde” zal wellicht
enigszins bevorderend werken, maar
veel verwachten wij er niet van.

zoals de heer Andriessen opmerkt —

slechts te motiveren met het argument
dat zij moet strekken tot het vermijden

van een geflatteerde vermogensvoorstelling na herwaardering. Voor een

correcte winstbepaling is zij overbodig
en voorts is zij, zoals Van Hoepen betoogd heeft, in strijd met de daarvoor

normaliter gemaakte continuiteitsveronderstelling 16). Voor de oplossing van

het probleem der vermogensvoorstelling
hebben wij in ander verband voorgesteld
haar achterwege te laten en in plaats
daarvan de herwaarderingsreserve te
splitsen in een gerealiseerd, belast ge-

deelte en een ongerealiseerd, niet belast
gedeelte 17). Een ieder kan — het belastingtarief kennende — zich er dan gemakkelijk van vergewissen hoe groot het

vermogen na realisatie van de herwaardering zal zijn.
Wat de winstbepaling betreft leidt toepassing van de vervangingswaarde bij
stijgende prijzen niet tot tijdelijke verschillen met de fiscale winstbepaling (de
heer Andriessen: ,,out of step”-situaties)
maar tot permanente verschillen. De belasting naar de winst wordt (ook in art.
335 lid 1 B 2 BW) als bedrijfslast be-

schouwd en zij zal o.i. dan ook ten voile
ten laste van de winst- en verliesrekening

moeten komen. Het boeken van de belasting over de gerealiseerde waardestijging t.l.v. de bij herwaardering gevormde voorziening (de heer Andriessen
spreekt in dit verband van de Philips-

methode, die echter tamelijk verbreid is)
doet die gedachte geweld aan. Zij is

De ,,opknapbeurt” van de
beer Andriessen

Zij omvat drie punten:

a. de GA (gearing adjustment);
b. de voorziening voor ,,latente belastingverplichtingen” i.v.m. herwaar-

dering tegen vervangingswaarde;
c. het permanent aanwezige deel van de

overige ,,voorziening voor latente belastingverplichtingen”.

Gearing adjustment

Daarover kunnen wij kort zijn. Zij is
in ons land wel bekend, eerder dan in

satiebeginsel levert kennelijk een zwaar-

Engeland. Haar zwakke punt is de noodzakelijke toerekening van de vermogenscomponenten aan de. kapitaalcomponenten, waarbij dan bovendien eigenlijk

wegend tegenargument op. Is de financieringsstructuur (nog) niet erg ongunstig

weliswaar door de Ondernemingskamer
,,mits goed toegelicht” aanvaard in het
van Gelder-arrest, het blijft

echter

vreemd dat er een mogelijkheid openstaat een deel van de bedrijfslast uit
hoofde van belasting buiten de winstberekening te houden. Het is ons geble-

ken, dat ervaren fmanciele journalisten
niet begrijpen, dat dat in feite gebeurt.
Dat zij ook kan leiden tot wat men ,,mis-

bruik” zou kunnen noemen — zoals ook
de heer Andriessen stelt — is gebleken

in hetzelfde bovengenoemde arrest nl.
het t.g.v. de winst- en verliesrekening
brengen van een deel der voorziening
in verband met het recht op voorwaartse

fiscale-verliescompensatie. De Ondernemingskamer heeft dat weliswaar onaanvaardbaar geoordeeld, doch niet ten
principale; haar argument is ,,de zorge-

financiering van belang is, zoals ook

geworden, dan moet men de in deze tijd

van stagflatie toch al magere resultaten
nog eens naar beneden corrigeren:
• dat het vervangingswaardestelsel
geen ruime verbreiding gevonden heeft

— in ons land ondanks krachtige propagering — is misschien toe te schrijven
aan het feit dat het in essentie berust
op het denken in goederen, terwijl het
management en de financiele wereld in
geld denken en dat ook in tijden van inflatie blijven doen. Slechts de rendeESB 25-3-1981

niet de huidige, maar de toekomstige
eigenlijk de toekomstige activa bij het
vervangingswaardestelsel
belangwekkender zijn dan de huidige. Voor de
rapportering (= geschiedschrijving) lijkt
echter een enigszins arbitraire oplossing
van het toerekeningsprobleem (zoals

b.v. in SSAP 16) niet onaanvaardbaar.

14) L. Traas, Inflatie en de grondslagen van

managerial accounting, NIvRA geschrift
nr. 11, 1972, biz. 27 e.v.

15) H. C. van Straaten, Inhoud en grenzen
van het winstbegrip, 1957. R. Burgert, Bedrijfseconomisch aanvaardbare grondslagen

voor de gepubliceerde jaarrekening, bijlage
bij De Accountant, September 1967.
16) M. A. van Hoepen, Geschilpunten bij de

De ,,voorziening voor latente belastingverplichtingen”i.v.m. herwaardering
Deze voorziening is inderdaad —

verwerking van latente belastingverhoudingen in de jaarrekening van ondernemingen,
MAB, maart 1973, biz. 89 e.v.
17) R. Burgert, Vervangingswaarde blijft,
doch toepassing verandert, MAB, november
1973, biz. 460 e.v.

295

van te ,,manipuleren” met de over-

lijke situatie waarin Van Gelder zich
bevindt”, hetgeen wij betreuren 18).
Het betoog van de heer Andriessen be-

ten laste van de winst- en verliesrekening

lopende post, die juist ten behoeve van .|

moet worden gebracht, gegeven het feit

een zo correct mogelijke winstbepaling ‘

behoeve van een juiste winstbepaling

hoeft enige correctie, waar hij stelt,

dat er verschillen bestaan tussen de fis-

ontstaat. De post belasting is niet de /

dat wanneer ,,de belastingvoorziening

cale en de vennootschappelijke winst-

niet tegelijkertijd op andere wijze (zou)
worden gevoed, nl. via de resultaten-

berekening. Afgezien van permanente
verschillen — zoals die uit hoofde van

onbelangrijkste in een winst- en verliesrekening en het sleutelen daaraan ten

rekening i.v.m. ,,out of step”-situaties,

behoeve van een (marginale?) verandering in de vermogensvoorstelling, die

houden ….”. Men kan dat echter ge-

b.v. de deelnemingsvrijstelling en de toepassing van vervangingswaarden — behoort dit bedrag het produkt te zijn van

durende de gehele levensduur van de be-

de vennootschappelijke winst en het be-

trokken activa volhouden, tenzij men
meer aan de voorziening zou willen ont-

lastingpercentage. Zo rekent men de
stroom van jaarlijkse belastingbetalingen toe aan opeenvolgende boekjaren,
met als gevolg dat in de balans een transi-

lijkt ons niet doelmatig. Sleutelen aan
de balanspost impliceert immers sleutelen aan de winst- en verliesrekening.
Het balansdenken moge neigen tot het
waarnemen van een ,,claim”, een schuld,
waar het in essentie om gaat is een

gerealiseerde waardestijging. De voorziening voor ,,out of step”-situaties kan
men voor geen ander doel gebruiken

torische post ontstaat.

doodgewone

dan waarvoor zij bestemd is. Zij is in

overlopende post schuilen in afschrij-

wezen geen voorziening maar een overlopende post die men in de balans moet

vingsverschillen en fiscale faciliteiten
met betrekking tot investeringen. Er

opnemen om een correcte winstbepaling
te krijgen. Als zodanig vindt zij haar
natuurlijke afloop. Het zou verhelderend werken als wij de tot voortdurend

ontstaat slechts een (groeiende) constan-

dan zou men dit niet lang vol kunnen

trekken dan overeenkomt met de belasting op de in de betreffende periode

misverstand aanleiding gevende benaming: ,,voorziening voor latente belas-

tingverplichtingen” uit ons jargon zouden schrappen. Dan wordt wellicht ook
het gevaar bezworen dat de heer Andriessen signaleerde nl. dat de voorzieningen ,,bij nationalisaties direct tegen de
eigenaar worden gebruikt”.
T.a.v. het hier besproken aspect zijn
wij inderdaad met de heer Andriessen
voor een ,,opknapbeurt”; de onze zal
evenwel niet stimuleren tot het overgaan
op de toepassing van de vervangings-

waarde daar zij winstverlagend werkt.
Vermoedelijk dankt de besproken
methode haar populariteit juist aan

haar relatief winstverhogende werking.
Ten slotte: tijdens het congres van de
European Accounting Association in
maart vorig jaar kregen wij de indruk,

dat alle facetten van de verwerking van
belasting in de vervangingswaardejaarrekening buiten ons land nog niet overal

zijn doorgedrongen! Daarom ook loopt
SSAP 15 nog altijd achter bij SSAP 16

en bestrijkt SSAP 15 slechts de nu volgende problematiek.

Het permanent aanwezige deel van de
,,voorziening voor latente betas tingverplichtingen “
Het is voor ons de vraag, of wij
— zoals de heer Andriessen voorstelt —
er wel goed aan doen de Engelse zienswijze over te nemen. Voor zover de
,,voorziening” stamt uit herwaardering

geven wij de voorkeur aan afschaffing
ervan, zoals hierboven is uiteengezet.

Daardoor kunnen wij ons hier beperken
tot de echte overlopende post, die wij

liever ,,uitgestelde belasting” zouden
noemen omdat het karakter van een
voorziening daaraan geheel ontbreekt.
De essentie van het probleem van de
verwerking van belastingen in de jaar-

rekening is het vinden van een antwoord
op de vraag, welk belastingbedrag ten
296

Vermoedelijk zullen de belangrijkste

oorzaken voor het ontstaan van deze

te kern in deze overlopende post wanneer enige voorwaarden worden vervuld:
— de investeringen moeten gelijkmatig
over de tijd gespreid plaatsvinden
dan wel voortdurend groeien;

toch al van twijfelachtige betekenis is,

overlopende post. Zij

draagt geen juridisch karakter, zij is puur
boekhoudkundig van aard, uitvloeisel
van het stelsel van dubbel boekhouden.
Het zal duidelijk zijn, dat wij niet erg

geneigd zijn dit onderdeel van de ,,opknapbeurt” van de heer Andriessen aan
te bevelen. Zij houdt ook het gevaar in
van verlichting van lasten in het heden
— niet impopulair in onze dagen —
tegenover onvermijdelijke lastenverzwaring in de toekomst.

— de fiscale faciliteiten moeten zeer
bestendig zijn en niet nu eens ver-

leend en dan weer ingetrokken of ge-

Conclusie

wijzigd worden.
Een langdurige periode van economische groei en inflatie moge de indruk

wekken, dat de uitgestelde belasting
alleen maar toeneemt, ons dunkt, dat de
meer recente ervaring leert dat noch de

eerste, noch de tweede voorwaarde als
vervuld kan worden beschouwd. Het

conjunctuurverschijnsel en de daarop
via o.m. de belastingheffing reagerende
economische politiek zijn daarvan de
oorzaken. Men doet dan ook de winstbepaling geweld aan, wanneer men aanneemt, dat de transitorische post een
constante kern bevat, die men evengoed

kan weglaten.
De heer Andriessen stelt dat ,,alleen
fiscale claims die binnen redelijk afzienbare tijd tot werkelijke vorderingen
leiden, …. in acht (dienen) te worden

genomen”. Wij zien hierin een voorbeeld van het denken in balanstermen,

het denken vanuit de vermogensvoorstelling. Wij twijfelen — met Schmalen-

bach — uberhaupt aan de betekenis van
de vermogensvoorstelling in een op de
continui’teitsveronderstelling gebaseer-

de jaarlijkse balans. Daarom lijkt het
ons niet doelmatig om ten behoeve daar-

Van de door de heer Andriessen voorgestelde ,,opknapbeurt” voor het vervangingswaardestelsel achten wij alleen
de invoering van een ,,gearing adjustment” aanvaardbaar. Wat hij voorstelt
t.a.v. de ,,voorziening voor latente belastingen” achten wij onaanvaardbaar.
Voor zover deze betrekking heeft op
herwaardering kan zij beter worden afgeschaft. In plaats daarvan moet de her-

waarderingsreserve in een gerealiseerd
en een nog niet gerealiseerd gedeelte
gesplitst worden. Voor zover zij voortvloeit uit tijdelijke verschillen tussen

vennootschappelijke en fiscale winstberekening moet zij onverkort in stand
blijven omdat anders afbreuk wordt ge-

daan aan een correcte winstberekening.
De naam: ,,voorziening voor latente

belastingverplichtingen” zou echter afgeschaft moeten worden omdat zij onjuist is en voortdurend misverstand
wekt.

R. Burgert
18) P. Sanders en R. Burgert, De jaarrekening van ondernemingen, band III; biz. 387.

Auteur