Eén grote illusie
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A. (auteur)
De auteur is algemeen directeur van de SEO en hoogleraar toegepaste economie aan de UvA
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4299, pagina D20, 15 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Vernieuw ende Statistieken
Tre fw oord(e n):
milieustatistieken
Zodra ik de letters d, n en i achter elkaar zie staan, krijg ik de onbedwingbare lust de Veluwe integraal te asfalteren. Asfalt is de
meest duurzame bodembedekker die ik ken.
Mijn aversie tegen de lettercombinatie ‘dni’ is, u begrijpt het, groot. Helemaal als het lidwoord ‘het’ er aan vooraf gaat. Hoewel ‘nationaal
inkomen’ een begrip is waar je enkele vraagtekens bij kan plaatsen, is het tamelijk goed gedefinieerd. Voor ‘dni’ geldt dat niet. Er zijn net
zoveel dni’s als er subjectieve preferenties voor milieudiensten bestaan. ‘Het’ dni bestaat dus niet. Dit in tegenstelling tot de bewering
van Hueting, overgenomen door Verbruggen c.s., dat er wel een eenduidig dni geformuleerd kan worden, namelijk een dat gebaseerd is
op volstrekt inelastische vraagcurves voor bepaalde milieufuncties. Met andere woorden: duurzaamheid tot elke prijs. “Maar”, zo vraag
ik mij af, “voor welke goederen geldt deze extremistische preferentieordening?” Uiteindelijk is dat een kwestie van smaak. Een smaak van
weinigen. Voor milieufundamentalisme is in het feitelijk economisch handelen niet veel steun.
Niet alleen de economische steun, ook de natuurwetenschappelijke onderbouwing van deze extremistische duurzaamheidsnorm is uiterst
wankel. We weten bijvoorbeeld niet in hoeverre het milieu een zelfregulerend vermogen heeft om het broeikaseffect op te vangen. Dat is
geen reden om gewoon niks te doen; de inspanning is echter wel een afweging die wordt bepaald door de verwachte kosten van de
broeikas, de mate van risicoaversie en het belang dat we aan andere zaken in het leven hechten.
Milieufuncties gaan pas tellen op het moment dat er schaarste optreedt en we er economische waarde aan toekennen. Die waarde kan
ontstaan doordat we er een rommeltje van maken, maar net zo goed doordat we welvarender worden. Met de groei van ons inkomen
groeit ook de waardering voor onze leefomgeving. Vroeger was het Naardermeer een goede potentiële locatie voor een vuilstortplaats,
vandaag is het een beschermd natuurgebied waarvoor we bereid zijn hoge directe kosten en alternatieve kosten te maken. Vroeger zou de
korenwolf pech hebben gehad; vandaag is het beest voldoende reden om een miljoeneninvestering te blokkeren. Ons feitelijk gedrag en
de beperkingen die we ons daadwerkelijk opleggen komen direct tot uiting in het nationaal inkomen.
Consumptie kan ‘milieuverliezen’ in de voorraad milieudiensten teweeg brengen, die niet in de prijzen zijn verdisconteerd. “Als dat
werkelijk zo is”, zou ik denken, “moeten we wat aan die prijzen doen, bijvoorbeeld via regulerende heffingen”. Soms ben ik daar voor,
soms tegen – het is in ieder geval een discussie die ik begrijp. Een behulpzaam instrument daarbij is de ‘NAMEA’, de National
Accounting Matrix including Environmental Accounts. Daarmee verbetert het inzicht in de effecten van ons economisch handelen op
specifieke milieuvariabelen die op een bepaald moment relevant geacht worden.
Zulk inzicht krijg ik niet met het lezen van artikelen die pretenderen een objectief duurzaam nationaal inkomen te berekenen. Verbruggen
c.s. hadden opdracht om te onderzoeken of zo’n berekening mogelijk is. Ik meen dat ze zonder dralen “nee” hadden moeten zeggen en
hun onderzoekopdracht hadden moeten weigeren.
In plaats daarvan zijn ze iets gaan doen wat economen niet kunnen en niet horen te doen. Namelijk, berekenen wat het gevolg zou zijn op
het economisch proces van de introductie van fundamentalistische preferenties, die lichtjaren verwijderd zijn van gebleken voorkeuren.
Het model dat ze daarvoor gebruiken, en welk ander empirisch model dan ook, is volstrekt ongeschikt voor zulke dramatische evaluaties.
We hebben geen idee hoe andere preferenties en technologieën zouden reageren op de interventie en of de empirische verbanden op
basis waarvan het model gekalibreerd of geschat is wel robuust zijn voor de beleidsschok. Kwantitatieve algemeen evenwichtsmodellen
zijn behulpzame instrumenten voor het analyseren van bescheiden beleidsinterventies; wie er echter op vertrouwt in een totaal andere
omgeving leidt aan schromelijke zelfoverschatting.
Samenvattend: ‘het’ dni bestaat niet en welk dni dan ook is niet meer dan een wetenschappelijke illusie, die met nationaal inkomen niks te
maken heeft. Het dni is een misleidende welvaartsindicator en een nutteloos kompas voor beleid. Voor de berekeningen die hierboven
gepresenteerd zijn, geef ik geen cent.
Dit artikel is een reactie op H. Verbruggen, R. Gerlagh, M.W. Hofkes en R.B. Dellink, Duurzaam rekenen, ESB-Dossier Vernieuwende
Statistieken, 15 maart 2001, blz. D17
Dossier Vernieuwende Statistieken
H.K. van Tuinen, Ten geleide: Nieuwe statistieken?
B. Los, Kenniseconomie: meten is weten?
L. Soete en B. ter Weel, Reactie: Intelligent kapitaal: vernieuwing vereist
B. van Ark, Macro-economische statistiek: hoe en wat
A. Kleinknecht, Reactie: Nieuwe economie of domme economie?
H. van der Wiel, Arbeidsproductiviteit: niveaus of groei?
M. de Haan, B. de Boer en S.J. Keuning, Econologische statistiek
H. Verbruggen, R. Gerlagh, M.W. Hofkes en R.B. Dellink, Duurzaam rekenen
H.A. Keuzenkamp, Reactie: Eén grote illusie
F.A.G. den Butter, Reactie: De betekenis van het dni volgens Hueting
W. Bier en H. Ahnert, De afruil tussen tijdigheid en nauwkeurigheid
A.B.T.M. van Schaik, Reactie: De ECB heeft meer nodig!
E.J. Bartelsman en H.B.J.B. Maas, Theorie en statistieken
A.E. Steenge, Reactie: Lopen de statistieken altijd achter?
S.G. van der Lecq, Epiloog: Het CBS kijkt naar buiten
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)