b o e k b e s p re k i n g
Economie, quo vadis?
D.A. Hollanders
De auteur is als onderzoeker verbonden aan het Amsterdams
Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS).
hollanders@jur.uva.nl
Economische modellen worden steeds verder verfijnd. Inzichten uit de economie blijken steeds beter toepasbaar op andere onderzoeksgebieden. Fundamentele vragen over de rol van
de economie in het economisch beleid blijven onbeantwoord.
amen als Duhem, Quine, Lakatos en Popper komen zelden voor
in een economieboek, maar ze zijn prominent aanwezig in de
inleiding van het recent verschenen New Frontiers in Economics. Het
doel van dit boek is dan ook opmerkelijk. De in de bundel bijeengebrachte essays gaan in op de vraag hoe de economische wetenschap
zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld en of die ontwikkelingen
mogen gelden als wetenschappelijke vooruitgang.
De auteurs bestrijken zeer uiteenlopende onderwerpen en
hanteren verschillende criteria voor vooruitgang. Sommigen
beoordelen economische modellen eerst en vooral op de plausibiliteit van de aannamen of op de nauwkeurigheid van de uitkomsten. Andere auteurs kijken naar de toepasbaarheid van
bestaande economische theorieën op andere onderzoeksgebieden. Weer anderen hanteren een buitenwetenschappelijk criterium: de mate waarin de economische wetenschap een maatschappelijk relevante bijdrage levert.
N
Plausibel en nauwkeurig
De aannamen achter economische modellen zijn niet altijd
even plausibel. Gedragseconoom Rabin richt zich op de plausibiliteit van de aanname van rationaliteit. Hij geeft een uitgebreid
overzicht van experimenten waarin mensen op niet-triviale
wijze niet rationeel handelen. Rabin stelt vervolgens dat de op
zich zeer nuttige aanname van rationaliteit aangevuld dient te
worden met aannamen die psychologisch realistischer zijn.
De experimenten die Rabin aanhaalt om zijn stelling te staven, zijn niet nieuw, maar wel bijzonder goed gekozen. Zijn
aardigste voorbeeld is de ‘wet van de kleine aantallen’: mensen
overschatten (onderschatten) de kans dat een kleine (grote)
steekproef de eigenschappen van de onderliggende verdeling
heeft. We schatten de kans dat minstens tachtig procent van vijf
muntworpen kop is even groot als de kans dat van twintig
muntworpen er minstens tachtig procent kop zijn (terwijl de
kans in het eerste geval veel groter is). Een ander voorbeeld is
dat mensen hun nut niet goed kunnen voorspellen. Het gepercipieerde nut op basis waarvan beslissingen worden genomen is
bijgevolg niet gelijk aan het daadwerkelijk genoten nut.
Dit soort voorbeelden (Rabin geeft er veel meer) maakt duidelijk dat mensen niet (in staat zijn tot) maximaliseren. Rabin
bespreekt vervolgens kort enkele modellen waarin van rationaliteit afwijkende gedragsaannamen – bijvoorbeeld modellen met
begrensde rationaliteit – formeel worden gemodelleerd. Helaas
laat hij mogelijke kritiek op dergelijke modellen onbesproken. Het
modelleren van elke empirisch geconstateerde afwijking van aannamen leidt al snel tot een onoverzichtelijk grote verzameling van
modellen, waarbij niet duidelijk is hoe deze modellen met elkaar
samenhangen.
338
ESB 29-07-2005
Voorspellen
Al te eenzijdige aandacht op modelaannamen gaat voorbij
aan waar een model voor is bedoeld: het stileren en daarmee
analyseren van een economisch vraagstuk. Dat laatste kan alleen
door het maken van simplificerende aannamen. Werkelijke
waarde heeft een model vervolgens als het bijdraagt aan meer of
beter begrip van het bestudeerde economische verschijnsel. Dit
is het uitgangspunt in de bijdrage van Nobelprijswinnaar
Stiglitz. Het probleem met modellen met perfecte informatie, zo
stelt hij, “was not only that they seemed wrong, but that they also
left a host of other problems unexplainedâ€.
In de besproken modellen is hét cruciale punt dat er op
markten imperfecte informatie is: werknemers weten meer over
hun arbeidsproductiviteit dan de werkgever, verkopers van
tweedehands auto’s meer over de kwaliteit van de auto dan de
koper. Acties bevatten informatie; het wel of niet afgeven van
een garantie door een verkoper bevat informatie over de kwaliteit van het product. Bij imperfecte informatie zijn markten
over het algemeen niet langer (Pareto-)efficiënt (er is met andere woorden een herverdeling mogelijk waarbij niemand er op
achteruit gaat en minstens één persoon er op vooruit gaat). Ook
impliceren modellen in deze geest dat de prijswerking niet hoeft
te zorgen voor gelijkheid van vraag en aanbod. De theorie van
efficiënte lonen, waarbij de productiviteit van een werknemer
positief samenhangt met de hoogte van diens loon, voorspelt
bijvoorbeeld dat er werkloosheid bestaat in een evenwichtssituatie. De winst is dan dat werkloosheid en de hardnekkigheid
ervan verklaard kunnen worden als de uitkomst van het model
en niet als een tijdelijke afwijking van het evenwicht.
Het domein van de economische
wetenschap
Tegenover de bijdragen die bestaande modellen problematiseren, staan de bijdragen van Sykes (New Directions in Law and
Economics) en van Garfinkel en Skaperdas (Contract or War),
waarin bestaande econom(etr)ische modellen worden toegepast
op vraagstukken die op het eerste gezicht niet tot de economie
behoren. Uitbreiding van het toepassingsgebied van de economische wetenschap, is een ander mogelijk criterium voor wetenschappelijke vooruitgang.
Oorlog en consumptie
In het artikel van Garfinkel en Skaperdas wordt gepoogd (het
ontstaan van) oorlog te verklaren door het trekken van de uiterste
consequentie uit een citaat van Edgeworth: “The first principle of
Economics is that every agent is actuated only by self-interestâ€. In het
beschreven model hebben twee agenten de keuze om óf consump-
b o e k b e s p re k i n g
tiegoederen te produceren óf wapens waarmee ze de ander zijn
goederen afhandig kunnen maken. Eigendomsrechten zijn dus niet
gegarandeerd. Waarom zouden mensen er in de markt wel alles aan
doen om hun nut te maximaliseren, maar zich niet schuldig maken
aan diefstal? Uitgaande van deze retorische vraag komen de auteurs
vervolgens niet verder dan de conclusie dat oorlog in het model
onvermijdelijk is en dat oorlog Pareto-inefficiënt is.
De auteurs zetten zich daarbij in de inleiding zonder enige
nadere toelichting af tegen sociaal-wetenschappers. De in de
conclusie gegeven verklaringen voor de af- of aanwezigheid van
conflicten zijn vervolgens politicologisch (de staat) en sociaalpsychologisch (moraal). Garfinkel en Skaperdas weten niet
overtuigend te laten zien dat modelleren hier een nuttige bezigheid is. Er is daarbij een algemener punt aan de orde. Bij het
(ver)kopen van een tweedehands auto is er sprake van een duidelijk economisch mechanisme dat zich goed laat formaliseren.
Het modelleren van een ingewikkeld en bovenindividueel verschijnsel als het ontstaan van oorlog, is alleen nuttig als heuristiek bij een sociologische of politicologische analyse. De combinatie van een
willekeurig aandoend model en ononderbouwde kritiek op ‘de’ sociale wetenschappen vertegenwoordigt alles wat soms zo
tegenstaat in economen. Het is daarbij
opmerkelijk vast te stellen dat economie en
passant niet tot de sociale wetenschappen
wordt gerekend.
valt door economische inzichten, dan is dat wellicht de beste
maatstaf voor wetenschappelijke vooruitgang.
Macro-economische vragen worden, in tegenstelling tot de
micro-economische bijdragen van Rabin en Stiglitz, niet zozeer
ingegeven door de economische wetenschap, als wel door maatschappelijke ontwikkelingen. Dit bevestigt Muhrings stelling dat
ontwikkelingen in de macro-economische wetenschap worden
gedreven door ontwikkelingen in de macro-economie – maar met
een vertraging. Dit geldt ook voor het stuk van Raj over ontwikkelingseconomie, waarin hij alternatieven bespreekt voor de convergentietheorie van Solow. Eén van de cruciale punten is het belang
van het coördineren van verwachtingen om van een ‘slecht’ evenwicht naar een ‘goed’ evenwicht te komen. Als producenten meer
afzet verwachten, zullen ze meer mensen in dienst nemen en dat
kan de verwachte afzetverhoging rechtvaardigen.
In zijn bijdrage over politieke economie stelt Poterba eveneens
een aantal macro-economische vragen. Leidt competitie tussen
verschillende landen bij mobiel kapitaalverkeer tot (inefficiënt)
lage belastingtarieven? Hoe beïnvloedt vergrijzing de economische groei? Hoe de
kosten van mogelijke aanslagen te verdelen
tussen de private en publieke sector? Poterba
beperkt zich in het kader van zijn onderzoeksagenda tot het een (heldere) bespreking
van de vragen en komt niet toe aan een overzicht van mogelijke antwoorden.
Conclusie
Misdaad en maximaliseren
Helaas blijft onbesproken hoe de economie zich als wetenschap heeft ontwikkeld. De
Sykes’ toepassing van conventionele (ecoin de inleiding genoemde wetenschapsfilosonometrische) modellen op gejuridiseerd
fen worden in de rest van de bijdragen niet
gedrag is een stuk vruchtbaarder. Sykes
meer genoemd en dat is een gemiste kans.
neemt als uitgangspunt de woorden van
New Frontiers in Economics
Het zou interessant zijn geweest meer te lezen
Becker dat “criminals make rational choicesâ€.
M. Szenberg & L. Ramrattan (red.)
over de vraag hoe het testen van hypothesen
Hij werpt de vraag op wat de optimale verISBN 05 2154 536 6
in de experimentele economie zich verhoudt
houding is tussen boetes en inbewaringstelCambridge University Press, 2004
tot de Duhem-Quine kritiek, die stelt dat het
ling. Een complicerende factor daarbij is dat
onmogelijk is om hypothesen afzonderlijk te testen. Meer fundaboetes uiteindelijk moeten worden afgedwongen door de dreimentele scepsis, zoals de stelling dat “all econometric models break
ging van inbewaringstelling. Een andere vraag is of zwaarder
down when used for policy†(de wet van Goodhart) blijft onbesprostraffen de criminaliteit verlaagt.
ken. Ook een aantal andere zaken valt op door afwezigheid. Geen
Op dergelijke algemene vragen past geen ongeclausuleerd ja
woord over ontwikkelingen inde niet-lineaire economische dynaof nee. Het gebruik van het vocabulaire en de benadering van de
mica (chaostheorie), simulatietechnieken, neuro-economie en
econoom leiden hier wel tot interessante inzichten. Zo blijken
evolutionaire speltheorie. De samenstellers zeggen daar zelf over
zogenaamde three strikes and your out-wetten in de VS te wordat “our selection will not satisfy every reader.â€
den gevolgd door een stijging van het aantal moorden. De ecoHet bijeenbrengen van een aantal artikelen is nog geen cohenomische uitleg is bijvoorbeeld dat een recidivist eerder geneigd
rente en wetenschapsfilosofisch verantwoorde bespreking van de
zal zijn getuigen te vermoorden als de ernst van zijn recidive
grenzen van de economie. Dat laatste was naar zeggen van de
niet uitmaakt voor de strafmaat. Een andere interessante (zij het
samenstellers wél de inzet. Wie dan ook belang stelt in het laatste
controversiële) bevinding van de econoom Levitt is dat het leganieuws over wetenschappelijke ontwikkelingen in de economie,
liseren van abortus met een vertragingseffect van achttien jaar
zal zich tevreden moeten blijven stellen met de wetenschappezou hebben gezorgd voor een afname van de jeugdcriminaliteit.
lijke journals. Wie zich verheugt in een wetenschapsfilosofische
Ook blijkt uit dit type onderzoek dat minderheden, als voor ververhandeling, wende zich eveneens elders.
schillende variabelen gecorrigeerd is, zwaardere straffen krijgen
Wie evenwel een bundel aardige artikelen over uiteenlopende
opgelegd. Dit zijn interessante toepassingen, waarbij echter wel
onderwerpen wil lezen, kan de gang naar de boekhandel gerust
alle econometrische voorbehouden van kracht zijn.
maken. Op een enkele uitzondering na zijn de bijdragen interessant en lezenswaardig en de auteurs getuigen van een grote eruMaatschappelijke vragen
ditie op hun verschillende vakgebieden. â–
Een vervolgvraag is of (inherent onzekere) uitkomsten van
economisch onderzoek rechtvaardigingsgrond mogen zijn voor
David Hollanders
concreet beleid. Als beleid in toenemende mate te verbeteren
ESB 29-07-2005
339