Economendebat 1995
A. Knoester
470
Het traditionele economendebat
van de Koninklijke Vereniging voor
de Staathuishoudkunde handelt dit
jaar over het financieel-economische
beleid voor 19961. Het jaar 1996 is
extra interessant omdat het het
eerste echte regeringsjaar is van
de paarse coalitie. Na het warmlopen in de laatste maanden van 1994
en in dit jaar rnoet het kabinet-Kok
nu, met name voor de Miljoenennota 1996, tal van knopen doorhakken. Het kabinet verkeert daarbij in
de gelukkige omstandigheid dat de
economic, ondanks de gebruikelijke
onzekerheden zoals nu rond de
dollarkoers, zowel nationaal als
internationaal geweldig meezit. In zekere zin wordt
daarmee het economendebat over het financieeleconomische beleid voor 1996 een luxe-debat.
Dat het luxe-debat ook al binnen het kabinet is
gestart, blijkt bij voorbeeld uit het kabinetsvoornemen om in 1996 de koppeling tussen de sociale uitkeringen en de lonen in het bedrijfsleven te herstellen. Het kabinet wijkt hiermee duidelijk af van het
regeerakkoord, waarin voor de jaren 1996-1998 een
zogenaamde ‘halve koppeling’ is afgesproken. Ook
heeft het kabinet alvast bijna / 1 miljard extra voor
de Betuwelijn uitgetrokken, terwijl het zeer de vraag
is of de in het regeerakkoord ingeboekte bezuiniging
op de arbeidsvoorwaarden van de collectieve sector
(oplopend tot/ 1,5 miljard in 1998) bij de huidige
aantrekkende conjunctuur wel realistisch is.
Meer geld voor de koppeling, de Betuwe-lijn en
de ambtenarensalarissen betekent uiteraard dat meevallers die als gevolg van het gunstige tij optreden,
niet zullen worden aangewend voor een extra lastenverlichting voor burgers en bedrijven. Dit ondanks
het feit dat blijkens het regeerakkoord een lagere
lastendruk als gunstig wordt gezien voor de werkgelegenheid. Een en ander betekent tevens dat de extra
ruimte vermoedelijk evenmin zal worden ingezet
voor een extra verlaging van het begrotingstekort
waarvoor de president van De Nederlandsche Bank
onlangs nog een lans gebroken heeft.
Het is bij dit alles echter te hopen dat het nu
zittende kabinet niet opnieuw in de valkuil zal vallen
waarin al zoveel voorgaande kabinetten gevallen
zijn. En die is dat een meezittende conjunctuur de
neiging van kabinetten versterkt om eerder voorgenomen structurele en pijnlijke maatregelen te vervangen door maatregelen die geacht worden beter bij
het electoraat te vallen. Een recent voorbeeld hiervan
betreft het beleid van het tweede kabinet-Lubbers
(1986-1989). In dit kabinet werden tegenvallers bij de
voorgenomen ombuigingen op de uitgaven weggestreept tegen meevallers bij de belasting- en premieontvangsten. Volgens de huidige minister van Finan-
cien is het dan ook een mythe dat er ten tijde van de
eerste twee kabinetten-Lubbers flink gesneden is in
de collectieve voorzieningen. Hij stelde nog niet zo
lang geleden: “Hoe je het ook wendt of keert, er is in
het Lubbers-Ruding tijdperk geen sprake geweest
van krimp van het volume van de collectieve uitgaven, maar van groei” .
Er valt helaas een soortgelijke mythe te constateren inzake de prestaties van het kabinet-Lubbers/Kok
(1989-1994). Volgens het regeerakkoord van dat kabinet zou de collectieve-lastendruk gestabiliseerd worden op het niveau van 1990, terwijl het financieringstekort van het Rijk teruggebracht zou worden naar
een niveau van 3,25% van het nationaal inkomen in
1994. In het onlangs verschenen Centraal Economisch Plan 1995 wordt echter nog eens bevestigd
dat van deze voorgenomen stabilisatie van de lastendruk niets terechtgekomen is. In de praktijk bleek
deze druk in 1994 ruim 1% van het bruto binnenlands produkt (dat wil zeggen ruim zes miljard gulden!) hoger uit te komen dan op papier beloofd.
En inzake de beloofde daling van het overheidstekort is er al evenmin veel reden tot juichen. In het
zojuist verschenen jaarverslag van De Nederlandsche
Bank constateert Duisenberg dat de huidige ministerpresident in zijn periode als minister van Financien
niet zozeer uitblonk in het terugdringen van de werkloosheid en de staatsschuld, maar veeleer in een “procesmatige versnelling van het opleggen en innen van
aanslagen door de belastingdienst” en in “incidentele
dekkingen” van overheidstekorten zoals de opbrengsten van privatiseringen (KPN e.d.) en “kasschuiven”.
Zonder deze kunstgrepen wordt het beeld voor het
overheidstekort heel wat minder vrolijk, aldus Duisenberg. Het tekort voor 1994 (3,4% van het bbp)
blijkt dan nauwelijks veranderd te zijn ten opzichte
van 1993 (3,3% bbp).
Gelet op dit alles valt het daarom oprecht te hopen dat het financieel-economische beleid voor 1996
niet opnieuw vervalt in oude fouten. Dit betekent
vooral dat strak moet worden vastgehouden aan de
in het regeerakkoord afgesproken budgetdiscipline
en dat meevallers niet stante pede worden verjubeld
via extra uitgaven of via het schrappen van voorgenomen ombuigingen. Zogenaamd cyclische bedrijven
zoals DSM en Hoogovens gebruiken de economische
opleving voor een belangrijk deel voor het krijgen
van meer vet op hun botten om straks beter bestand
te zijn tegen een nieuwe recessie. Het zou goed zijn
als Den Haag dit gezonde bedrijfseconomische uitgangspunt ook eens in praktijk zou willen brengen.
1. Het economendebat 1995 wordt georganiseerd in samenwerking met het Onderzoekcentrum Financieel Econo-
misch Beleid (Ocfeb) van de EUR. Het vindt plaats in het
Congresgebouw in Den Haag op vrijdag 19 mei, 14.00 uur.
2. G. Zalm, Mythen, paradoxen en taboes in de economische poiitiek, Amsterdam, 1990.