Ga direct naar de content

Dienstencheques

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 21 1995

Dienstencheques
J.A. Knigge en M. Rijnbout*
dit moment staat de dienstencheque als arbeidsmarktinstrument volop in de
belangstelling. De meningen over dit instrument lopen nogal uiteen. Bepaalde
varianten van de dienstencheque kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het
verminderen van de werkloosheid. Keerzijde is dat deze varianten de nodige
verplichtingen met zich brengen voor de deelnemers aan dit stelsel.
Het aanhoudende grootschalige werkloosheidsprobleem in Nederland en andere westerse landen heeft
geleid tot de erkenning dat initiatieven op vergelijkbare schaal nodig zijn om in deze situatie verandering te brengen. De vraag naar arbeid blijft onvoldoende om de bestaande en nog steeds groeiende
groep van werklozen van werk te voorzien. Vooral in
het onderste segment van de arbeidsmarkt doet zich
een sterke discrepantie tussen de vraag naar en het
aanbod van arbeid voor. Dit vraagt om gedegen onderzoek naar de structurele problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en om de ontwikkeling van
nieuwe en creatieve oplossingen.
De dienstencheque (of zoals deze in de media al
genoemd is de ‘banenbon’) is mogelijk zo’n oplossing. Met de dienstencheque wordt beoogd voor specifieke diensten (bij voorbeeld op het terrein van de
zogenaamde persoonlijke dienstverlening) een formele markt te ontwikkelen, waar deze activiteiten nu
veelal in de informele sfeer worden verricht.
Inmiddels heeft de dienstencheque ook de aandacht getrokken van beleidsmakers. Onlangs is minister Melkert van SZW met het plan gekomen om experimenten uit te voeren met dienstencheques1. Ook
door anderen, zoals het VNO/NCW en de Britse econoom Snower zijn voorstellen op dit terrein gedaan .
Het HIM heeft onlangs voor de Europese Commissie een onderzoek naar de dienstencheques verricht . Aanleiding was de vermelding van dit instrument in het Witboek voor de aanpak van de
omvangrijke werkloosheid in de Europese Unie .
Doel van het onderzoek was om diverse varianten
van dienstencheques te ontwikkelen en de kenmerken daarvan te identificeren. Deze varianten dienden
vervolgens op hun potentie voor werkloosheidsbestrijding te worden onderzocht. In gesprekken met
onafhankelijke deskundigen en diverse maatschappelijke organisaties zijn de varianten getoetst op het
maatschappelijke draagvlak.

Doel en typering van dienstencheques
De dienstencheque kan gezien worden als een betaalmiddel voor specifiek omschreven diensten, met
name in de sfeer van de persoonlijke dienstverle-

ning. Deze diensten worden tegen een aantrekkelijke
prijs aangeboden. De dienstencheque dient een bijdrage te leveren aan het realiseren van twee doelen,
te weten:
• het scheppen van werkgelegenheid (in de dienstensector);
• het creeren van markten voor diensten die maatschappelijk nuttig worden geacht, maar waarvoor
geen goed functionerende markt bestaat.
Door verschillende ontwikkelingen in de Europese
landen is de behoefte aan dienstverlening enorm gegroeid: de vergrijzing van de bevolking, de groei van
het aantal huishoudens met twee verdieners, de toenemende individualisering, het verdwijnen van traditionele buurtverbanden, enzovoort. Het gaat hierbij
veelal om diensten in de sfeer van persoonlijke
dienstverlening. Dit zijn diensten die verleend worden aan individuen of huishoudens, dichtbij het huis.
De behoefte aan persoonlijke dienstverlening
wordt echter op dit moment veelal niet omgezet in
uitbesteding van deze diensten. Naast de zware lasten die op arbeid drukken wordt het functioneren
van deze markt belemmerd door het ontbreken van
een traditie in het gebruik maken en verrichten van
persoonlijke dienstverlening en de ‘feodale bijsmaak’
die hieraan kleeft in de opvatting van veel Europese
burgers. Het feit dat in veel gevallen voor het verlenen van deze diensten weinig opleiding en vaardigheid vereist is, draagt nog bij aan deze opvatting. Het

* Senior onderzoeker resp. stagiaire bij EIM/Arbeidsvraagstukken. De laatste heeft een belangrijke bijdrage aan het
onderzoek geleverd door het verrichten van het veldwerk.
De auteurs danken L.H.M. Bosch en A.P.M. Nijsen voor hun
commentaar op een eerdere versie.
1. Plan Melkert voor inzet werklozen, het Financieele Dagblad, 28 februari 1995.
2. Werkgevers op de bres voor 600.000-banenplan, het Financieele Dagblad, 19 oktober 1994.
3. J.A. Knigge en M.J. Rijnbout, De dienstencheque, een onderzoek naar werkgelegenheidspotentie en haalbaarheid
van de dienstencheque in Nederland, EIM/Arbeidsvraagstukken, mei 1995.
4. Europese Commissie, Witboek groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, 1993.

stimuleren van een markt voor
deze diensten is een reele mogelijkheid om werkgelegenheid te
creeren voor de ‘harde kern’ van
langdurig werklozen.
De dienstencheque als beleidsinstrument heeft een aantal kenmerken:
• de dienstencheque creeert
werkgelegenheid, in het bijzonder voor laaggeschoolden;
• de diensten betreffen vormen
van persoonlijke dienstverlening, die nu (als witte diensten
uitgevoerd) niet van de grond
komen;
• de cheque kent een keuzevrijheid: de besteder kan de cheque aan verschillende diensten
uitgeven;
• de prijs van de dienst ligt substantieel lager dan de huidige
witte prijs;
• de cheque dient diensten te
professionaliseren, zodat hiervoor een markt kan ontstaan.

Varianten van de
dienstencheque

Schema. Verschillende mogelijkheden voor de aard van de diensten, besteders, dienstverleners en vormaspecten van dienstencbeques
Diensten:

Besteders:

Dienstverleners:

Vormaspecten:

• Directe persoonlijke
dienstverlening (b.v. diensten aan bewoners van
bejaardenhuizen en verzorgingstehuizen, kinderopvang enz.).
• Directe persoonlijke
dienstverlening aangevuld met onderhoud- en
reparatiediensten, cursussen en begeleiding van
sportieve, culturele en
vormende activiteiten.
• Maatschappelijke projec-

• Alleen werknemers.
• Alle inkomenstrekkers
(werknemers en uitkeringsgerechtigden).

• Uitvoering door specifie-

ke groepen van uitkeringsgerechtigden (langdurig

• Financiering uit sociale
premies.

ten (diensten ten behoeve
van de gemeenschap, uitbesteed door overheidsinstanties).
• Diensten die in de
marktsector slecht functioneren (b.v. diensten met
lange wachttijden, slechte
kwaliteit van dienstverlening enz.).
• Diensten die nu voor
een groot deel zwart gebeuren.
• Alle arbeidsintensieve
activiteiten.

• Alle diensten.
Bij de vormgeving van de dienstencheque is een aantal terugkerende elementen te ontdekken. Deze vormen de
‘bouwstfenen’ van de dienstencheque:
1. voor welke diensten is de dienstencheque bestemd?
2. wie besteedt de cheque?
3. wie levert de diensten?
4. welke vormaspecten kunnen worden onderscheiden?

In nevenstaand schema worden al deze elementen
(‘diensten’, ‘besteders’, ‘dienstverleners’ en ‘vormaspecten’) met een aantal voorbeelden gei’llustreerd.
In het kader van ons onderzoek zijn vier varianten van dienstencheques ontwikkeld, die overeenkomen met de verschillende invalshoeken die met betrekking tot de dienstencheque kunnen worden
onderscheiden.

Variant I: het ‘vrije’ model
Deze variant is een model dat onderzocht is in opdracht van en de voorkeur geniet van DG-V van de
Europese Commissie. In deze variant kunnen besteders (vrijwillig) de dienstencheques als deel van het
lopn ontvangen op basis van individuele of collectieve afspraken5. Daarbij wordt een fiscaal voordeel geboden door de overheid. Door besparingen op uitkeringen en aanvullende belastinginkomsten als gevolg
van extra werkgelegenheid moet budgetneutraliteit
worden bereikt. De diensten worden verricht door
speciale, gecertificeerde ondernemingen waarbij het
personeel werkt onder reguliere arbeidsvoorwaarden. Voor de uitvoering van de diensten kunnen langdurig werklozen worden ingeschakeld, maar dit

ESB 21-6-1995

• Aanvullend mogelijkhe-

werklozen, laagopgeleiden enz.).

• Geleidelijke invoering
in plaats van loonsverho-

den voor overheidsinstellingen en stichtingen om
dienstencheques te verwerven en te besteden.
• Aanvullend mogelijkheden voor bedrijven om

ringsgerechtigden.
• Uitvoering door gecertificeerde ondernemingen,
ten einde kwaliteit, structuur en status van de aan-

ging.
• Financiering uit netto
inkomen van de besteder.
• Dienstencheque op
naam of verhandelbaar.
• Dienstencheque met
beperkte of onbeperkte

dienstencheques te ver-

geboden diensten te waar-

geldigheidsduur.

werven en te besteden.

borgen.
• Uitvoering door gecertificeerde ondernemingen,
met aanvullende restricties, zoals het in dienst

• Uitvoering door uitke-

nemen van een bepaald
quotum kansarmen, boven een bepaalde bedrijfsgrootte.
• Alle aanbieders, te weten ondernemingen, zelf-

• Toepassen van dwang

bij de besteding van de

cheque.
• Toepassen van dwang
bij de uitvoering van de
diensten (uitkeringsgerechtigden).
• Aanwezigheid van een
bemiddelende organisatie
bij de uitvoering en uitgifte van cheques.

standigen en uitkeringsgerechtigden, die erin
slagen voor het uitvoeren

van dergelijke diensten
opdrachten te verwerven.

hoeft niet. De diensten zijn beperkt tot persoonlijke
dienstverlening en maatschappelijk nuttig geachte
diensten, waarvoor nu geen formele markt bestaat.

Variant II: het ‘verplichte aanbod’-model
Deze variant komt overeen met het model dat op dit
moment functioneert in meer dan 200 Belgische ge-

meenten, en dat ook wel PWA-model (Plaatselijke
Werkgelegenheids-Agentschappen) genoemd wordt.
In dit model worden uitkeringsgerechtigden verplicht
gedurende (maximaal) tien uur per week bepaalde
diensten te verrichten. Via een van de plaatselijke
werkgelegenheidsagentschappen kan voor een laag
uurtarief (tussen de/ 10 en/ 15) van deze diensten
gebruik gemaakt worden. De uitkeringsgerechtigden
mogen hiervan een deel (/ 7,50 per uur) behouden.
De particulier geniet tot een bepaald maximum belastingaftrek. Naast persoonlijke dienstverlening aan particulieren kunnen ook diensten verricht worden voor
(semi-)overheidsinstellingen. Tevens kan seizoenarbeid verricht worden voor de landbouw, mils de reguliere arbeidsmarkt daar niet in kan voorzien.

Variant III: het ‘verplichte vraag ‘-model
In dit model (dat in het onderzoek ook wel het
‘volumemodel’ wordt genoemd) wordt de dienstencheque (wettelijk) opgelegd en krijgt iedere werknemer een deel van het inkomen (voorgesteld wordt
5%) uitbetaald in cheques. De bestemmingsmogelijk-

5. Vergelijkbaar met de spaarloonregeling.

heid is verbreed naar (semi-)coJlectieve diensten alsmede marktdiensten die nu voor een (te) groot deel
zwart verricht worden, zoals kappersdiensten, schildersdiensten en tuinonderhoud. Met inachtneming

van vestigings- en vakbekwaamheidseisen kunnen

diensten. Een afwijkend aspect in het VNO/NCWplan is (net als in het plan-Melkert) dat alle particulieren in aanmerking komen voor de besteding van de
cheques, terwijl in variant I sprake is van een beperk-

aJJe aanbieders die erin sJagen een opdracht te verwerven, voor de dienstencheque werken.

te groep. De introductie van de cheque in combinatie met de verlaging van het minimumJoon is ook
een nieuw element.

Variant TV: bet ‘voor wat boort wat’-model

Plan-Snower

Het Voor wat hoort wat’-model gaat uit van een verplichte wederdienst die uitkeringsgerechtigden gedurende circa tien uur per week moeten verrichten
voor het ontvangen van de uitkering. Degenen die sociale premies afdragen krijgen hiervoor dienstencheques die ze bij de uitkeringsgerechtigden kunnen besteden. Net als in variant II moet het hierbij gaan om
strikt additionele diensten omdat anders verdringingseffecten optreden. In tegenstelling tot variant II staan
er voor werklozen geen extra verdiensten tegenover.

De Britse econoom Snower heeft voorgesteld om aan
werknemers een deel van het loon te laten uitbetalen
in cheques . De cheques zouden belasting- en premievrij moeten worden verstrekt. Voor de ondernemingen zijn de kosten van de cheque aftrekbaar. Dit
plan komt vrijwel overeen met variant III. Alleen
werknemers komen voor de cheque in aanmerking
en zij ontvangen verplicht een deel van het loon in
cheques. De beperking in keuzevrijheid wordt ‘gecompenseerd’ door het feit dat de belastingvrijstelling de koopkracht verhoogt.

Recente beleidsinitiatieven
Beoordeling van de varianten
Recent hebben diverse beleidsmakers en wetenschappers plannen ontwikkeld op het vlak van de dienstencheque, zoals minister Melkert van SZW, het VNO/NCW en de Britse econoom Snower.

durig werklozen in dienst nemen voor de uitvoering
van specifieke diensten voor particulieren. De betreffende onderneming ontvangt daarvoor aanvullend
een subsidie van de overheid, zodat de diensten tegen een laag uurtarief kunnen worden aangeboden.
In dit plan kunnen particulieren dienstencheques ko-

De varianten kunnen pas succesvol worden genoemd, als ze voldoen aan een aantal eisen, met
name op het gebied van de verdringing en de uitvoerbaarheid. Voorkomen moet worden dat bestaande,
florerende economische activiteiten gehinderd (verdrongen) worden door nieuwe activiteiten. Het is
hetzelfde gevaar als speelt bij het opzetten van banenpools. Nog onlangs is er opnieuw voor gewaarschuwd dat het mogelijk oprekken van de begrippen
additionaliteit en kansloosheid (van de deelnemers
aan banenpools) ernstige gevolgen kan hebben voor
de verdringing van bestaande sectoren . Ook bij de
dienstencheque zal dit een continu aandachtspunt

pen, en deze alleen besteden bij ondernemingen.

moeten blijven.

Dit plan lijkt op variant I. Alleen ondernemingen
komen in aanmerking voor de uitvoering van de
diensten. Ook is er bij zowel vragers als aanbieders
sprake van vrijwilligheid. Er zijn ook elementen die
afwijken van variant I. In het plan-Melkert mag de onderneming alleen werklozen aannemen voor het verrichten van deze diensten en wordt in tegenstelling

Varianten dienen ook uitvoerbaar te zijn. In het
bijzonder dient ervoor te worden gewaakt dat door
het introduceren van complexe voorwaarden de administratieve lasten van werkgevers en andere deelnemers onnodig hoog worden opgeschroefd, waardoor de cheque contraproduktief wordt .
De cheque mag ook niet nadelig ingrijpen in de
keuzevrijheid van bestedingsmogelijkheden (economische efficientie). Daarnaast dienen varianten gelijke mogelijkheden te scheppen voor de diverse deelnemers die op de markt worden toegelaten en
dienen de maatregelen aanvaardbaar te zijn voor de
uitvoerders van diensten, met name als het werklozen betreft die onvrijwillig worden ingezet.
Ten slotte is een belangrijk criterium de mate
waarin nieuwe economische activiteiten worden gegenereerd en de werkloosheid wordt teruggedrongen.
Om de aantrekkelijkheid van de varianten vast te
stellen dienen zij aan de volgende criteria te worden
getoetst.

Het plan-Melkert
Minister Melkert wil experimenten gaan uitvoeren
met de dienstencheque, waarbij ondernemingen lang-

tot variant I een overheidssubsidie verleend. Daar-

naast kunnen alle particulieren cheques kopen, terwijl deze in variant I alleen toegankelijk zijn voor
werknemers; de financiering loopt in variant I immers via het loon van de besteders.

Het VNO/NCW-plan
In het najaar van 1994 is het VNO/NCW gekomen
met een plan, waarbij specifieke, gecertificeerde ondernemingen goedkope diensten verrichten voor particulieren tegen betaling van een dienstencheque.
Deze ondernemingen zouden voor dit personeel vrijgesteld moeten worden van de kosten van de wig.
Het VNO/NCW heeft aan dit plan ook voorstellen gekoppeld voor de verlaging van het minimumloon.
Dit plan lijkt eveneens op variant I. Ook in dit
plan is sprake van vrijwilligheid en worden de diensten uitgevoerd door (gecertificeerde) ondernemingen. Net als in variant I hoeven niet perse werklozen
ingeschakeld te worden voor de uitvoering van de

6. Zie E.J. Bomhoff in NRC Handelsblad, 30 januari 1995.
7. Arbeidsvoorziening, Evaluatie van de banenpools, tweede fase, februari 1993.

8. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sociale Nota 1995, biz. 46.

Verdringing
In variant I zullen de diensten plaatsvinden op een
beperkt terrein, te weten de persoonlijke dienstverlening. De kans op verdringing van bestaande witte activiteiten is daar relatief beperkt. Dit wordt nog versterkt, doordat alleen specifieke, gecertificeerde
ondernemingen als uitvoerders op deze markt zullen

Verdringing
Uitvoerbaarheid
Bestedingsvrijheid
Gelijke kansen

opereren.

Sociale aanvaardbaarheid

In variant II kunnen de bemiddelende plaatselijke
werkgelegenheidsagentschappen (PWA’s) toetsen of
de verzoeken voor de uitvoering van diensten overeenkomen met de van te voren nauwkeurig vastgelegde lijst van diensten. Als deze toetsing goed gebeurt, zal het gevaar ook hier beperkt zijn. Wel dient
te worden gewaarschuwd voor het ‘paard van Troje’effect. Hiermee wordt bedoeld dat de ontstane contacten tussen dienstverleners en besteders bij het verrichten van de diensten zouden kunnen leiden tot
een betere werking van de zwarte markt. De met de
additionele dienstverlening ontstane relatie kan ge-

Varianten
I
II

Economische effectiviteit

makkelijk voortgezet worden in de zwarte sfeer als
de besteder nog werkzaamheden heeft die buiten de
bestedingsmogelijkheid van de dienstencheque vallen, of als de besteder en de dienstverlener onderling
een regeling kunnen treffen die voor beiden voordeliger is dan het dienstenchequesysteem. Op deze wijze
wordt het tegendeel bereikt van wat wordt beoogd.
In variant III zullen, met het oog op het bereiken
van een zo groot mogelijk economisch effect, ook
diensten in de marktsector, die nu veelal zwart plaatsvinden (kappersdiensten enz.), onder de cheque
gaan vallen. De verdringing van de activiteiten die
wel wit worden uitgevoerd, zal hier mogelijk een belangrijke rol spelen, maar de verbreding van de
markt wordt in deze variant doelbewust nagestreefd.
In variant IV zal vanwege het beperkte dienstenpakket het gevaar van verdringing gering zijn.

Uitvoerbaarheid
In diverse varianten zullen problemen ontstaan bij de
Uitvoerbaarheid. De elementen van dwang die aanwezig zijn bij de variant II, III en IV zullen ertoe leiden dat zeker een deel van de deelnemers zich niet
makkelijk in het systeem zal schikken. Dit geldt met
name voor variant IV waarbij werklozen zonder een
duidelijke beloning een wederdienst moeten verrichten voor de uitkering. Ook in variant II zal een deel
van de werklozen (langdurig werklozen) verplicht
worden een bijdrage te leveren, zij het dat zij financieel gewin hebben van participatie. In variant II dienen agentschappen te worden opgericht, hetgeen
omvangrijke voorbereiding en werkzaamheden met

zich mee zal brengen. De opzet van het stelsel in de
varianten I en III lijkt nog het meest aantrekkelijk
(via werkgevers), hoewel ook daar veel nieuwe activiteiten moeten worden opgestart (administratieve

lasten!).

Bestedingsvrijheid
Variant III scoort op dit vlak het meest negatief. Werknemers zullen verplicht worden een deel van hun
loon aan te wenden aan diensten, die onder het etiket dienstencheque worden aangeboden. De breedte
van het pakket aan diensten compenseert deze ver-

ESB 21-6-1995

Criteria

III

IV

Betekenis van de symbolen: ++ substantieel positief; + positief; 0 neutraal of geen duidelijk effect; – negatief; — zeer negatief (mogelijk prohibitieO.

plichting slechts ten dele. De overige varianten kennen relatief veel bestedingsvrijheid.

Scheppen van gelijke kansen
In de varianten I en III kunnen alleen werknemers
cheques kopen. Zeker in variant I, waarbij de overheid een fiscaal voordeel biedt, is sprake van discriminatie. De verplichting in variant III stelt deze bevoordeling echter in een ander daglicht. Aan de
aanbiederskant creeert variant I ongelijke kansen
door de keuze voor alleen gecertificeerde ondernemingen. In de varianten II en IV wordt door de keuze voor alleen werklozen die als aanbieders zullen
optreden voor specifieke diensten, geen ongelijkheid
gecreeerd tussen ondernemingen. In variant III mogen naast ondernemingen ook werklozen hun diensten aanbieden.

Sociale aanvaardbaarheid
Om de verschillende varianten van de dienstencheque te beoordelen op hun maatschappelijke aanvaardbaarheid zijn gesprekken gevoerd met onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van
belanghebbende organisaties (werkgeversorganisaties, vakbonden, branche-verenigingen, organisaties
van vrijwilligers, organisaties van werklozen enz.).
In het algemeen blijkt er een breed draagvlak te
zijn voor dit type beleid van lastenverlichting. Wel
bestaat bij velen twijfel of de dienstencheque het juiste middel is om deze lastenverlichting te bieden.
De varianten II en IV scoren slecht op de mate
van sociale aanvaardbaarheid, zo bleek uit de gesprekken met vertegenwoordigers van de diverse organisaties. Verplichte deelname van werklozen wordt
niet aanvaardbaar geacht. Dit geldt met name voor
variant IV. In variant II zal de financiele vergoeding
voor werklozen een deel van de pijn verzachten. De
dwang die in variant III aan werknemers wordt opgelegd bij de verplichte besteding van een deel van het
loon wordt ook niet aanvaardbaar geacht.

(Economische) effectiviteit
Door de verplichting die is opgelegd aan de vragers
van diensten in variant III resulteert een groot effect
in termen van koopkrachtige vraag en werkgelegenheid. Ook in variant IV wordt door de verplichte inschakeling van een groot aantal aanbieders een groot
effect bereikt. In variant II is het effect substantieel
kleiner, omdat de kring van aanbieders is ingeperkt.
Variant I, ten slotte, is een variant met veel perspec-

Tabel 1. Beoordeling van varianten van de
dienstencbeque

tief, doordat zij financiele stimulansen biedt. Door
het vrijwillige karakter ervan zal de omvang van de
koopkrachtige vraag echter vooralsnog beperkt zijn.
De scores op de diverse criteria zijn in label 1 samengevat. De label laat zien dal varianl III zeer posilieve
economische effeclen genereert, maar negalief scoort
op veel andere criteria. Varianl IV scoort overwegend
negalief. Bij de Varianlen I en II beslaat een divers

beeld.

Werkgelegenheidseffecten
Voor Nederland ontbreken gedetailleerde berekeningen van het werkgelegenheidseffect dat inlroduclie
van de dienslencheque zou kunnen hebben. In een
Belgische sludie in opdrachi van de Europese Commissie en de Koning Boudewijnsiichling is een schalling gemaakl van hel werkgelegenheidseffecl van diverse modellen van de dienslencheque . Hierbij is
een zogenaamde ‘realistische varianl’ gedefinieerd,
waarbij werknemers voor een bedrag van circa / 100
per maand verplichl cheques moeien kopen die belaslingvrij worden verslrekl. Op grond van gedelailleerde modelberekeningen koml de sludie tol de conclusie dal deze varianl in Belgie circa 67.000 nieuwe
banen genereert en een budgettair overschoi (Rijk
plus sociale-zekerheidsfondsen) opleverl van circa /
200 miljoen.
In een andere Belgische nolilie worden effeclen

van de Plaalselijke Werkgelegenheids Agenlschappen
(PWA’s) geschal, die mei ingang van oklober 1994 in
werking zijn gelreden10. Daarbij wordl voorzien dal
20.000 werklozen zullen paiticiperen onder de vlag
van de PWA’s.
Mel behulp van enkele aanvullende verondersiellingen zijn de Belgische uilkomsten te vertalen naar
Nederland. De Belgische ‘realislische’ varianl lijkl op
onze varianl III. Voor de berekening van hel werkgelegenheidseffecl van varianl III moel worden gecorrigeerd voor de grolere werkgelegenheid in Nederland
(circa 5 miljoen loonlrekkenden in Nederland versus
3 miljoen in Belgie) en de grolere nello loon-impuls.
In de Belgische varianl wordl gerekend mei een
‘loonoffer’ van 2,5% van hel inkomen, lerwijl in varianl III wordl uilgegaan van 5%. Na correclie voor
deze twee facloren (en abslraherend van specifieke
verschillen lussen de Nederlandse en Belgische arbeidsmarkl) kan hel werkgelegenheidseffecl geschal
worden op circa 175.000 a 275.000 banen. Bedachl
zij, dal door de fiscale vrijslelling van de aangekochle
cheques de koslen van de cheques nello slechls 2% a
3% van het inkomen bedragen (afhankelijk van de
belaslingschijf waarin men zich bevindl).

Tabel 2. Geraamde Werkgelegenheidseffecten

In Varianl I vindl dislribulie eveneens alleen via
loonlrekkenden plaals, maar is de aanschaf van de
dienslencheques vrijwillig. Hel werkgelegenheidseffect kan daardoor worden geraamd op circa 30.000 a
50.000; beduidend lager dan bij variant III.
Voor de schatting van hel werkgelegenheidseffecl
in varianl II kan worden aangesloien bij hel werkgelegenheidseffecl dat in Belgie wordt gerealiseerd (circa 20.000) en hel aanlal aanbieders dal in Nederland
kan worden gerealiseerd. Op basis hiervan kan hel
effecl van varianl II worden geraamd op 20.000 a
40.000 banen.
In varianl IV beslaal de verplichling voor alle
werklozen om voor een aanlal uren in de week dienslen le verrichlen en de verplichling bij vragers om
voor een bepaald bedrag cheques aan le kopen. Op
basis van de aanbodcapacileil die geleverd kan worden door circa 650.000 werkzoekenden kan hel werkgelegenheidseffecl voor deze varianl geschal worden
op circa 100.000 a 150.000 banen, waarbij rekening is
gehouden mei een zekere uitval van specifieke groepen werklozen.
De globale schallingen voor Nederland van hel
werkgelegenheidseffecl van elk van de vier varianlen
worden in label 2 samengeval. Benadrukl zij dal hel
gaal om indicaiieve schallingen, die zijn uiigedrukl in
banen. Als deze uilkomslen worden geconfronieerd
mei hel geslelde doel om een subslanliele werkgelegenheidsgroei le bewerkslelligen, is de conclusie dal
de varianlen I en II hieraan wel een bijdrage leveren,
maar veel minder dan de varianlen III en IV. Varianl
III (en in mindere male varianl IV) kunnen een zeer
subslanliele bijdrage leveren aan de groei van de
werkgelegenheid en hel verminderen van de werkloosheid. De evidenle paradox is echler dal slechls
de varianlen I en II maalschappelijk geaccepleerd
worden. Ook de plannen van Melkert, VNO/NCW en
Snower worden geconfronieerd mei deze paradox.
Al mei al is de conclusie dal door hel iniroduceren van dienslencheques een subslanliele bijdrage
aan de beslrijding van de werkloosheid kan worden
geleverd. Tegelijk moel worden beseft dal de varianlen die hel meesl effeclief zijn, bij invoering ook de
meesle weersiand zullen oproepen.
J.A. Knlgge
M. Rijnbout

van

de vier varianten van dienstencbeques
Variant I
Variant II
Variant III

Variant IV

+ 30.000 a 50.000
+ 20.000 a 40.000
+ 175.000 a 275.000
+ 100.000 a 150.000

9. J.F. Lebrun en L. de Selys, De dienstencheque, een instrument voor de ontwikkeling van de dienstverlening in de directe omgeving, 1984.
10. Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en Gelijke-kan-

senbeleid, Notitie over Plaatselijke Werkgelegenheids Agent-

schappen, Brussel, juni 1994.

Auteurs