Ga direct naar de content

Democratische vrijheid en economische groei

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 14 1994

Democratische vriiheid en
economische groei
]. de Haan en C.L.]. Siermann*
oewelsommige studies een positief verband laat zien tussen democratie en groei,
hebben met name de Aziatische tijgers aangetoond dat snelle economische groei
niet met democratische vrijheid hoeft samen te hangen. Ook dit artikel toont aan dat
er geen robuuste samenhang is, noch in positieve, noch in negatieve zin.

H

‘Democracy works best’, zo luidde de kop van een
recent artikel in 7be Economist!. Volgens de auteur
hebben aanhangers van de Aziatische benadering
van economische ontwikkeling ongelijk. Een verlicht
autoritair bestuur vormt geen noodzakelijke voorwaarde om hoge economische groeicijfers te halen.
Integendeel, democratische vrijheid stimuleert economische vrijheid, wat op zijn beurt bij uitstek de groei
bevordert.
De laatste jaren zijn verschillende studies verschenen waarin een positief verband wordt gevonden
tussen het niveau van democratische vrijheid in een
land en de lange-termijn economische ontwikkelinl.
De conclusie van deze stroom van artikelen is opmerkelijk, daar tot voor kort meestal van exact de tegenovergestelde relatie tussen democratie en economische groei werd uitgegaan. Deze laatste visie lijkt op
het eerste gezicht ook in overeenstemming met de
praktijk. Veel van de landen met een sterk groeiende
economie zijn zogenoemde ‘Aziatische tijgers’, die
doorgaans een tamelijk autoritair bewind hebben.
Verschillende Aziatische leiders, waaronder de president van Singapore, Lee Kuan Yew, beweren dat
discipline noodzakelijk is voor een stabiele economische ontwikkeling. De vereiste discipline zou worden belemmerd door democratische vrijheid3. Aanhangers van deze visie wijzen op de ervaringen in de
voormalige Sovjetunie waar democratische vrijheden
werden geïntroduceerd voordat economische hervormingen plaats vonden; de landen waarin het vroegere Sovjetimperium is uiteengevallen betalen nu een
hoge prijs in de vorm van chaos en economische achteruitgang.
Dit artikel behandelt de theoretische en de empirische literatuur over de samenhang tussen democratie
en economische groei. Eerst bespreken wij de argumenten voor de traditionele visie dat democratische
vrijheden slechts zijn weggelegd voor landen die een
bepaald ontwikkelingsniveau
hebben bereikt. Vervolgens gaan we in op het standpunt dat democratische
vrijheid bevorderlijk is voor de economische ontwikkeling. De belangrijkste tekortkomingen van het empirische onderzoek ter zake komen aan de orde. Uit

onze eigen schattingsresultaten, die daarna worden
gepresenteerd, blijkt dat er geen sprake is van een robuuste samenhang tussen democratie en economische groei, noch in positieve, noch in negatieve zin.

Democrati~ en economische

ontwikkeling

Voorstanders van het Aziatische ontwikkelingsmodel
kunnen zich beroepen op diverse theoretische studies die steun geven aan de visie dat een democratisch politiek systeem nadelig is voor economische
groei. De basisveronderstelling
in deze theorieën is
dat een op democratische wijze gekozen bestuur
doorgaans zwak is. Een democratisch gekozen regering staat onder zware politieke druk van pressiegroepen, die streven naar bevordering van hun deelbelang ten koste van het algemene belang. Met name
in ontwikkelingslanden
kunnen dergelijke pressiegroepen aanzienlijke negatieve sociaal-economische
invloed uitoefenen. Over het algemeen hebben zulke
landen namelijk een heterogene samenstelling van
de bevolking, zowel qua religie als qua etnische achtergrond. In een democratie zouden politieke leiders
deze sociaal-culturele verschillen proberen te verscherpen om hun electorale basis te versterken.
De strijd om de kiezer wordt ook als argument gebruikt om aannemelijk te maken dat democratische
regeringen kortzichtig zijn. In deze gedachtengang
ontbreekt het democratische regeringen aan politiek
moed om moeilijke langere-termijn beslissingen te ne-

• De auteurs zijn verbonden aan de vakgroep algemene economie van de economische faculteit van de Rijksuniversiteit
Groningen.
1. Tbe Economist, 27 augustus 1994, blz. 9 en blz. 15-17.
2. Voor een overzicht wordt verwezen naar J. de Haan en
C. Siermann, The Impact of Democracy and Political Instability on Economic Growth: A Review, Centre for Development Studies University of Groningen, Development and Security, maart 1994.
3. “I believe that what a country needs to develop is discipline
more than democracy. The exuberance of democracy leads to
incliscipline and disorderly conduct which are inimical to development”. The Economist, 27 augustus 1994, blz. 15.

men. Zo zouden autoritaire regimes eerder bereid
zijn om consumptie en lonen te beperken om de investeringen te stimuleren. Ook drastische hervormingen zouden beter door autoritaire regimes kunnen
worden uitgevoerd. Overigens is het zeer de vraag in
hoeverre autoritaire regimes beter in staat zijn om belangrijke economische hervormingen door te voeren
dan democratisch gekozen regeringen. Uit recent onderzoek naar hervormingen komt geen samenhang
tussen regeringsvorm en succes van de hervormingen naar voren 4.
Een derde argument dat vooral door Aziatische
regeringen wordt gebruikt, is dat een effectief ontwikkelingsbeleid vraagt om een alles omvattende,
consistente en gestructureerde aanpak. Een tweepartijen-systeem leidt vaak tot een politieke zig-zag
koers van nationalisering, privatisering en re-nationalisering onder afwisselende regeringen. Evenredige
vertegenwoordiging leidt veelal tot onwerkbare coalities, die door interne politieke machtsspelletjes niet
tot een efficiënte aanpak van de economische problemen komen.
Tegenstanders van deze kijk op de relatie van
democratie en groei voeren aan dat beperking van
de vrijheid een negatieve invloed heeft op de dadendrang van mensen. Zij stellen dat politieke onvrijheid
onherroepelijke leidt tot willekeur. De hieruit voortvloeiende onzekerheid over de bescherming van eigendomsrechten en zelfs over de veiligheid van lijf
en leden zal volgens deze auteurs leiden tot risicomijdend gedrag. Mensen zijn minder bereid om te investeren als ze rekening dienen te houden met een
‘kleptomanische’ overheid. Zekerheid omtrent eigendomsrechten en contract-naleving vormt de basis
voor materiële vooruitgang. Volgens M. Olson zijn de
voorwaarden hiervoor exact dezelfde als die voor
een blijvende democratie. Hetzelfde rechtssysteem
met een onafhankelijke rechterlijke macht en respect
voor de wet en de individuele rechten die onontbeerlijk zijn in een democratie, zijn ook noodzakelijk
voor bescherming van eigen doms- en contractrechten5.
Verder betekent politieke onvrijheid vooral een
beperking van de intellectuele vrijheid, vaak gepaard
met enige vorm van fysieke onderdrukking. Het effect op de economische groei van het verlies aan fysieke arbeidskracht, door opsluiting, verdwijning of
vlucht, is doorgaans gering, maar de nieuwe groeitheorie heeft geleerd dat het verlies aan ‘human capital’ een aanzienlijk grotere invloed op economische
groei kan hebben. Intellectuelen hebben vaak het
meest te lijden van de staatsterreur, en juist zij vertegenwoordigen een meer dan proportioneel deel van
de menselijke kennis.
Aanhangers van de Aziatische benadering pleiten
voor een ontkoppeling van politieke en economische
vrijheid. Terwijl de burgers bepaalde politieke vrijheden wordt onthouden, dient de economie op basis
van een vrije markt te worden georganiseerd. Critici
wijzen er echter op dat een dergelijke ontkoppeling
niet alle economische nadelen van autoritair bestuur
oplost. Ten eerste kan men zich afvragen hoe geloofwaardig de garantie van economische vrijheid is. Met
andere woorden, wat weerhoudt het regime ervan

ESB 5-10-1994

om op een willekeurig later
Tabel 1. De politieke-rechten index
tijdstip alsnog tot onteigening
van Gastil, 1992
over te gaan? Over het algemeen wordt aangenomen dat
door een strikt nakomen van
de afspraken een autoritair
bewind eenzelfde geloofwaardigheid kan opbouwen als
een democratisch regime.
Maar, in tegenstelling tot democratisch gekozen politici is
het voor autoritaire heersers
2
onmogelijk om deze garantie
2
ook af te geven voor de periode na het eigen regime.
Volgens Olson is dit opvolgingsprobleem er mede oorzaak van dat op den duur
een autoritair bewind systematisch slechter presteert dan
een democratisch gekozen
bestuur. Hij stelt dat alleen
een stabiele democratie de
zekerheid kan verschaffen
dat ook in de toekomst de eigen doms- en contractrechten
van burgers worden gerespecteerd. Olson is van mening
dat op termijn er altijd wel
één autoritaire opvolger vervalt tot verontachtzaming van
tot dan bestaande rechten.
Hij wijst erop dat de geschiedenis veel voorbeeldel} verschaft van heersers, die door corruptie en verspilling
het moeizame door hun voorgangers opgebouwde
imperium verspelen.
Naast de problemen van opvolging voeren sommige auteurs nog een aantal andere redenen aan
waarom de gepropageerde ontkoppeling van economische en politieke vrijheden slecht zou zijn voor
economische groei. Zo wordt gesteld dat economische veelzijdigheid noodzakelijk is voor economische groei, en dat politieke veelzijdigheid nodig is
voor het instandhouden van economische veelzijdigheid. Anderen wijzen erop dat binnen autoritaire regimes een natuurlijke neiging bestaat tot centralisatie.
Deze centralisatie zou onderrneer kunnen leiden tot
toenemende corruptie en verspilling, verwaarlozing
van specifiek regionale problemen, en een vergroting
van sociale conflicten die verbonden zijn met het ontwikkelingsproces.

Empirisch onderzoek
De visie dat een democratisch stelsel een positieve invloed heeft op de economische ontwikkeling wordt
ondersteund door een aantal recente empirische studies. Zo concludeert Scully dat politiek open syste4. J. Williamson (red.), The Political Economy of Policy Reform, Institute for International Economics, Washington, 1994.
5. M. ülson, Dictatorship, Democracy, and Development,
American Political Science Review, jg. 87, 1993, blz. 567-576.

men in de jaren 1960-1980 een gemiddelde groei van
het inkomen van 2,53 procent per jaar weten te realiseren, terwijl in dezelfde periode gesloten samenlevingen het niet verder brachten dan een groei van
1,41 procent6. Een overeenkomstig resultaat wordt
ook vermeld door Grier en Tullock voor Afrika en Latijns-Amerika. Repressieve regimes in deze werelddelen hebben gemiddeld een anderhalf procentpunt lagere groei dan hun democratische tegenhangers7. In
een uitgebreide cross-sectie studie vindt ook Barro
dat beperking van politieke rechten leidt tot een lagere groei van het inkomenS.
Er is echter ook een aantal studies verschenen die
concluderen dat er geen enkel systematisch verband
bestaat tussen het ~)Qlitieke systeem en de economische ontwikkeling . Met name in de minder recente
literatuur wordt dit resultaat vaak gevondenlO. Deze
uitkomst wordt ondersteund door een stroming in de
literatuur die sceptisch staat tegenover iedere theorie
omtrent enig verband tussen democratie en groei. Uitgangspunt voor deze stroming is de veronderstelling
dat andere factoren, zoals de gevoerde politiek (socialistisch versus liberaal), de politieke structuur (presidentieel versus meer-partijen coalitie) en politieke
stabiliteit, een belangrijker rol spelen in de economische ontwikkeling dan de vraag of een land al dan
niet democratisch wordt bestuurd. Het politieke systeem is alleen interessant voor zover dit samenhangt
met één van de bovenstaande politieke kenmerken.
Zo zijn sommige auteurs van mening dat democratieën over het algemeen politiek stabieler zijn, ofschoon het tegendeel ook wel wordt beweerd.
Het grote aantal empirische studies staat echter in
geen relatie tot de kwaliteit ervan. Een nadere inspectie van de diverse modelspecificaties en met name
het gebruik van diverse maatstaven voor democratie
levert een onthutsend beeld op.
De meeste studies maken – om een maatstaf voor
democratie te construeren – op enigerlei wijze gebruik van de gegevens van Raymond Gastil. Op basis
van een vaste lijst met politieke kenmerken, zoals recent gehouden (eerlijke) verkiezingen, aanwezigheid
van meerdere politieke partijen waaruit kan worden
gekozen, het recht op vrije meningsuiting, het recht
om gekozen te worden, geen militaire of buitenlandse controle en het bestaan van een betekenisvolle oppositie, heeft Gastillanden onderverdeeld in zeven
categorieën, variërend van volledig vrij (met rangorc
de één) tot volledig onvrij (met waarde zeveni1. Het
grote voordeel van deze gegevens is dat ze vanaf
1973 jaarlijks beschikbaar zijn en op een redelijk consistente wijze tot stand zijn gekomen. Tabel 1 geeft
de score voor een representatief aantal landen volgens de Gastil-index voor 1992.
Sommige critici van de index van Gastil stellen
dat democratie een continu begrip is, en dus idealiter
zou moeten worden gemeten aan de hand van een
continue maatstaf. Deze kritiek gaat echter voorbij
aan het feit dat democratie een ordinale grootheid is
en geen cardinale. Het is onzin, om te beweren dat
land X tweemaal zo democratisch is als land Y; men
kan hoogstens stellen dat land X democratischer is
dan land Y. Het ordinale karakter van democratie
vloeit voort uit het feit dat de mate van democratie af-

hankelijk is van een combinatie van niet- additionele
factoren, zoals persvrijheid en kiesrecht. Een rangordeverdeling, zoals die van Gastil, is daarbij een geschikt middel om deze ordinale verschillen uit te
drukken.
Helaas wordt in de meest studies verwaarloosd
dat de Gastil-index een ordinale grootheid is en
wordt de index toegepast als een cardinale variabele.
Een dergelijk gebruik van een rangordeverdeling in
een lineaire regressie is econometrisch hoogst twijfelachtig, om niet te zeggen onverantwoord. Van de eerder aangehaalde studies gebruikt Barro bijvoorbeeld
de ongetransformeerde
gemiddelde waarde van de
Gastil-index over de periode 1973-1985 als maatstaf
voor democratie. Om de Gastil-rangordeverdeling
zinvol te gebruiken is het O.i. noodzakelijk om de index
te transformeren naar één of meer dummy-variabelen. In het eerder aangehaalde onderzoek van Scully
is een dergelijk transformatie doorgevoerd. Scully
stelt dat landen met een gemiddelde rangorde van
twee of lager op de Gastil-index als democratisch
kunnen worden beschouwd, terwijl landen met een
gemiddelde waarde van vijf of hoger als gesloten dienen te worden bestempeld. In studies waar een dergelijke, door ons bepleitte transformatie wordt toegepast, wordt evenwel nooit geanalyseerd in hoeverre
de resultaten gevoelig zijn voor de gekozen definitie.
Waarom zouden bijvoorbeeld landen met een gemiddelde score op de Gastil-index van vier ook niet worden beschouwd als gesloten? En zijn landen met een
score van drie volledig ondemocratisch?
Een andere vaak voorkomende fout is het volledig voorbijgaan aan politieke veranderingen. In de
meeste studies wordt een maatstaf voor democratie
gebruikt die gebaseerd is op observaties van de politieke toestand in één specifiek jaar, of op een gemiddelde over een periodel2. Met andere woorden, er
wordt volledig voorbijgegaan aan de mogelijkheid
dat de politieke situatie in een onderzoeksperiode
van enige decennia onderhevig kan zijn aan belangrijke veranderingen. Om een indruk te krijgen van de
omvang van deze veranderingen hebben we voor de
6. G.W. Scully, The institutional framework and economie
development, journalof Political Economy, jaargang 96,
1988, blz. 652-662.
7. K.B. Grier en G. Tullock, An Empirieal Analysis of CrossNational Economie Growth, journalof Monetary Economics, jaargang 24, 1989, blz. 259-276.
8. R.J. Barro, Economie growth in a cross section of countries, The Quarterly journalof Economics, jaargang 106,
1991, blz. 407- 443.
9. Zie onder meer C. Siermann en J. de Haan, Politicallnstability, Freedom and Economie Growth: Some Further Results, te verschijnen in Economie Develoment and Cultural
Change, 1994.
10. L. Sirowy en A. Inkeles, The effects of democracy on economie growth and inequality: A review, Studies in Comparative International Development, jg. 25, 1990, blz. 126-157.
11. R.D. Gastil, Freedom in the World, verschillende jaargangen. Zie R.D. Gastil, The comparative survey of freedom:
Experiences and suggestions, Studies in Comparative International Development, jaargang 25, 1990, blz. 25-50 voor
een uitgebreide beschrijving van het project.
12. Een andere kanttekening hierbij is dat optellen van scores over verschillende jaren op gespannen voet staat met
het ordinale karakter van de Gastil-index.

Tabel2. Gevoeligbeidsanalyse voor Gastil’s political rigbts index (afhankelijke variabele: groei reëel bnp per
boofd, 1960-1988)

landen in ons eigen onderzoek (zie de volgende paragraaf) de correlatie van de Gastil-index voor de jaren
1973 en 1991 berekend; deze bedroeg slechts 0,69.
Een dergelijke lage score wijst erop dat er omvangrijke veranderingen zijn opgetreden in het politieke karakter van menig land in de afgelopen twintig jaar.
Naast de problemen met de maatstaf voor democratie valt in een groot aantal studies ook de gebrekkige modelspecificatie op. Zo verzuimt een aantal onderzoekers om de investeringen op te nemen in hun
groeivergelijking, terwijl vrij algemeen aanvaard is
dat de kapitaalgoederenvoorraad
een belangrijke determinant is van economische groei. Een andere twijfelachtig absentie betreft het initieel inkomen. In de
eerder aangehaalde studie van Scully wordt naast de
democratie-maatstaf alleen de verhouding tussen de
kapitaalgoederenvooraad
en arbeid als verklarende
variabele opgenomen. Volgens de ‘catch up’-hypothese zullen landen met een laag inkomen sneller groeien dan landen met een hoog inkomensniveau. Het
initieel inkomen is niet alleen vanuit de economische
theorie een belangrijke variabele. Het is zeer aannemelijk dat het niveau van ontwikkeling en de mate
van democratie sterk gecorreleerd zijn. Zo stelt Fukuyama dat naarmate een groter deel van de bevolking in staat is om zijn kinderen een hogere opleiding te laten genieten, de nieuw verkregen inzichten
ten aanzien van eigenwaarde en het recht op zelfbeschikking op den duur onherroepelijk resulteren in
de wens naar democratie13. Gezien deze aannemelijke relatie tussen ontwikkeling en democratie kan het
weglaten van het initieel inkomen – een graadmeter

ESB 5-10-1994

voor ontwikkeling -leiden tot een verkeerde interpretatie van de resultaten.
Tegenover deze tekortkomingen in de groeivergelijking hebben we moeten constateren dat in sommige studies variabelen worden opgenomen, waarvan
de directe relatie met economische groei toch op zijn
minst twijfelachtig mag worden genoemd. Het is opvallend, hoe weinig overeenkomsten er zijn te vinden in de groeivergelijkingen van de diverse studies
die wij hebben onderzocht. Soms lijkt er sprake van
een Joho Wayne’ benadering van onderzoek: net zo
lang schieten, totdat het raak is.

Eigen schattingen
In de meeste onderzoeken ontbreekt een analyse van
de robuust-heid van de gepresenteerde resultaten. In
onze studie naar de relatie tussen democratie en
groei hebben wij gebruik gemaakt van de robuustheid- analyse van Levine en Renelt14. Deze auteurs tonen in een uitgebreid onderzoek aan dat slechts een
klein aantal economische variabelen op een robuuste
wijze is gerelateerd aan economische groeiIS.
In grote lijnen komt de robuustheid-methode
van
Levine en Renelt neer op het volgende. Men onderzoekt wat er gebeurt met de geschatte coëfficiënt en
13. F. Fukuyama, Tbe end of bistory and tbe last man, Penguin, London, 1992.
14. J. de Haan en C. Siermann, Luxury or Stimulus? Tbe impact of democracy on economie growtb, mimeo, 1994.
15. R. Levine en D. Renelt, A sensitivity analysis of crosscountry growth regressions, Tbe American Economie Review, jaargang 82, 1992, blz. 942-963.

standaardfout van een variabele – in dit geval met de
graadmeter voor democratie – als naast een aantal
standaardvariabelen
een steeds wisselende combinatie van andere variabelen aan het model wordt toegevoegd. Hierbij omvat de standaardgroep altijd die variabelen waarvan in het verleden is aangetoond dat
ze robuust zijn gerelateerd met de endogene variabele, in dit geval dus met economische groei. De toegevoegde variabelen zouden vanuit theoretisch oogpunt aan de regressie kunnen worden toegevoegd en
hangen niet samen met de op robuustheid te onderzoeken variabele. Indien nu de coëfficiënt van de
verklarende variabele significant blijft en niet onderhevig is aan forse schommelingen, ondanks het toevoegen van wisselende combinaties (van maximaal
vier extra) variabelen, wordt gesteld dat de variabele
‘robuust’ samenhangt met de te verklaren variabele.
Voor het onderzoek naar de relatie tussen democratie en groei beschikken wij voor de periode 19601988 over gegevens voor 96 niet- olieproducerende
landen. Data over de groei van het Bruto Nationaal
Produkt (BNP) per capita zijn afkomstig van Summers en Heston. De set van standaardvariabelen
bestaat uit: het initieel inkomen in 1960, de investeringsquote – beide uit de Summers en Heston dataset – en
het inschrijvingsnivo voor het voortgezet onderwijs
in 1960, afkomstig uit de World Tables 1976 van de
Wereld Bank. De keuze van deze drie variabelen is
gebaseerd op de resultaten in de eerder aangehaalde
studie van Levine en Renelt. De groep van toegevoegde variabelen bestaat uit: de gemiddelde populatiegroei, overheidsconsumptie
als percentage van het
BNP, – beide uit de dataset van Summers en Heston de gemiddelde inflatie, en de gemiddelde ratio van
export en BNP. De beide laatste variabelen zijn afkomstig uit de IMF International Financial Statistics
1990. Een aantal recente onderzoeken vindt een
significante relatie tussen populatiegroei, overheidsconsumptie, inflatie en export enerzijds en economische groei anderzijds. Vandaar dat deze variabelen in
steeds wisselende combinaties aan het basis-model
worden toegevoegd.
Op basis van de gemiddelde waarde van de Gastil’s rangordeverdeling voor politieke vrijheid hebben
we vier nul-één variabelen geconstrueerd als graadmeter voor democratie. Min of meer gelijk aan Scully
construeren wij een nul-één variabele ‘democratie’
die de waarde één aanneemt als de gemiddelde waarde van Gastil’s rangordeverdeling met betrekking tot
politieke vrijheid in de periode 1973-1988 kleiner of
gelijk is aan twee (PRI$2). Analoog, is de variabele
‘dictatuur’ gelijk aan één als de gemiddelde waarde
van de Gastil-index groter of gelijk is aan zes
(PRI$6). Om de gevoeligheid van de enigszins arbitraire grenzen te onderzoeken zijn ook de variabelen
met grenzen, drie (PRI$3) en vijf (PRI$5), gebruikt.
De robuustheid methode van Levine en Renelt
verlangt dat eerst de vergelijking met alleen de standaard variabelen en de op robuustheid te onderzoeken verklarende variabele wordt geschat. In ons geval betekent dat een regressie waarin de groei van
het gemiddelde reële inkomen per hoofd van de bevolking in de periode 1960-1988 de te verklaren variabele is, en het initieel inkomen in 1960, de investe-

ringsquote, het inschrijvingsnivo voor het voortgezet
onderwijs in 1960 (als benadering voor ‘human capital’), en één van de vier maatstaven voor democratie
c.q. dictatuur de verklarende variabelen zijn. Zoals
mocht worden verwacht, zijn de coëfficiënten van de
standaardvariabelen
significant en redelijk in overeenstemming met de resultaten van eerder onderzoek.
De rijen ‘basismodel’ in tabel 2 geven de geschatte
coëfficiënten, de standaardfouten en de t-waarden
van de vier maatstaven voor democratie/dictatuur
weer. De rij ‘hoogste (laagste) coefficiënt’ geeft de
hoogste (laagste) gevonden coëfficiënt weer, indien
aan het basismodel één tot maximaal vier verklarende variabelen worden toegevoegd.
Uit de tabel volgt dat alleen de coëfficiënt van
PRI$6 significant is op het 10-procentsniveau. Met andere woorden: autoritair geregeerde landen groeien
minder snel dan democratisch bestuurde landen,
maar dat geldt alleen indien de grens voor de afbakening van autoritair bestuurde landen wordt gelegd bij
een gemiddelde waarde van de Gastil-index van 6 of
hoger. Hieruit blijkt wel hoe gevoelig de resultaten
zijn voor de gekozen definitie van democratie/dictatuur. Bovendien valt uit tabel 1 af te lezen dat het voldoende is om één van de vier extra variabelen, zoals
inflatie, toe te voegen om de coëfficiënt van PRI6 zijn
significantie te laten verliezen.
We hebben ook bekeken of het schatten van het
model voor alleen de ontwikkelingslanden
nog enig
nieuw licht kon werpen op deze conclusies. De resultaten wijken niet sterk af van die in tabel 2. Een belangrijk bezwaar dat kan worden aangevoerd tegen
de in tabel 1 vermelde uitkomsten is dat de maatstaven voor democratie/dictatuur
slechts gebaseerd zijn
op informatie over de periode 1973-88, terwijl het
model is geschat over de periode 1960-88. Herschatting van het model voor de periode 1973-88 levert
echter soortgelijke uitkomsten op. Ook hebben wij
onderzocht of de resultaten veranderen wanneer rekening wordt gehouden met wijzigingen in het politieke systeem die zich in veel landen hebben voorgedaan. Ook dat blijkt niet het geval te zijn.

Ten slotte
Economische ontwikkeling hangt ondermeer af van
het initiële inkomensniveau, investeringen en de inzet van menselijk kapitaal. Tegenwoordig wordt ook
vaak beweerd dat democratische vrijheid bevorderlijk is voor economische groei. Uit onze resultaten
trekken wij echter de conclusie dat er geen overuigend bewijs is dat democratische bestuurde landen
sneller groeien dan autoritair geregeerde landen.
Hoewel de dummy-variabele voor autoritaire regimes
in de basisvergelijking significant negatief samenhangt met groei, is deze relatie niet robuust. In ons
onderzoek vinden we echter ook geen enkel bewijs
voor de visie die tot voor kort dominant was in de literatuur, dat democratie slecht is voor economische
groei. Met andere woorden, voorlopig moet de conclusie luiden dat geen robuust verband bestaat tussen de mate van democratie en economische groei.

Jakob de Haan en Clemens Siermann

Auteurs