Ga direct naar de content

Coördinatie exit?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 14 1994

Coördinatie exit?
Dezer dagen heeft minister Zalm laten weten dat hij
niet gebakken zit aan het najaarsoverleg tussen kabinet en sociale partners. Het is mooi als dat wat oplevert, maar zoniet, dan moeten we gewoon verder.
Dat is een wat afstandelijker geluid dan we gewend
waren van vorige kabinetten, die voluit lippendienst
bewezen aan de zegeningen van de overlegeconomie. Zit er dan tàch een kleurtje aan dit kabinet? Dat
is een wat gehaaste conclusie; het is vruchtbaarder
eerst eens naar de feiten te kijken.
Beleid komt tot stand door het hanteren van regels, prikkels en overleg. Regels frustreren voorkeuren. Zij doorkruisen daarmee evenwichten in de allocatie. Prikkels laten voorkeuren in eerste instantie
onverlet, maar verleggen allocatieve evenwichten.
Met overleg proberen we mensen tot àndere voorkeuren te brengen. Neem de loonvorming. Rond 1980 is
het accent daarin van regels naar prikkels verschoven, en hebben we overleg ingezet om die geliberaliseerde loonontwikkeling gematigd te houden. Die
beleidswijziging was verklaarbaar. Een geleide loonpolitiek verdroeg zich niet meer met de noodzaak
onze open economie te dynamiseren, maar aan een
liberalisatie van het totale arbeidsvoorwaardenbeleid
waren we nog niet toe. Aan de aanbodzijde zegevierde vooralsnog de verstarring van de regelgeving, en
die stond een ‘onmatige’ loondifferentiatie in de weg.
Daar begint nu langzaam verandering in te komen, alweer onder druk van onze internationale concurrentiepositie. Voetje voor voetje gaan we naar een meer
op reallocatie en reïntegratie gerichte uitvoering van
de sociale zekerheid en de arbeidsbemiddeling.
Maar
het blijft een Echternach-processie,
want minister Melkert lijkt weer een stapje terug te doen in de liberalisatie van het ontslagrecht, vergeleken bij het geschuifel van zijn voorganger.
Uit deze analyse zijn twee lessen te trekken. Er
zijn nog steeds naïeve economen te vinden die de institutionele werkelijkheid over het hoofd zien, als ze
aan het adviseren slaan. Zij maken de weg vrij om te
pleiten voor een lekker loongolf je, alsof de aanbodzijde van de arbeidsmarkt de daarmee bepleite dynamisering van de vraag zou kunnen bijbenen. Is dat nu
dom of sluw? Dat weet ik niet zo zeker, dat is meer
een kwestie van taxatie. Het is sluw als er de verborgen agenda achter zit om op die manier met geweld
door de ijzeren ring van de instituties heen te breken, maar dat blijkt dan weer dom als we daarbij een
brug te ver gegaan zijn. Ik voor mij houd het op
dom, want ik heb geen behoefte aan de werkloosheidsrisico’s die aan een dergelijke strategie verbonden zijn. Daarbij laat ik de mate van morele verontwaardiging over zo’n verborgen agenda graag aan de
lezer over.
Belangrijker is de tweede les: dat we met de overlegeconomie niet eindeloos tussen het servet van de
regelgeving en het tafellaken van de marktwerking
kunnen blijven zitten. Uiteindelijk moeten we een

ESB 5-10-1994

keuze maken tussen een coördinatieperspectief en een meer neoklassieke aanpak. Coördinatie biedt
de mogelijkheid van een uitruil
waarin de overheid zich inzet voor
een aantrekkelijk niveau van sociale bescherming, in ruil voor loonmatiging en een op maximale arbeidsparticipatie gericht volumebeleid
van sociale partners. Die loonmatiging is daarbij nodig om sociale
voorzieningen op peil te kunnen
houden, en dat volumebeleid moet
in het werkgelegenheidsbeleid
substitueren voor de loondifferentiatie
die de neo-klassieken anders nodig
zouden hebben voor hun dynamiek. Dat is een mogelijkheid, ja, maar dan moeten
partijen ook de politieke wil opbrengen om zich wederzijds te verplichten. Zolang de sociale partners dat
niet willen of niet kunnen, in een al zover gedecentraliseerd bestel, laat Zalm zijn portemonnaie .thuis bij
het najaarsoverleg, denk ik. Ik weet niet of dat paars
is, maar ik vind het wel duidelijk. Het gaat om de eigen verantwoordelijkheden
van sociale partners en
overheid. Als die niet in overleg te coördineren blijken, zal het evenwicht moeten komen van de prikkels van de markt, want regels bieden minder en minder soelaas, in de internationale concurrentie.
Dat brengt ons op een neo-klassiek perspectief,
waarin de verantwoordelijkheid
voor het loon- en arbeidsvoorwaardenbeleid,
de werknemersverzekeringen en de werkgelegenheid
pro tanto en niet-afwentelbaar over gaat naar de sociale partners, en de
overheid zich op andere taken concentreert. Persoonlijk zou ik hopen dat sociale partners zich alsnog hervinden in het coördinatieperspectief,
want dat vind
ik netter. En zo blijk ook ik naïef te zijn.

DJ. Wolfson

Auteur