De zwarte markt voor westerse
valuta in Polen
DRS. P. J. J. STEEGHS
Inleiding
Als regelmatig bezoeker van Polen
was ik uitermate geïnteresseerd in het
artikel van drs. ~ L ~ t e r e n ESB van
in
25 juni 1980 over de werking van de
zwarte valutamarkt in Polen. Ondanks
het feit, dat de auteur o p een aantal punten een verdienstelijke beschrijving geeft,
kan ik mij niet o p alle punten met zijn
visie verenigen. Deze reactie valt uiteen
in een aantal onderdelen. Allereerst wil
ik wijzen op een aantal evidente slordigheden in het artikel. Vervolgens wil ik
commentaar geven o p de theoretische
grondslag van het betoog van Nugteren.
Ter afsluiting geef ik een aantal vingerwijzingen in de richting van een alternatieve benadering.
Slordigheden
De slordigheden bevinden zich alle
in tabel 2 van het artikel, waarin een
vergelijking wordt gemaakt van de prijzen in zloty’s en in dollars van een aantal artikelen. Volgens Nugteren kost een
Polski Fiat 125p 2,3 mln. zloty’s, en een
Polski Fiat 126p’e’ 1,3 mln. zloty’s. Het
statistisch jaarboek 1978 van het Poolse
CBS vermeldt als prijzen voor het jaar
1977 respectievelijk 167.000 zl. (via de
wachtlijst) voor het type 125p, en
120.000 zl. (op expresbestelling) en
87.000 zl. (via de wachtlijst) voor een
126p’e’. Inmiddels zijn de prijzen voor
automobielen evenwel gestegen. Volgens
mijn laatste informatie kost een 125p
thans 230.000 zl. via de wachtlijst, en
een 126 p’e’ 95.000 zl. via de wachtlijst en 180.000 zl. o p expresbestelling.
Ook op de vrije markt voor gebruikte
auto’s gelden niet zulke absurd hoge
prijzen als de auteur vermeldt. De prijzen fluctueren daar tussen 100.000 en
200.000 z]., afhankelijk van de staat van
het voertuig.
Ook de prijs van een pakje Pickwickthee is niet juist. Bij een recent bezoek
(mei 1980) werd een pakje Engelse
melange (inhoud 100 gram) verkocht
voor 30 zl., terwijl sinds februari 1979
de prijzen over de hele linie sterk zijn
gestegen. Ongeveer in dezelfde tijd als
ESB 30-7-1 980
waarop Nugteren zijn waarnemingen baseert, namelijk maart 1979, kostte een
pakje kwalitatief veel hogere Twinning’s
Earl Grey (100 gram) slechts 45 zl. De
prijs van 110 zl. die Nugteren vermeldt
lijkt mij dan ook niet reëel.
Bij de prijzen van alcoholica vermeldt Nugteren dat hij gecorrigeerd
heeft voor een accijns van 50%. De gegeven prijzen zijn volgens mij allemaal
bruto prijzen. Bovendien hoeven de dollarprijzen naar mijn mening niet gecorrigeerd te worden voor een accijns, omdat zij in de zogeheten PEWEX-winkels
belastingvrij worden verkocht.
Deze opmerkingen lijken wellicht van
marginale aard. Echter o p basis van niet
geheel correcte cijfers trekt Nugteren
vergaande conclusies over de evenwichtskoers van de Poolse munteenheid. Derhalve leken mij deze kanttekeningen
noodzakelijk.
Theorie van het functioneren van de
zwarte valutamarkt
De opvatting van Nugteren, dat o p de
zwarte valutamarkt volledige mededinging heerst, kan ik niet delen. Veeleer is sprake van een situatie van oligopolie. Het aangeboden goed, westerse
valuta, is schaars. Slechts weinigen weten zich verzekerd van een constante
valutastroom, d.w.z. alleen die personen, die in het genot zijn van een buitenlands pensioen, zij die de- gelegenheid
hebben o m legaal of illegaal in het buitenland te werken, of zij die familie of
vrienden hebben in het buitenland die
regelmatig valuta toezenden. Het aantal
vragers van vreemde valuta is daarbij
vergeleken veel groter. In principe treedt
elke Pool als vrager van westerse valuta
op. De zwarte-marktkoers bevat daardoor mijns inziens een niet onaanzienlijk
,,rent”element. Zij is veel hoger, dan de
prijs die bij werkelijk volledige mededinging tot stand zou komen.
De situatie o p de zwarte valutamarkt
kan derhalve het beste weergegeven worden door middel van een geknikte
vraagcurve. De door Nugteren gepresenteerde grafische voorstelling met een
oplopende vraag- en aanbodcurve is niet
relevant. Voor d e aanbieders niet, omdat de zwarte-marktkoers zo aanzienlijk
veel hoger ligt dan de officiële koers,
dat de afweging zwarte markt versus
officiële verkoop door hen niet eens gemaakt wordt. Voor de vragers niet, omdat de mogelijkheden, om via legale
kanalen valuta te verwerven minimaal
zijn.
Opvallend is voorts, dat de auteur
geen aandacht schenkt aan de rol van
professionele zwarthandelaren. Zij hebben een tweeledige betekenis. In de eerste plaats fungeren zij als een buffer tussen aanbieders en vragers van valuta,
waar eerstgenoemde categorie in een
situatie van liquiditeits(zloty)tekorten
hun overtollige voorraden valuta kunnen lozen, en waar de tweede categorie
te allen tijde terecht kan, wanneer de
behoefte aan valuta zich voordoet. Voor
hun diensten calculeren zij een agio, dat
volgens mijn waarnemingen ligt o p ongeveer 10 zl. per dollar. Hun tweede rol
is die van informatiemechanisme. In de
koers kunnen zich structurele of seizoenmatige schommelingen voordoen. De
professionele zwarthandelaren voelen
deze bewegingen als buffer tussen vragers en aanbieders van valuta het eerst
aan. De individuele valutavrager of -aanbieder kan zich over deze zaken bij de
professionele handelaren oriënteren.
De evenwichtskoers van de zloty
Gezien het voorafgaande acht ik het
niet verantwoord, zoals Nugteren doet,
de feitelijke evenwichtskoers van de zloty
te baseren op de zwarte-marktkoers.
Zoals gezegd bevat deze een niet onaanzienlijk ,,rent”-element ten behoeve van
de valuta-aanbieders. Zij is veel hoger
dan de prijs, die bij werkelijk volledige
mededinging tot stand zou komen.
Daarnaast acht ik het een stoutmoedige onderneming o m de evenwichtskoers te baseren op het beperkte assortiment aan goederen uit tabel 2. Het feit
dat de Poolse overheid zich voor binnenlands gebruik baseert op deze zwartemarktprijs, is geen enkel bewijs voor het
evenwichtskarakter daarvan. Het toont
alleen aan dat de Poolse overheid elke
mogelijkheid uitbuit om de zwarte markt
voor haar doeleinden te benutten. Dit
verschijnsel doet zich, zoals Nugteren
zelf aangeeft, ook bij andere gelegenheden voor. Ik wijs o p de PEWEX-winkek, de maatschappij LOCUM (woningen voor valuta), de valutarekeningen bij
de PeKaO en de farce met d e valutadeclaraties voor buitenland& toeristen
(valuta ,,weggeschonkenw aan vrienden
of familie).
In tegenstelling tot Nugteren ben ik
van mening, dat de evenwichtskoers van
de zloty niet dicht bij de zwarte-marktkoers ligt, maar aanzienlijk lager. Voor
een benadering daarvan lijkt mij de
koopkrachtpariteitstheorie het meest
bruikbaar. Men zou dan bijvoorbeeld
een vergelijking kunnen maken tussen
het gemiddelde, consumptiepakket in
Polen, en het daarvoor benodigde budget, en een vergelijkbaar consumptiepakket in Nederland met het daarbij
noodzakelijke budget. Uiteraard zitten
ook aan deze benadering haken en ogen
vast. Ik noem onder meer:
een aantal prijzen, zoals bijvoorbeeld
voor brood, openbaar vervoer, huur,
boeken en kranten, wordt via overheidssubsidies kunstmatig o p een zeer
laag niveau gehouden, dat d e produktiekosten slechts voor een beperkt
gedeelte dekt. Uiteraard is ook in
Nederland tot o p zekere hoogte van
dergelijke subsidies sprake. Met name
bij de huren en het openbaar vervoer
is dit in aanzienlijke mate het geval.
Mijn indruk is evenwel, dat deze subsidies in Polen relatief belangrijker
zijn. Anderzijds worden o p andere
artikelen (alcoholica, tabakswaren) in
beide landen accijnzen geheven, die
zekere distorsies veroorzaken;
de artikelen in beide consumptiepakketten zijn niet geheel vergelijkbaar
als gevolg van verschillen in kwaliteit,
vormgeving en produktdifferentiatie;
tussen beide landen bestaan verschillen in consumptiepatroon ten gevolge
van verschillen in leefwijze, welvaartsniveau en maatschappelijk systeem.
Ondanks de problemen, die ook aan
een benadering via de koopkrachtpariteitstheorie vastzitten, wil ik toch een
poging wagen. Ik ga daarbij uit van eigen
indrukken, en van inkomens- en budgetgegevens uit het statistisch jaarboek
1978 van het Poolse CBS 1). Voor Nederland baseer ik mij op een artikel van
J. van Maarseveen en B. de Vet in dit
blad 2). De Poolse gegevens betreffen
het jaar 1976, de Nederlandse de periode
1974-1975.
Berekening
Het gemiddelde Poolse werknemersgezin van 4 personen (waaronder 2 kinderen beneden 16 jaar) had in 1976 de
beschikking over een budget van 25.066
zl. per persoon, d.w.z. 100.264 21. in
totaal. Daarvan werd 91 18 zl. per persoon besteed aan levensmiddelen (36%),
3838 zl. aan kleding en schoeisel (IS%),
38 12 zl. aan de woning ( l S%), 765 zl. aan
hygiëne en geneeskundige verzorging
(3%), 5127 zl. aan ontwikkeling, ontspanning en verkeer (2 1%); 2466 zl. werd
geclassificeerd als ,,overige uitgaven”
( 10%).
Vergelijkt men deze percentages met
d e samenstelling van het consumptiepakket van een benedenmodaal (minder
dan f. 2 1.O00 netto) en een bovenmodaal
(meer dan f. 21.000 netto) Nederlands
werknemersgezin van 4 personen, dan
valt het volgende op:
het percentage voor levensmiddelen
is relatief hoog (36, tegen 27 en 23 in
Nederland), evenals voor kleding en
schoeisel (IS, tegen ruim 10 en 9 in
Nederland), en voor de categorie
,,overige uitgaven” (10, tegen ruim
1 in Nederland). Voor dit laatste hoge
cijfer weet ik geen onmiddellijke verklaring. D e oorzaak kan van statistische aard zijn (het percentage blijkt
in de Poolse budgetstatistiek op te lopen, naarmate het inkomen stijgt,
waardoor het hier kan gaan o m luxe
uitgaven, die in Nederland onder
andere uitgavenposten zijn opgenomen). Mogelijk betreft het hier ook
het ,,zwarte circuit”, dat ook als een
luxe uitgave kan worden opgevat;
de percentages voor woonkosten
(15, tegen 27 en 29 in Nederland), en
hygiëne en geneeskundige verzorging
(3, tegen ruim 12 in Nederland), zijn
als gevolg van hoge subsidies, relatief
laag in Polen;
het percentage voor ontwikkeling,
ontspanning en verkeer komt ongeveer overeen met het percentage voor
de submodale groep in Nederland
(21, tegen ruim 22 in Nederland).
De verschillen met de consumptiepakketten van respectievelijk submodale en bovenmodale werknemersgezinnen zijn dus aanzienlijk. Niettemin
lijken er zekere overeenkomsten te bestaan met een submodaal consumptiepakket in Nederland. O p basis van eigen
waarnemingen meen ik zelfs te moeten
concluderen, dat het Poolse modale inkomen gelijkgesteld moet worden met
een minimuminkomen in Nederland.
In 1976 was dit ongeveer f. 13.000
netto. Dit zou betekenen, dat de evenwichtskoers van de Poolse zloty ligt op
ongeveer f. 1 = 8 zloty. De toeristenkoers
van de zloty lag in 1976 ongeveer op
f. 1 = 12 zloty.
Dit betekent een koers, die niet sterk
afwijkt van de prijs, die door mij op
basis van het koopkrachtpariteitsprincipe berekend is. Momenteel ligt de toeristenkoers o p f. l = 15 zloty. Ten opzichte
van de Amerikaanse dollar betekent dit
een koers van 1 dollar = 30 zloty.
Gezien het voorafgaande lijkt het, dat de
toeristenkoersen de binnenlandse koopkrachtpariteiten, althans ten opzichte
van de Nederlandse gulden, goed blijken
te weerspiegelen. De door Nugteren
berekende evenwichtskoers van I dollar = 114 zloty (of wel f. 1 = 57 zloty)
lijkt dan ook sterk overdreven.
Het bovenstaande impliceert niet,
dat de buitenlandse koopkrachtpariteit
van de Poolse zloty, mits vrij converteerbaar, ook o p hetzelfde niveau ligt. Een
aanzienlijk lagere koers lijkt niet onaannemelijk. Dit behoeft evenwel niet te
impliceren, dat dan een koers van I dollar = 114 zloty realistisch is. Een discussie over deze problematiek is echter
van academische aard, vanwege het ontbreken van vrije convertibiliteit voor de
Poolse zloty.
P. J. J. Steeghs
Naschrift
Gaarne wil ik naar aanleiding van de
reactie van drs. Steeghs nog even op
mijn artikel terugkomen. Met veel van
de door Steeghs vermelde feiten ben ik
het niet oneens, echter: ik meen dat deze
feiten mijn conclusie dat de evenwichtswaarde van de zloty niet ver verwijderd is
van de zwarte-marktkoers geen geweld
aandoen. Ik zet dit hieronder uiteen.
In de verdediging van mijn artikel zal ik
zoveel mogelijk de indeling van Steeghs
aanhouden.
De slordigheden
Ik moet hier mijn excuses aanbieden
voor een typefout; de prijzen van de
Fiat 125p en 126p bedragen inderdaad
resp. 230.000 en 130.000 zl., i.p.v. d e vermelde 2.300.000 en 1.300.000 zl. Nadere
beschouwing van tabel 2 leert echter dat
deze fout niet doorwerkt in de berekening: 23O.000/ 2.200 = 104 en 130.000/
1.290 = 101, m.a.w. de verhouding
zloty/dollar was juist vermeld. (Deze
zlotyprijzen zijn inderdaad ,,expresbestelling” prijzen, die mij zijn opgegeven door de staatsautomobielhandel
Polmozbyt.) Steeghs meent dat deze
,,expres”-prijs op dit moment gestegen is
tot 180.000 zl. voor de 126p. Mijn laatste informatie is echter dat het expresbestellingssysteem (dat begin 1979 al niet
soepel functioneerde) in de praktijk op
dit moment niet meer gebruikt wordt;
alleen tegen harde valuta kan een
nieuwe auto o p korte termijn worden
aangeschaft.
Bij de correctie van de alcoholprijzen
is uiteraard alleen gecorrigeerd voor de
accijns o p de zlotyprijs (die slechts enkele jaren terug werd ingesteld) om vergelijkbare prijzen te krijgen; het is mij
wel bekend dat deze accijns niet op de
PEWEXdollarprijs rust.
De prijs van thee in zloty’s berust op
eigen waarnemingen in februari 1979 (de
dollarprijzen in tabel 2 zijn trouwens
voor het merendeel gevonden in de
Informator Towarowy nr. 50 van de
PeKaO). Ik kan hier dus Steeghs’ gegevens over de prijs in mei 1980 helaas
niet weerleggen. In ieder geval zijn de
gegevens in tabel 2 niet zo incorrect als
Steeghs meent. Wel ben ik het met hem
eens als hij stelt dat dit assortiment
goederen zeer klein is en het een stoutmoedige onderneming is hieruit een
evenwichtskoers te schatten. Ik meen
echter de waarde van deze berekening
1) Rocznik starysfyczny 1978, Warschau,
1978.
2) Drs. J. G. S. J. van Maarseveen en
drs. B. de Vet, Het verbruik van werknemersgezinnen in 1974-1975. Een vergelijking met
1963-1964, ESB, 26 juli 1978, blz. 747-749.
in mijn artikel zo eerlijk mogelijk gerelativeerd te hebben: de bedoeling was
een koers te schatten die door de overheid als een ,,market clearing rate” beschouwd wordt en hooguit een indicatie
kan geven van de orde van grootte van
de evenwichtskoers.
Het functioneren van de zwarte vaiutamarkt
Steeghs meent dat er op de zwarte
valutamarkt sprake is van een oligopoliesituatie. Het feit dat het verhandelde
goed schaars is, is hiervoor geen verklaring; dit stempelt het slechts tot een economisch goed. Uiteraard is het aantal
aanbieders kleiner dan het aantal vragers. Echter, mijns inziens zijn de aanbieders nog steeds zo talrijk dat van vrije
mededinging kan worden gesproken.
(Steeghs vergeet de buitenlandse bezoekers als bron te vermelden.) Het feit dat
de professionele zwarthandelaren slechts
10 zl. per dollar winstmarge behalen
(zoals Steeghs zelf zegt) wijst ook meer
in de richting van een markt van vrije
mededinging.
De evenwichtskoers van de zloty
Steeghs meent hier een evenwichtskoers te kunnen benaderen door middel
van een koopkrachtpariteit. Dit is mijns
inziens een onjuiste benadering. Een wisselkoers berust op de internationale prijsverhoudingen van internationaal verhandelbare goederen. Aangezien naast
deze ,,tradeablesWin ieder consumptiepakket een groot aantal ,,non-tradeables”
voorkomt, kan de wisselkoers, officieel of
hypothetisch, eigenlijk niet gebruikt
worden ten behoeve van een internationale vergelijking van besteedbare inkomens. (Ik pretendeerde in mijn artikel
dan ook niet de gevonden koers hiervoor
te willen gebruiken.) Evenmin kan echter, leker in het geval van Polen, een
koopkrachtpariteit worden gebruikt als
benadering voor een wisselkoers. Het
aandeel van de (zoals Steeghs zelf opmerkt) zwaar gesubsidieerde, laag geprijsde, ,,non-tradeables” (naast ook
gesubsidieerde ,,tradeablesW) is in het
Poolse consumptiepakket zeer groot.
Een koopkrachtpariteit levert dus altijd
een overschatting o p van de zloty, ten
opzichte van de wisselkoers.
Toevallig heb ik, begin 1979, getracht
een koopkrachtpariteit te berekenen
voor de zloty, gedeeltelijk met behulp
van dszelfde gegevens waarover Steeghs
blijkbaar beschikte (Rocznik Statystyczny, 1978). Aangezien ik de subjectieve bewering dat een Pools modaal
inkomen ongeveer gelijk is aan een minimuminkomen in Nederland niet aan
zou durven l), heb ik het consumptiepakket van een Pool met modaal inkomen getracht in VS-prijzen uit te drukken, zo goed en zo kwaad als dit ging 2).
ESB 30-7- 1980
(Zie ook de door Steeghs genoemde
,,haken en ogen”.) Dit is de z.g. koopkrachtpariteit met Paasche-index (Poolse hoeveelheidsgewichten) die nog een
extra overschatting oplevert van de zloty,
aangezien de consument geneigd zal zijn
zijn pakket op te bouwen uit relatief
goedkopere goederen. Ik vond dan ook
een pariteit van maar liefst I 4,5 zl.
= I US $ (!). Nadere beschouwing van
het in dit statistisch jaarboek gegeven
consumptiepakket leerde dat het, naast
het feit dat het toch al zeer beperkt was,
een absurd klein aandeel niet-gesubsidieerde luxe-artikelen en ,,tradeablesW
bevatte. Vaak worden zulke pakketten
gebruikt om de inflatie zoveel mogelijk
buiten de officiële cijfers te houden.
Ik weet niet of dit hier ook het geval is,
er is echter alle reden om dit pakket, en
dus ook de gevonden pariteit, met de
grootste argwaan te bezien.
Ik herhaal: het feit dat de koopkrachtpariteit van de zloty aanzienlijk
hoger ligt dan de zwarte-marktkoers is
geen enkele reden om aan te nemen dat
de zwarte-marktkoers en de hypothetische evenwichtskoers niet in dezelfde
orde van grootte zouden kunnen liggen.
Immers, de koopkrachtpariteit en de
evenwichtskoers zijn twee verschillende
grootheden die zeker in Polen, met zijn
vaak bizarre prijsverschillen tussen
,,tradeablesWen ,,non-tradeables” zeer
sterk zullen verschillen.
Inderdaad is, zoals drs. Steeghs opmerkt, door de non-convertibiliteit van
de zloty deze discussie van academische
aard, maar daarom echter wat mij betreft niet minder interessant.
Mart Nugteren
I ) Is dit Poolse inkomen een gezinsinkomen
of het inkomen van één persoon? Deze vraag
stel ik aangezien het in Polen gewoonte is
dat zowel man als vrouw over een inkomen
uit arbeid beschikken.
2) Gegevens voor 1976.