Veroordeelden gaan vaker in hoger beroep naarmate zij de opgelegde straf als zwaarder zien. Uit deze relatie leiden we af dat veroordeelden een gevangenisstraf, ten opzichte van een taakstraf of boete, duidelijk als zwaarder percipiëren dan wordt aangegeven door de in het strafrecht gehanteerde omrekensleutels. In combinatie met een economisch afwegingsmodel kan dit nieuwe inzichten opleveren wat betreft de afschrikkingseffecten van gevangenisstraffen, in vergelijking met taakstraffen of boetes.
Er bestaat een breed scala aan straffen en maatregelen die de rechter bij een veroordeling kan opleggen. Hoe effectief kunnen de verschillende straftypen zijn om potentiële daders af te houden van criminaliteit? Dat hangt mede af van de perceptie die de (potentiële) dader heeft van de zwaarte van de straf die hij kan krijgen. Ook voor de rechter is het, bij het bepalen van de straf, van belang om te weten hoe daders de verschillende soorten straffen tegen elkaar afwegen.
De in dit artikel gepresenteerde analyse leidt de perceptie van de zwaarte van verschillende typen straf af uit de mate waarin veroordeelden bij de diverse in eerste aanleg opgelegde straffen in hoger beroep gaan. We zullen de uitkomsten van onze analyse vergelijken met de thans gebruikte ‘omrekensleutels’ op dit gebied. Vergroting van het inzicht en van de toepassing daarvan, in de vorm van kosten-effectiviteitsanalyses, kan de doelmatigheid van het strafrechtsysteem bevorderen. Zie voor de kosten van de verschillende typen straffen kader 1.
Onderzoekers zijn al langer geïnteresseerd in de verhouding qua zwaarte van de diverse straffen. Die kennis is nodig om tot één geaggregeerde maat van straftoemeting te kunnen komen (Van Tulder, 2011; Van Velthoven, 2011; 2014). Daarnaast bestaat in de strafrechtelijke praktijk al lang de noodzaak om omrekensleutels tussen verschillende typen straf te hanteren bij strafvordering, strafoplegging en vervangende straffen (Van Wingerden en Wermink, 2016). Zo kan, wanneer een taakstraf niet wordt uitgevoerd, deze worden vervangen door een vrijheidsstraf.
VERSCHILLENDE STRAFTYPEN
Het standaardtype straf bij overtredingen is de geldboete. Bij misdrijven kan de rechter kiezen tussen drie hoofdstraffen: de geldboete, de werkstraf en de vrijheidsstraf. Deze straffen kunnen onvoorwaardelijk of voorwaardelijk worden opgelegd. Daarbij is ook een combinatie van een onvoorwaardelijke en een voorwaardelijke straf mogelijk. De rechter is bij zijn keuze gebonden aan wettelijke bepalingen waarbij de mogelijk op te leggen straftypen en de maxima daarbij afhankelijk zijn van het delict waarvoor veroordeling plaatsvindt. Daarnaast kan de rechter diverse maatregelen opleggen. De meest voorkomende zijn hier de verplichting om een schadevergoeding te betalen en de ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen. In sommige gevallen is er ook sprake van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (‘pluk ze’).
In 2015 was de onvoorwaardelijke werkstraf de meest toegepast straf, op de voet gevolgd door de onvoorwaardelijke boete en de vrijheidsstraf (figuur 1). Het groeiende aandeel van werkstraffen stagneerde na 2007. Het aandeel aan voorwaardelijke straffen steeg van 28 procent van de straffen in 2000 naar 34 procent in 2015. De werkstraf won hier het meeste terrein.
De verschuiving in de aandelen van de verschillende straftypen is soms terug te voeren op maatschappelijke discussies en de daaraan gerelateerde wetgeving. Zo werd de werkstraf eerst door de wetgever aangemoedigd en later ontmoedigd (zie ook Van Tulder 2011). De oplegging van voorwaardelijke straffen, als effectieve ‘stok achter de deur’, is eveneens gestimuleerd.
EFFECT VAN STRAF
Relatief veel onderzoek is besteed aan de diverse mogelijke effecten van gevangenisstraf op criminaliteit. Een dader die in vrijheid weer ‘de fout’ zou zijn ingegaan, kan dat niet doen wanneer hij in de gevangenis zit. Dit is het insluitingseffect dat gevangenisstraffen hebben, maar boetes en werkstraffen niet. De criminaliteit daalt daardoor overigens alleen als wordt verondersteld dat er geen ‘vervanging’ optreedt van de dader in het criminele circuit.
Gevangenisstraffen, maar ook werkstraffen of boetes, kunnen een afschrikkingseffect hebben op al dan niet potentiële daders, in de vorm van speciale of generale preventie. Van het eerste is er sprake als straffen de kans verlagen dat daders recidiveren, omdat zij na een straf minder geneigd zijn wederom een overtreding of misdrijf te begaan. Het effect van deze zogenaamde speciale preventie is na een werkstraf mogelijk hoger dan na een gevangenisstraf (Wermink et al., 2009). Anderzijds kan een gevangenisstraf criminele carrières ook stimuleren (Dirkzwager et al., 2009).
Economen hebben geschat dat in Nederland 1 procent meer of langere gevangenisstraffen tot circa 0,2 tot 0,4 procent minder criminaliteit leidt door de afschrikkings- en insluitingseffecten gezamenlijk. De grootste effecten worden bij diefstaldelicten gevonden (Van Tulder, 1994; Van der Torre en Van Tulder, 2001; Theeuwes en Van Velthoven, 1994; Scheele, 2006; Van Velthoven, 2012).
Onderzoek naar het effect van generale preventie van straffen – het effect van straf op de potentiële daders in de hele bevolking – levert over het algemeen weinig duidelijke conclusies op, en zeker ook niet over het relatieve belang hierbij van verschillende typen straffen. Wel is de bevinding uit de economisch-criminologische literatuur dat een verhoging met één procent van de kans om voor misdrijven gepakt en gestraft te worden de criminaliteit sterker terugdringt dan een één procent hogere straf (Van Tulder, 1994; Van Velthoven, 2012).
Stel dat potentiële criminelen inzicht hebben in de bij crimineel gedrag te verwachten straf en de gevolgen daarvan, en hun gedrag – conform het economische afwegingmodel – baseren op een afweging van kosten en baten. Dan kan de gepercipieerde zwaarte van de verwachte straf een indicatie zijn van het bereikte afschrikkingseffect. Immers, hoe zwaarder de perceptie van de te verwachten straf, des te hoger de te verwachten kosten voor de dader na het begaan van het misdrijf – als hij gepakt en veroordeeld wordt. De verhouding in de door potentiële daders gepercipieerde zwaarte van de verschillende straffen kan daarmee een aanwijzing vormen voor de relatieve effectiviteit van verschillende straftypen (Van Velthoven, 2014). In het volgende proberen we een nader beeld te krijgen van deze verhouding.
HOGER BEROEP EN HOOGTE STRAF IN EERSTE AANLEG
Onderzoek bevestigt het vermoeden dat de beslissing van rechtzoekenden om al dan niet in hoger beroep te gaan mede afhangt van wat er in de zaak op het spel staat (Marseille et al., 2016). Hoeveel een rechtzoekende te winnen heeft bij een voor hem gunstige beslissing in hoger beroep, wordt in strafzaken mede bepaald door de hoogte van de in eerste aanleg gegeven straf. De beslissing om al dan niet in hoger beroep te gaan zal ook van vele andere factoren afhangen. Maar de waarschijnlijkheid dat hoger beroep wordt aangetekend, hangt volgens het gehanteerde model af van de (gepercipieerde) hoogte van de opgelegde straf. De zwaarte van het delict speelt daarnaast geen directe rol.
Concreet schatten we de volgende modelspecificatie in een logistisch-regressiemodel:
Kans om in hoger beroep te gaan = f(kenmerken opgelegde Straf) / (1 + f(kenmerken opgelegde straf))
met:
f(kenmerken opgelegde straf) = β0 + β1 × Straf opgelegd + ∑i=1 (δi × Straf typei × logStrafhoogtei)
waarbij i het type straf is, Straf opgelegd een dummy (0/1) voor niet/wel opleggen van een (onvoorwaardelijke of voorwaardelijke) straf, Straf type is een dummy voor het type onvoorwaardelijke straf dat wordt uitgesproken, en Straf hoogte beschrijft de hoogte van de onvoorwaardelijke straf in dagen, uren of euro’s.
GEGEVENS EN RESULTATEN
Deze vergelijking is geanalyseerd op een bestand met alle in november 2015, via een eindvonnis van de strafrechter, in eerste aanleg afgedane misdrijfzaken. Bij ongeveer elf procent van de zaken waarin een werkstraf is opgelegd, blijken de gegevens over de lengte van de straf te ontbreken. Deze zaken zijn uit de analyse weggelaten. Dat geldt ook voor zaken waarbij een tbs-maatregel of een ISD-maatregel
(bedoeld voor stelselmatigde daders) is opgelegd.
De analyse laat een duidelijk effect zien van de hoogte van onvoorwaardelijke straffen op de beslissing om in hoger beroep te gaan (tabel 2). Bij de voorwaardelijke straffen is dit veel minder het geval, en deze zijn daarom uit de vergelijking weggelaten. Omdat toetsing geen significante verschillen liet zien tussen de coëfficiënten δi van de strafhoogte voor de drie typen straf, is er verondersteld dat deze gelijk zijn. Dit betekent dat de omrekensleutels tussen de straffen niet afhankelijk zijn van de strafhoogten.
Figuur 2 laat zien hoe de waarschijnlijkheid dat een veroordeelde in hoger beroep gaat afhangt van de gegeven onvoorwaardelijke straffen.
Bij beslissingen over hoger beroep in strafzaken lijkt de gevangenisstraf ten opzichte van de werkstraf zeer zwaar te wegen. Daarbij blijkt 26 uren werkstraf gelijk te staan aan één dag gevangenisstraf. Tevens blijkt in de afweging één uur werkstraf gelijk te staan aan 29 euro boete. De combinatie van beide uitkomsten levert op dat in de afweging van veroordeelden wat betreft hoger beroep één dag gevangenisstraf gelijk staat aan een boete van circa 750 euro.
OMREKENSLEUTELS
De voorgaande analyse levert dus omrekensleutels op tussen de drie soorten hoofdstraffen, gebaseerd op de door veroordeelden gepercipieerde strafzwaarte. We kunnen de uitkomsten hiervan vergelijken met al eerder ontwikkelde of geschatte omrekensleutels. Ten eerste zijn dat strafrechtelijk gehanteerde omrekensleutels, in de vorm van strafvorderingsrichtlijnen van het OM en wettelijke richtlijnen voor vervangende hechtenis. Daarnaast is er eerder onderzoek waarbij omrekensleutels zijn geschat of beredeneerd. Wanneer een soort maat voor ‘bereikte vergelding’ wordt nagestreefd, rijst bijvoorbeeld de vraag hoe de Nederlandse bevolking in het algemeen tegen de zwaarte van de diverse straffen aankijkt.
Tabel 3 brengt diverse omrekensleutels in beeld, waarbij de strafzwaarte is uitgedrukt in punten per straf. De laatste kolom geeft de in bovenstaande analyse gevonden omrekensleutel.
De strafrechtelijke omrekensleutels van het OM en bij vervangende hechtenis stellen 2 uur werkstraf en 25 of 50 euro boete gelijk aan 1 uur vrijheidsstraf, en stimuleren zo dat veroordeelden hun werkstraffen en geldboetes nakomen. Ze ontmoedigen relatief dure vervangende hechtenis (Van Velthoven, 2014). De andere omrekensleutels waarderen de werkstraf relatief lichter. De economische redenering is gebaseerd op het idee dat één dag gevangenisstraf een normale werkdag van acht uur vervangt. Een werkstraf van acht uur wordt gewaardeerd volgens het bruto minimumdagloon 2016 voor twintigjarigen.
De door ons in bovenstaande analyse gevonden omrekensleutel waardeert een gevangenisstraf ten opzichte van een werkstraf zwaarder dan alle andere in tabel 3 vermelde omrekensleutels. Alleen de waardering van de bevolking komt enigszins in de buurt. Het verschil is nog pregnanter bij de waardering van gevangenisstraf in verhouding tot een boete.
CONCLUSIE
De analyse van de beslissing van de voor een misdrijf veroordeelden om al dan niet in hoger beroep te gaan, laat zien dat een opgelegde gevangenisstraf hierin heel sterk weegt. De perceptie van de gevangenisstraf bij veroordeelden is blijkbaar, ten opzichte van een taakstraf of boete, zwaarder dan de eerder door juristen gehanteerde omrekensleutels aangeven. Het verschil met de uitkomsten van het bevolkingsonderzoek is aanzienlijk kleiner, hoewel het hier gepresenteerde onderzoek ook wat dit betreft nog op een zwaardere weging van de gevangenisstraf uitkomt.
De perceptie van een taakstraf lijkt, ten opzichte van een boete, overigens ook zwaarder dan het geval was volgens eerder gehanteerde of in onderzoek gevonden omrekensleutels. Kortom, het verschil in de door veroordeelden gepercipieerde zwaarte tussen de drie onderscheiden straffen – gevangenisstraf, werkstraf en boete – lijkt groter dan tot nu toe verondersteld werd. Als (potentiële) criminelen inzicht hebben in de te verwachten straf en de gevolgen daarvan, en hun gedrag baseren op een afweging van kosten en baten, dan kunnen deze verschillen ook een indicatie zijn van verschillen in de met de straffen te bereiken afschrikkingseffecten.
Literatuur
Assink, B. en N. Pepels (2010) Rechters houden het hoofd koel. Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht, 33(9), 398−402.
Dirkzwager, A.J.E., W. Lamet, P. Nieuwbeerta et al. (2009) Na detentie: de gevolgen van rechtspraak. Rechtstreeks, 1, 7−34.
Kalidien, S.N. (red.) (2016) Criminaliteit en rechtshandhaving 2015: ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: Boom Criminologie (periodieke uitgave van CBS, WODC en Raad voor de rechtspraak).
Marseille, B., B. van Waveren, Y. Bleeker et al. (2016) Motieven voor en waardering van hoger beroep. Raad voor de rechtspraak, Research Memoranda, 2016/1.
OM (2016) Aanwijzing kader voor strafvordering en OM-afdoeningen (2015A001). Te vinden op https://www.om.nl/organisatie/beleidsregels/overzicht-0/index/@88217/aanwijzing-kader-0/.
Ruiter, S. en J. Tolsma (2010) Taakstraffen langs de lat: strafopvattingen van Nederlanders. Rechtstreeks, 2010/3.
Scheele, D. (2006) Doelmatigheid in de rechtshuishouding; een rechtseconomische analyse. (dissertatie UvA). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Theeuwes, J.J.M. en B.C.J. van Velthoven (1994) Een economische visie op de ontwikkeling van criminaliteit. Justitiële Verkenningen, 20(8), 42−65.
Torre, A.G.J. van der, en F.P. van Tulder (2001) Een model voor de strafrechtelijke keten. SCP-onderzoeksrapport, 2001/15. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Tulder, F.P. van (1994) Van misdaad tot straf, een economische benadering van de strafrechtelijke keten. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau (Sociale en Culturele Studies nr. 21).
Tulder, F. van (2011) De straffende rechter, 2000–2009. Nederlands Juristenblad, 86(24), 1544−1550.
Velthoven, B.C.J. van (2011) De punitiviteit is juist gedaald tussen 2000 en 2009. Nederlands Juristenblad, 86(27), 1780−1781.
Velthoven, B.C.J. van (2012) Economie van misdaad en straf. Den Haag: Boom Lemma.
Velthoven, B.C.J. van (2014) Straftoemeting door de rechter in de periode 1885–2012. Department of Economics Research Memorandum, 2014.01. Leiden: Universiteit Leiden.
Vollaard, B.A. (2010) Het effect van langdurig opsluiten van veelplegers op de maatschappelijke veiligheid: lessen van een natuurlijk experiment in twaalf stedelijke gebieden. Apeldoorn: Politie & Wetenschap, reeks Politiewetenschap nr. 51b.
Wermink, H., A. Blokland, P. Nieuwbeerta en N. Tollenaar (2009) Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen: een gematchte vergelijking. Tijdschrift voor Criminologie, 51, 211−227.
Wingerden, S. van, en H. Wermink (2016) Zwaarder gestraft? Verder onderzoek naar etnisch gerelateerde straftoemeting: verschillende soorten en maten van sancties. Raad voor de rechtspraak, Research Memoranda, 2016/2.
Auteur
Categorieën