De wereldeconomie in
1986 en 1987
De economische groei in de eerste
helft van dit jaar werd over het algemeen als teleurstellend ervaren. Velen
hadden verondersteld, dat de daling
van dollarkoers, rentetarieven en olieprijs het wat magere mondiale groeicijfer van amper 3% een forse impuls zou
geven. Dat dit niet gebeurde lag aan
een combinatie van factoren, waarvan
wellicht de belangrijkste was, dat bij
abrupte wijzigingen in de economische krachtsverhoudingen verliezers
nun strategie sneller aanpassen dan
winnaars. In dit artikel wordt op een
aantal van deze factoren nader ingegaan in het kader van een globale
schets van de te verwachten ontwikkelingen in de conjunctuur van belangrijke regie’s.
Grondstofprijzen
De meest in het oog springende ontwikkeling in de eerste helft van dit jaar
was de spectaculaire daling van de
olieprijs. Graadmeter hiervoor waren
de gebeurtenissen op de ‘spotmarkt’.
Daarbij moet wel worden opgemerkt,
dat aan het niveau van de ‘spotprijs’
geen al te grote waarde moet worden
gehecht omdat maar weinig olie tegen
deze prijs wordt verhandeld.Omdatde
werkelijke prijs naijlt, werd het directe
positieve effect van het ineenstorten
van de olieprijs op de economische
groei in de olie-importerende landen
en op de mondiale inflatie eerst met
enige vertraging merkbaar.
De toekomstverwachtingen voor de
olieprijs worden meer bepaald door de
gedragsdiscipline van de producenten
dan door een toenemende vraag naar
olie. Zeker gezien de lage olieprijs zal
voortgaande economische groei leiden tot een toename van de olieconsumptie, maar het lijkt waarschijnlijk
dat – indien deze toename het aanbodoverschot van dit moment zou
overtreffen – verbeterde verhoudingen op de oliemarkt een uitbreiding
van de produktie tot gevolg zal hebben. De prijs van olie zal daardoor nauwelijks bemvloed worden.
De prijzen van de overige grondstoffen zijn ook de eerste helft van dit jaar
laag gebleven. Voor de meeste grondstoffen geldt, evenals voor olie, dat het
potentiele aanbod groter is dan de
vraag. Grosso modo zal in deze situatie in 1987 weinig verandering komen,
zeker gezien de betere voorraadbeheersing, het efficienter gebruik in de
grondstof-importerende landen en een
toegenomen uitwisselbaarheid van
grondstoffen.
ESB 3-9-1986
De industrielanden
De economische prestaties van de
industrielanden zullen de komende tijd
sterk worden bemvloed door het uiteenlopende effect van de daling van
olieprijs en dollarkoers en de ongelijke
staat van de overheidsfinancien. Wel
zal naar verwachting in vrijwel alle landen sprake zijn van reele groei.
De Verenigde Staten kenden in de
eerste helft van dit jaar een vrij magere
ontwikkeling. Een van de oorzaken, zij
het niet de belangrijkste, was de stijging van de olie-invoer, hetgeen terug
te voeren is op het afbouwen van binnenlandse produktiecapaciteit, vooral
van kleine velden met hoge variabele
kosten. Toch daalde de olie-invoer in
nominale termen enigszins, omdat de
prijsbewegingen de volumemutatie
hebben overtroffen. In de tweede helft
van dit jaar zal het saldo van de handelsbalans positief worden bemvloed
door de opgetreden daling van de dollarkoers, die de concurrentiepositie
van het Amerikaanse bedrijfsleven op
de internationale markt heeft versterkt.
Op de binnenlandse markt zijn de concurrentieverhoudingen minder gewijzigd, omdat Westeuropese en Japanse exporteurs de prijsstijging van nun
produkten in dollars beperkt hielden
ten koste van de winstmarge. Bovendien volgen de valuta’s van een aantal
belangrijke leverancierlanden, zoals
Canada, Taiwan, Hong Kong en ZuidKorea, in meerdere of mindere mate de
beweging van de dollarkoers. Mede
gezien de neerwaartse beweging van
de grondstofprijzen, die merendeels in
dollars luiden, kan daardoor ondanks
de dollardepreciatie een ruilvoetwinst
worden gerealiseerd. Anders gezegd,
zeker in 1986 treedt het J-curve-effect
niet op in de VS.
In de tweede helft van dit jaar zal de
verbeterde koopkracht van de consument de consumptieve bestedingen
aanwakkeren, terwijl ook stijgende exporten en – mede door de niet al te hoge rente gestimuleerde – bedrijfsinvesteringen de economische groei zullen ondersteunen. Hierdoor kan gemiddeld over 1986 een nog acceptabel
groeicijfer worden behaald. In de
eerste helft van 1987 zal deze groei
echter worden afgeremd door de bezuinigingen van de federale overheid
in het vanaf 1 oktober lopende begrotingsjaar en het asynchroon invoeren
van belastinghervormingen, hetgeen
aanvankelijk tot een belastingverhoging leidt. De lopende rekening kan
ook volgend jaar verbeteren, zij het
niet spectaculair. Wel zal – indien het
overheidstekort conform de verwachting inderdaad aanzienlijk wordt gereduceerd – in 1987 de basis worden
verbreed voor een gezondere betalingsbalans, alhoewel evenwicht op de
lopende rekening nog in een ver verschiet ligt.
Japan bevindt zich in een periode
van groeivertraging, waardoor regering en bedrijfsleven zich onbehaaglijk
voelen. Onder druk van ‘s lands handelspartners is de koers van de yen in
snel tempo zo fors geapprecieerd dat
de exporterende bedrijven onvoldoende mogelijkheden hadden voor een
adequate beleidsaanpassing. In combinatie met de toch al onder vuur genomen uitvoer naar de VS zal dit ertoe leiden, dat het exportvolume dit jaar daalt
en de bedrijfswinsten afnemen. Hierdoor worden – zeker in 1987 – debonussen, die een belangrijk deel van het
inkomen van de Japanse werknemer
uitmaken, aangetast, zodat – ondanks het ontbreken van inflatie en
een verhoging van de lonen – het besteedbaar inkomen slechts weinig
groeit.
In dit klimaat zal de investeringsgroei meevallen, enerzijds omdat moderniseringsinvesteringen
versneld
zullen plaatsvinden om het door de
sterke yen veroorzaakte verlies aan
concurrentiekrachtgoed te maken, anderzijds omdat de overheid weliswaar
geen expansief beleid voert, maar wel
naar verwachting haar investeringen
zal opvoeren en door belastingmaatregelen de woningbouw tracht te stimuleren. De negatieve reele bijdrage van
de externe sector komt in genen dele
tot uitdrukking op de handelsbalans.
Het overschot hiervan zal dit jaar in dollars explosief stijgen door de combinatie van de lagere olieprijs en sterk
geapprecieerde yen, terwijl de lopende
rekening nog sterker kan verbeteren
door de voortdurend zwellende stroom
kapitaalopbrengsten. In 1987 zullen de
volume-effecten die van de ruilvoet
echter wel overtreffen. Desondanks
zal het overschot op de lopende rekening zo groot blijven, dat de buitenlandse druk op Japan om een meer expansief beleid te voeren blijft bestaan.
De matige economische groei in
West-Europa werd in belangrijke mate
bepaald door de afwachtende houding
van de consument, die door de alom
dalende inflatie toch een duidelijke verruiming van zijn besteedbaar inkomen
verkreeg. In sommige landen speelde
de discussie over het al dan niet verhogen van de indirecte belastingtarieven
op energieprodukten hierbij een rol.
Ook de investeerders namen een aarzelende houding aan. Algemeen, en
naar later bleek terecht, werd immers
aangenomen dat in mondiaal verband
de rentetarieven zouden worden verlaagd en dit nog des te sterker in de
EMS-landen met een hoge rente, die
De schrijver is hoofd Buitenland van het Economisch Bureau van de Amro Bank te Amsterdam. Het artikel is op persoonlijke titel
geschreven.
865
na de te verwachten koersaanpassingen althans tijdelijk over een sterke
munt zouden beschikken. In een periode waarin bovendien de toekomstige
wisselkoersverhoudingen met de nieteuropese munten sterk aan speculatie
onderhevig waren en de olieprijs uitbundig op en neer danste, was een
dergelijk uitstel van investeringsbeslissingen vrij logisch.
In West-Duitsland zullen vrij hoge
looneisen, die ook volgend jaar kunnen worden gehonoreerd, en het (vrijwel) uitblijven van inflatie de particuliere consumptie bevorderen. De bedrijven zullen hun investeringsplannen
hierop moeten afstemmen, omdat de
bezettingsgraad van de Industrie
reeds hoog is. Van de overheid, die
overigens niet wordt gehinderd door
een begrotingstekort van enige omvang, zullen geen verdere groei-impulsen uitgaan, daar dit in strijd zou zijn
met het streven de rol van de overheid
in de economie te reduceren. De volume-ontwikkeling van de externe sector
werkt licht negatief op het bruto nationale produkt (bnp), maar aan het saldo
op de lopende rekening zal dat zeker
dit jaar niet te merken zijn door een omvangrijke verbetering van de ruilvoet.
Volgend jaar zal een verdere ruilvoetverbetering optreden, die de negatieve
volume-ontwikkeling mogelijk kan
compenseren.
Gunstige ruilvoeteffecten s’pelen
eveneens een rol in Frankrijk en Italie,
waar bijna eenderde van de invoer uit
energiedragers bestaat. De koersaanpassingen van april temperen dit voordeel echter enigszins, terwijl het sterk
uiteenlopen van de groeivoeten van
export en import het handelsbalanssurplus volgend jaar weer onder druk
zet. In beide landen is het beleid om de
concurrentiekracht van de Industrie te
vergroten hoog nodig, ook al kan dit de
economische groei enigszins beperken. Italie wordt daarbij in zijn armslag
nog beperkt door een hoge staatsschuld. Een torenhoge staatsschuld
maakt van de Belgische economie een
sputterende tweecilindermotor, waarvan de exportcilinder nog bevredigend
loopt, maar de op de binnenlandse
markt gerichte poot vrijwel is stil gevallen door een drastisch, maar nog
steeds onvoldoende bezuinigingsbeleld.
Het Verenigd Koninkrijk kan dank zij
een in het verleden gevoerd verstandig
overheidsbeleid de olieprijsschok redelijk opvangen. De dit voorjaar gepresenteerde begroting had zelfs een licht
expansief karakter. De economie
wordt in dit land bovendien al jarenlang
gestimuleerd door uitzonderlijk hoge
ree’le loonstijgingen. Het effect hiervan
op de inflatie is geruime tijd beperkt geweest, doordat de koers van het pond
kunstmatig hoog werd gehouden. Gezien de funeste uitwerking van de combinatie van hoge lonen en een duur
pond op de concurrentiepositie van het
bedrijfsleven zal het overschot op de
lopende rekening omslaan in een tekort in 1987.
866
In Nederlandten slotte werd de regering midden in haar al enkele jaren durende bezuinigingsoperatie onaangenaam verrast door de val van de olieprijs. Compenserende maatregelen,
die voor een deel in de herfst van
kracht worden, zullen de economische
groei volgend jaar enigszins beperken.
Dank zij de zeer matige loonkostenontwikkeling komt de concurrentiepositie
van het bedrijfsleven niet in gevaar,
terwijl de consument door de zeer geringe inflatie voldoende ruimte houdt
voor een toename van zijn bestedingen. Ruilvoeteffecten en het naijlen
van de aardgasprijs bij die van olie zullen de teruggang van het overschot op
de lopende rekening dit jaar beperken,
waarna volgend jaar een verdere reductie van dit surplus te verwachten
valt.
Consumptieprijzen en
wisselkoersen
Alvorens een uitspraak kan worden
gedaan over de inflatieverwachtingen
in de industrielanden, dient eerst een
globaal beeld te worden gevormd van
de mogelijke bewegingen van de diverse wisselkoersen. Van groot belang is
daarbij de constatering, dat sedert de
‘Groep van vijf’-bijeenkomst van September 1985 de Amerikaanse dollar,
de yen en de mark niet meer volledig
vrij bewegen ten opzichte van elkaar.
Zo begint het er langzamerhand op te
lijken, dat de betreffende centrale banken op pragmatische wijze bandbreedtes hanteren ten aanzien van de dollarkoers. Rekening houdend met het gegeven, dat de dollarkoers de laatste jaren sterker op groeicijfers dan op rente
reageert, kan dan de verwachting worden uitgesproken, dat de dollar laat dit
jaar in beperkte mate aan kracht zal
winnen. In de eerste helft van 1987 zal
de dollarkoers echter onder druk kunnen komen, enerzijds door een langzaam terugvallende groei van de Amerikaanse economie, anderzijds omdat
de Amerikaanse regering externe ondersteuning van haar bezuinigingsbeleid zal vragen.
In het EMS zijn de inflatiepercentages van de diverse lidstaten elkaar zo
dicht genaderd, dat in 1987 geen rekening behoeft te worden gehouden met
spilkoersaanpassingen. Van de in de
Ecu participerende munten zal het
pond licht kunnen afglijden en zet de
depreciatie van de Griekse drachme
zich voort.
Terugkerend naar de inflatieverwachtingen voor 1987 ontstaat nu het
volgende beeld. In West-Europaexclusief het Verenigd Koninkrijk zullen de
reele loonkosten over het algemeen
matig stijgen. De energieprijzen in dollars zullen echter gemiddeld onder het
niveau van 1986 liggen dank zij de geschetste ontwikkelingen in de eerste
helft van dit jaar. De lagere dollarkoers
verlaagt de energiekosten nog verder,
terwijl de overige grondstofprijzen, ge-
corrigeerd voor de dollarkoers, zich ten
hoogste stabiliseren. Op grand van deze factoren is er derhalve weinig aanleiding een opleving van de inflatie in
deze landen te vrezen. In de Verenigde
Staten speelt de wisselkoers een beperkte rol. Een lichte stijging van de invoerprijzen zal hier een, zij het matige,
verhoging van de inflatie bewerkstelligen. In Groot-Brittannie ten slotte,
staan
wisselkoersontwikkelingen,
maar vooral de sterke loonstijging een
dating van de inflatie in de weg.
Ontwikkelingslanden
Diverse Internationale organisaties
hebben berekend, dat een groeivoet
van rond 3% in de industrielanden gedurende een aantal jaren een noodzakelijke voorwaarde is voor het structureel oplossen van de financiele problemen van de Ontwikkelingslanden. Aan
deze voorwaarde lijkt de komende periode te zijn voldaan, maar dit zal niet
voldoende blijken te zijn om het structurele probleem van veel schuldenlanden op te lossen of de ongelijke verdeling van de voordelen van de groei in
het Westen en van de nadelen van
grondstofprijsbewegingen te corrigeren. Landen met een hoge schuld, ongeacht of zij wel of niet in betalingsmoeilijkheden zijn geraakt, hebben de laatste jaren vaak een stringent
bezuinigingsbeleid gevoerd. De exponenten van dit beleid waren doorgaans
uitstel van investeringen en het terugdringen van de invoer. In de meeste
gevallen leidde dit ertoe, dat vervangingsinvesteringen in onvoldoende
mate plaatsvonden en dat door gebrek
aan inputs of onderdelen soms kapitaalvernietiging plaatsvond. Dit beperkte de exportcapaciteit, waardoor
de import nog verder moest worden gereduceerd, kortom: de uitgangspositie
van deze landen is structureel verslechterd. Alleen al daarom verdient
een initiatief als dat van Baker ondersteuning, indien het althans deze Ontwikkelingslanden beter in staat stelt
van de economische groei in het
Westen te profiteren.
De Ontwikkelingslanden zijn grofweg te verdelen in drie groepen: NIC’s
(newly-industrialising countries), olieexporteurs en overige. Van deze drie
groepen is dit jaar alleen de uitgangspositie van de NIC’s (waaronder Brazilie) aanmerkelijk verbeterd. Zij voeren
in het algemeen grote hoeveelheden
olie en overige grondstoffen in en exporteren industrieprodukten. Aangezien hun valuta’s doorgaans de koersbeweging van de Amerikaanse dollar
grotendeels volgen is bovendien hun
concurrentiepositie op de Europese en
Japanse markten versterkt. Hun uitvoeroverschot met de VS is overigens
vaak zo groot, dat ook deze landen
waarschijnlijk gedwongen worden hun
munt ten opzichte van de dollar te laten
apprecieren om protectionistische
maatregelen te voorkomen. Hun eco-
Tabel. Conjunctuurprognoses
Reeel bnp
mutatie
in procenten
1986
Belgie
West-Duitsland
Frankrijk
Italie
Japan
Nederland
Ver. Koninkrijk
Ver. Stalen
Saldo lop.rek.
bedragen in
mrd.
Consumptieprijspeil
mutatie
in procenten
1987
1986
1,5
3,5
2,5
3
2
2
2,5
3
1
3,5
2,5
3
2,5
1,5
2,5
2,5
1.5
0,5
3
6
0,5
0,5
3,5
2
1
1
2
4
0,5
1
3,5
2,5
1986
1987
Overheidstekort a)
in procenten
van het bnp
1987
1986
1987
Bfr 175
DM 65
Rr
50
185
60
40
11,5
1,8
3,3
15
3,9 b)
7
1,9
5,0 c)
9
1,8
3.3
14,5
4
b)
7,5
1,8
3,8 c)
Lire5500
4000
$
f.
75
17,5
e
1,5
70
15
—1,5
—95
$ —110
a) Fiscale jaren.
b) Centrale overheid, excl. sociale fondsen.
c) Alleen centrale overheid.
Bron: Amro Economisch Bulletin, September 1986.
nomieen zullen desondanks meer dan
proportioneel kunnen groeien. De positie van de olie-exporteurs zal duidelijk zijn. Hun vooruitzichten zijn mager
en in een enkel geval (Mexico, Nigeria)
zelfs zeer slecht. De situatie in de overige ontwikkelingslanden is evenmin
rooskleurig. Zij zijn als groep vrijwel
zelfvoorzienend in energie, zodat de
daling van de olieprijs hun nauwelijks
voordeel biedt, maar zij zijn wel grotendeels afhankelijk van de uitvoer van
grondstoffen. In het licht van de te verwachten grondstofprijsontwikkeling
gloort er voor veel landen in deze
groep weinig hoop op een substantiele
verbetering van hun economie. Omdat
China en India zich aan de malaise
kunnen ontworstelen oogt hettotale resultaat van de groep ‘overig’ nog
redelijk.
Conclusie en risico’s
De opgaande fase van de lopende
conjunctuurcyclus blijft voortduren, alhoewel zij de resultante is van soms tegengestelde groeibewegingen in de diverse landen. Zo zal de economische
groei in de Verenigde Staten en een
aantal Europese landen in 1987 licht
afzwakken, en kan deze in Japan
enigszins aantrekken. Van de ontwikkelingslanden zullen de NIC’s ten voile
profiteren van de voor hen gunstige
omstandigheden, maar geraken veel
olie-exporteurs in een recessie, terwijl
de overige ontwikkelingslanden, met
als gunstige uitzondering enkele grote
landen als China en India, niet verder
komen dan moeizaam doormodderen.
Aanhoudend lage grondstofprijzen
dragen er mede toe bij, dat voor een
opnieuw opleven van inflatie niet behoeft te worden gevreesd.
Vanzelfsprekend zijn aan dit scenario risico’s verbonden. Een daarvan is
het (gedeeltelijk) mislukken van het
Amerikaanse bezuinigingsbeleid. Dat
kan leiden tot een koersval van de dollar, gevolgd door renteverhogingen en
een recessie. Het huidige politieke klimaat in de VS lijkt echter zodanig, dat
een dergelijke rampzalige ontwikkeling niet zal worden gedoogd, terwijl in
het kader van de G5, indien noodzakelijk, eveneens dollarkoersstabiliserende maatregelen zullen worden afgesproken.
Een tweede risico is het escaleren
van de schuldencrisis door het afkondigen van een algemeen moratorium
door de belangrijkste schuldenlanden.
De belangendivergentie die het gevolg
is van tegengestelde ontwikkelingen in
de diverse landen, maakt een ‘schuldenkartel’ echter steeds minder waar-
schijnlijk, terwijl individuele acties van
landen vanwege de negatieve implicaties eerst na ampel beraad zullen worden ondernomen.
Een derde, en wellicht het grootste
risico, is het verder toenemen van protectionistische sentimenten, vooral in
de VS. Tot nu toe heeft president Reagan de meeste besluiten, die het vergroten van handelsbelemmeringen inhielden, met zijn veto getroffen, maar
vooral Japan en de NIC’s lopen al het
gevaar van Amerikaanse protectionistische maatregelen. Hier zijn de bilaterale handelstekorten vaak zo groot, dat
tegenacties van de betrokken landen
slechts geringe repercussies hebben
voor de Amerikaanse economie.
Het vergroten van handelsbarrieres
zal in individuele landen zeker op wat
langere termijn leiden tot structured
interne verstoringen, die de inflatoire
tendens, die het onmiddellijke gevolg
is van het verhogen van importdrempels, zullen versterken. Hierdoorzal de
rente gaan stijgen, nog afgezien van
andere mogelijke consequenties. Met
andere woorden, na verloop van tijd
zullen de ontwikkelingslanden niet alleen met een terugval van hun exportinkomsten van doen hebben, maar ook
met hogere renteverplichtingen. De
kans op een escalatie van de schuldenproblematiek is dan wel reeel aan-
wezig.
Het zal duidelijk zijn, dat dit rampenscenario eerst dan optreedt, als regeringen het korte-termijnvoordeel van
het opwerpen van handelsbelemmeringen laten prevaleren boven het nadeel op lange termijn. Hopelijk biedt de
aanstaande GATT-bijeenkomst in September voldoende mogelijkheden om
regeringen door onderhandelingen te
laten terugkeren van de heilloze protectionistische weg. Voor een duurzame economische groei in de wereld is
een zo vrij mogelijk handelsverkeer
een levensvoorwaarde.
J. van Gelder