De waarde van
onzichtbare arbeid gemeten
DRS. M. BRUIJN-HUNDT*
De economische wetenschap bestudeert de wijze waarop schaarse, alternatief aanwendbare
hulpbronnen worden gebruikt ter bevrediging van menselijke behoeften. Arbeid is zo’n schaarse
hulpbron; daarom zou elke arbeidsinspanning op de wetenschappelijke belangstelling van
economisten mogen rekenen. Pertraditie is dat echter niet het geval. De officiele economische
statistiek probeert slechts die arbeidsprestaties te meten die een inkomen opleveren. Daardoor
blijven bij de bepaling van het nationaal inkomen vrijwilligerswerk en werk dat binnen de
huishouding wordt verricht, buiten beschouwing. Gezien de culturele verschillen die tussen
landen bestaan met betrekking tot onbetaald werk en gezien de samenhang tussen conjunctuur
en de omvang van deze arbeidsprestaties, zou het meten van onbetaalde arbeid een belangrijke
bijdrage kunnen opleveren aan het verbeteren van de mogelijkheden tot internationale en
intertemporele vergelijking van macro-economische gegevens. In dit artikel wordt een poging
ondernomen tot het meten van de onbetaalde arbeid in de economie.
Inleiding
Door de toenemende werkloosheid en door de invloed van de
vrouwenbeweging komt de discussie over welke activiteiten wel
en welke niet tot de categorie arbeid moeten worden gerekend
steeds meer in de belangstelling te staan. Zo werd onlangs in een
studie van de Wiardi Beckmanstichting geconcludeerd: ,,wat als
arbeid wordt beschouwd en hoe de verschillende vormen worden
gewaardeerd, is een kwestie van normen en waarden die geen
constanten zijn… In het gangbare denken over arbeid staat echter nog steeds betaalde arbeid als belangrijkste vorm voorop” 1).
Het Sociaal en Cultured Planbureau constateert in zijn Jaarrapport 1981 ,,dat de Nederlanders ongeveer tweemaal zoveel onbetaald als betaald werk doen”. Het is niet duidelijk of de hoeveelheid onbetaald werk op langere termijn toe- of afneemt ten opzichte van betaalde arbeid. Wel neemt de hoeveelheid onbetaald
werk toe als de conjunctuur terugloopt, aldus het Sociaal en Cultureel Planbureau 2).
Huishoudelijk werk is de belangrijkste categorie onbetaald
werk. Reeds eerder maakte ik berekeningen over de waarde van
de huishoudelijke arbeid 3). De uitkomsten van twee tijdsbestedingsonderzoeken maken het mogelijk deze berekeningen thans
te herhalen voor de jaren 1975 en 1980.
Officieel, officieus en naturacircuit
Alvorens op de waarde van huishoudelijke arbeid in te gaan,
is het zinvol een korte beschouwing te wijden aan de verschillende begrippen die met betrekking tot ons onderwerp worden gebruikt, zoals niet-betaalde arbeid, het officieuze circuit en het
naturacircuit.
Heertje introduceerde in 1980 het begrip ,,officieus circuit”.
Hij verstaat daaronder ,,alle economische transacties die niet in
de officiele statistieken zijn opgenomen”. Van dit officieuze circuit sluit Heertje uitdrukkelijk ,,alle werkzaamheden in het eigen huishouden, alle doe-het-zelf-karweitjes voor het eigen gezin, de groente uit eigen tuin, kortom de zogenaamde zelfvoorziening” uit 4). Het Centraal Bureau voor de Statistiek vulde het
begrip ,,officieus circuit” wat anders dan Heertje door deze zelfvoorziening wel op te nemen in het officieuze circuit 5). Heertje
wenst deze zelfvoorziening niet op te nemen in het officieuze circuit, omdat er in zijn ogen geen sprake is van economische trans666
acties in de zin van een geld- en goederenstroom tussen huishoudingen. Tegenover een ,,levering” van goederen staat hier geen
betaling 6).
Het lijkt mij daarom beter naast het officieuze circuit een ,,naturacircuit” te onderscheiden. Tot dit naturacircuit reken ik alle
huishoudelijke arbeid, verzorging van kinderen en andere huisgenoten en doe-het-zelf-werk. Vrijwilligerswerk behoort naar
mijn mening thuis in het officieuze circuit omdat bij vrijwilligerswerk wel degelijk sprake is van leveringen tussen huishoudingen, ook al wordt er voor deze leveringen niet betaald. Ik kan
mij echter voorstellen dat het criterium ,,onbetaald” anderen
doet concluderen dat vrijwilligersarbeid eveneens in het naturacircuit thuishoort. In dit artikel wordt het vrijwilligerswerk
evenwel buiten beschouwing gelaten.
Het Sociaal en Cultured Planbureau gebruikt de term ,,onbetaalde activiteiten” waarbij men een ruime en een enige definitie
van onbetaalde activiteiten onderscheidt 7). Volgens de ruime
definitie behoren tot deze categorie:
— huishoudelijk werk, kinderverzorging, boodschappen, verzorging van huisgenoten;
— doe-het-zelven, tuinieren, zorg voor kamerplanten en huisdieren, knutselen en handwerken;
— vrijwilligerswerk.
In de enge definitie is het doe-het-zelven beperkt tot onderhoudswerkzaamheden en knutselen en zijn bij de verzorging van
kinderen en huisgenoten, boodschappen doen en vrijwilligers-
*De auteur is wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Economische
Faculteit van de Universiteit van Amsterdam, tevens coordinator Vrouwenstudies aan deze Faculteit en lid van de Emancipatieraad. Zij dankt
de heren Van Tuinen en Van de Bos van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor hun opbouwende informatie en Carla Mahieu voor haar
steun bij het schrijven van dit artikel.
1) Wiardi Beckmanstichting, Denken over arbeid, Kluwer, Deventer,
1982, biz. 32 en 34.
2) Sociaal en Cultured Planbureau, Jaarrapport 1981, biz. 60
3) M. Bruyn-Hundt, De huisvrouw als producente, ESB, 13 mei 1970,
biz. 470.
4) A. Heertje en H. Cohen, Het officieuze circuit. Het Spectrum, 1980,
biz. 7 en 26-28.
5) J. Blokland, Statislisch Magazine. 1982.
6) A. Heertje en H. Cohen, op. cit., biz. 26 en 10.
7) SCP, Jaarrapport 1981, biz. 59.
werk, alleen die activiteiten opgenomen die deze bezigheden in
de meest directe zin representeren. De Swoka hanteert het ruime
begrip van de SCP en neemt bovendien de tijd die wordt besteed
aan persoonlijke en medische verzorging buitenshuis, op in de
huishoudelijke activiteiten, evenals vrijwilligerswerk en onbetaalde hulp aan familie en niet-familie 8). De in dit artikel gepresenteerde berekeningen sluiten aan bij de ruime opvatting van
het SCP, echter met uitsluiting van het vrijwilligerswerk.
van de prestaties in het naturacircuit te berekenen. De meest ge-
bruikte methode is de z.g. ,,input”-methode, waarbij de toegevoegde waarde wordt gemeten aan de hand van de hoeveelheid
arbeid die in de consumptiehuishouding wordt verricht. Deze
volumecomponent wordt vermenigvuldigd met een prijs. In de
literatuur vindt men verschillende prijscomponenten. In dit artikel worden er vier gebruikt: het minimumloon, het gemiddeld
verdiend loon, het loon van een gezinsverzorgster en verschillen-
de cao-lonen.
sen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen, is niet goed
mogelijk omdat in sommige landen, met name ontwikkelingslanden, een veel groter deel van de nationale produktie
in het naturacircuit wordt vervaardigd dan in andere lan-
De meetproblemen die zich voordoen bij het meten van de
volumecomponent hangen samen met het gebrek aan gegevens
over tijdbesteding. Tijdbestedingsonderzoeken worden. naar
mijn beste weten. nergens systematisch gehouden. Tijdbestedingsonderzoeken. worden waar ook ter wereld. meestal niet expliciet gericht op het onderzoeken van de tijd besteed aan huishoudelijk werk. De activiteiten die daarbij gemeten worden, en
de wijze waarop de meting plaatsvindt, lopen sterk uiteen. Dit
is een van de oorzaken voor het feit dat schattingen van de omvang van huishoudelijk werk in de economische literatuur grote
verschillen vertonen. Een andere moeilijkheid is het achterhalen
den 9). Hetzelfde geldt indien de nationale produktie van lan-
van de samenstelling van de onderzochte populatie. De keuze
den met een hoge arbeidsmarktparticipatie van gehuwde
vrouwen wordt vergeleken met landen met een lage arbeidsmarktparticipatie van gehuwde vrouwen;
— indien het naturacircuit op lange termijn een andere groei-
die de onderzoekers dienaangaande maken, kan van grote invloed zijn op de resultaten! Zo werden in de Nederlandse tijdbestedingsonderzoeken ook kinderen vanaf 12 jaar betrokken.
Nederland beschikt echter over unieke gegevens omdat in 1975
voet heeft dan het formele circuit, wordt de economische
en 1980 tijdbestedingsonderzoeken zijn gehouden volgens een
groei niet goed gemeten;
— conjunctuurschommelingen worden vertekend indien het naturacircuit op korte termijn met een ander percentage verandert dan het formele circuit. Het SCP concludeert in zijn
Jaarrapport 1981 dat het naturacircuit een anticyclisch verloop heeft, zodat de welvaartsvermindering minder omvang-
zelde methodiek, zodat de resultaten goed te vergelijken zijn.
Wat betreft de looncomponent zijn de meetproblemen het
grootste als men de cao-lonen als maatstaf wil gebruiken voor
vergelijkbare activiteiten in de marktsector. Het grootste probleem bij vergelijkingen in de tijd is dat beroepen verdwijnen of
een andere naam krijgen of dat er schaaldrift optreedt. Zo werd
de ,,bontwasser” uit 1975 in 1980 een ,,universeel chemisch
wasser” omdat de ,,bontwasser” uit de loonschalen was verdwenen. Soortgelijke problemen deden zich voor bij functies in de
Het nut van het meten
Men kan zich afvragen wat de zin is van het meten van de
waarde van de produktie in het naturacircuit. Hiervoor kunnen
verschillende argumenten worden aangevoerd:
— welvaarts- of produktievergelijking tussen landen. vooral tus-
rijk is dan zij lijkt in termen van de ontwikkeling van het gemeten nationaal inkomen 10);
— voor zover belasting- en premiedruk bepaald en beoordeeld
worden naar hun effecten voor de verdeling van welvaart,
zijn zij gebaseerd op steeds een deel van het totaal aan goe-
deren en diensten dat ter beschikking komt;
— de onbetaalde arbeid is zeer ongelijk verdeeld over man en
vrouw. Veel gehuwde vrouwen verrichten (bijna) uitsluitend
onbetaalde arbeid. Omdat een stelsel van sociale zekerheid in
het algemeen alleen rekening houdt met betaalde arbeid, valt
de inkomensderving in natura die optreedt bij ziekte, invaliditeit of overlijden van degenen die onbetaalde arbeid verrichten, niet onder de inkomensdervingsverzekeringen. Bij
wijze van gunst kan mondjesmaat (en tegen betaling) op sociaal-medische indicatie hulp worden verkregen van instellingen voor gezinsverzorging 11). Jonge weduwnaars met
horecasector. Een ander probleem is welk loon men uit een bepaalde loonschaal moet kiezen als leeftijd of ervaring een rol spe-
len. Ik koos, indien mogelijk, steeds voor het mediane loon.
In de economische literatuur wordt de waarde van huishoudelijke arbeid meestal gerelateerd aan het bruto nationaal produkt.
Dat impliceert dat de waarde van een bepaalde hoeveelheid arbeid wordt gerelateerd aan een grootheid waarin tevens afschrijvingen en de toegevoegde waarde van de factor kapitaal is opgenomen. Relatering aan de loonsom zou theoretisch een zuiver-
der vergelijking van de toegevoegde waarde van de onbetaalde
arbeid opleveren. Relatering aan het netto nationaal inkomen,
dat immers gelijk is aan de loonsom plus het arbeidsinkomen
van zelfstandigen (toegevoegde waarde van de factor arbeid) en
kleine kinderen b. v. staan doorgaans voor onoplosbare finan-
de netto toegevoegde waarde van de factor kapitaal, is te prefe-
ciele problemen;
— in de personele inkomensverdeling wordt geen rekening gehouden met de omvang van het inkomen in natura dat door
de onbetaalde arbeid ontstaat;
— de onzichtbare arbeid van voornamelijk vrouwen wordt
zichtbaar gemaakt. Dat zal het rechtsgevoel van veel vrouwen bevredigen;
reren boven relatering aan het bruto nationaal produkt omdat
het netto nationaal inkomen dichterbij de loonsom ligt dan het
bruto nationaal produkt.
Een vierde probleem is of men de volumecomponent moet
ververmenigvuldigen met het netto uurloon, het bruto uurloon
of het uurloon inclusief de werkgeverslasten. Hawrylyshyn 12)
vergeleek in 1976 een aantal berekeningen van de waarde van
— door de toenemende arbeidsmarktparticipatie van (gehuwde)
huishoudelijke arbeid en corrigeerde de verschillende berekenin-
vrouwen worden vrouwen ,,dubbel belast” zolang het onbetaalde werk eenzijdig op haar schouders neerkomt. De herverdeling van het onbetaalde werk tussen mannen en vrou-
gen o.a. door te werken met het uurloon verminderd met belasting. Hij kwam tot de conclusie dat de waarde van huishoudelijke arbeid in de verschillende berekeningen rond eenderde van
het bruto nationaal produkt lag. Het werken met netto lonen is
wen wordt zichtbaar gemaakt en kan een instrument zijn om
te voorkomen dat vrouwen door deze dubbele belasting arbeidsongeschikt worden;
— de arbeidsduurverkorting als middel om de schaarse, betaalde
werkgelegenheid eerlijker te verdelen is reeds een begin gemaakt. De vraag is welke invloed arbeidsduurverkorting
heeft op de produktie in de gezinshuishouding en het vrijwilligerswerk. Hoe korter de betaalde arbeidsweek wordt, des te
gebaseerd op de gedachte dat huishoudens trachten te komen tot
nutsmaximalisatie door de totale hoeveelheid arbeid die per
huishouden beschikbaar is, optimaal te verdelen over betaalde
8) D. Aldershoff e.a., Huishoudelijke produktie in 19SO. Swoka. 1983,
interessanter wordt het de omvang en samenstelling van de
biz. 129-130. .
9) D. W. Blades, Non-monetary (subsistence) activities in the national accounts of developing countries, OECD, Parijs, 1975. biz. 53.
onbetaalde produktie te kennen.
10) SCP, Jaarrapport 1981, biz. 61.
11) Ik berekende dat voor dit doel over het jaar 1976 per huisvrouw 12%
Meetproblemen
In theorie zijn verschillende methoden geschikt om de waarde
ESB 27-7-1983
werd uitgegeven van hetgeen toen per hoofd van de beroepsbevolking beschikbaar was aan uitkering en verstrekkingen krachtens de Ziektewet, de
AAW en de WAO.
12) O. Hawrylyshyn, The value of household services: a survey of empirical estimates, Review of Income and Wealth, juni 1976.
667
Tabel 1. De waarde van de onbetaalde arbeid in de gezinshuishouding tegen verschillende looncomponenten incl. werkgeverslasten
1975
in mln.
in procenten
gld.
van bet nni
1980
in procenten
van het bnp
in mln.
gld.
in procenten
in procenten
van het nni
van het bnp
93,06
81,07
en onbetaalde arbeid. Als er sprake is van een vrije keuze en
nutsoptimalisatie, wordt de welvaart die de produktie van goederen en diensten in het huishouden met zich meebrengt, het
best benaderd door te kijken naar de .opportunity costs”. Dat
wil zeggen dat verondersteld wordt dat de waarde van het laatste
uur onbetaalde arbeid gelijk is aan de waarde van het laatste uur
betaalde arbeid. Murphy wees erop dat men in dat geval echter
niet alleen rekening moet houden met het loon na aftrek van belasting, maar met het loon na aftrek van ,,work-related
costs” 13).
De discussie over de verfijning van de nationale rekening beweegt zich echter in de loop van de tijd meer van een betere
maatstaf voor de welvaart naar een betere maatstaf voor de totale
produktie. Indien het gaat om een betere maatstaf voor de produktie dient de volumecomponent te worden vermenigvuldigd
met het bruto uurloon, inclusief de werkgeverslasten 14).
Resultaten
Volumecomponent
jaarloon tot een uurloon van dezelfde veronderstelling uitgegaan. Het jaarloon wordt door deling met 52 x 40 = 2.080 herleid
tot een uurloon dat in het bedrijfsleven in feite wordt betaald, zowel voor de feitelijke gewerkte uren als voor de vakantie-uren.
Prijscomponent
In de economische literatuur over dit onderwerp is veel aandacht geschonken aan de prijscomponent die zou moeten worden gebruikt bij dit soort berekeningen. Het zou in het kader van
dit artikel te ver voeren de theoretische concepties die aan het gebruik van verschillende prijscomponenten ten grondslag liggen,
breed uit te meten. Om ieder het zijne te geven, maakte ik gebruik van vier prijscomponenten, te weten:
a. het wettelijk minimumloon. Zowel in 1975 als in 1980 werd
het wettelijk minimumloon drie keer gewijzigd. De maandlonen werden gewogen naar het aantal maanden dat zij van
kracht waren inclusief de vakantietoeslag. Dit gewogen gemiddelde werd met 12 vermenigvuldigd en vervolgens herleid
tot een uurloon door deling met 52 x 40 = 2.080. Het totaal
aantal gewerkte minuten van de gehele Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder werd eveneens herleid tot uren.
Basis van de berekening die in deze paragraaf worden gepre-
Vermenigvuldiging van beide uitkomsten leverde de in label
senteerd, zijn twee tijdbestedingsonderzoeken van Intomart, ge-
1, regel 1, kolommen 1 en 4 vermelde bedragen op;
b. het gemiddeld verdiende uurloon. De volumecomponent
werd vermenigvuldigd met het gemiddeld verdiende uurloon
zoals vermeld in Sociale Maandstatistiek van januari 1982;
houden onder de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder. In
deze tijdbestedingsonderzoeken werd door verschillende instellingen geparticipeerd. Een van deze instellingen was het Sociaal
en Cultureel Planbureau, dat zijn bevindingen te boek heeft gesteld in het rapport Een }veek tijd. Aan de hand van een lijst met
163 activiteiten hebben de respondenten (1.296 in 1975 en 2.737
in 1980) per kwartier bijgehouden wat hun dagelijkse activitei-
ten waren gedurende een week in de maand oktober. Activiteiten
van kortere duur dan een kwartier werden dus niet geregistreerd.
Indien meer activiteiten tegelijkertijd werden verricht werd
slechts een activiteit geregistreerd. Voor mijn berekeningen
maakte ik gebruik van de gegevens in Een week tijd over de tijd-
bestedingen van alle respondenten.
Ik hanteerde de volgende indeling van de activiteiten 15):
— huishoudelijke werk: maaltijden bereiden, afwassen, huisschoonmaken, bedden opmaken, karweitjes buiten, wassen,
strijken, herstellen van kleding;
c. het loon inclusief de vakantietoeslag van een gezinsverzorgster in schaal 12 (van deze gezinsverzorgster wordt verwacht
dat zij de huisvrouw zelfstandig kan vervangen). Vermenigvuldiging van de volumecomponent met dit loon levert een
iets lagere waarde op dan Vermenigvuldiging met het gemiddeld verdiende uurloon;
d. het uurloon dat voor de desbetreffende activiteit op de arbeidsmarkt wordt betaald. Dit impliceert Vermenigvuldiging
van de tijd aan verschillende activiteiten besteed met de verschillende uurlonen die voor die activiteiten gelden op de arbeidsmarkt. Zo werd de activiteit ,,maaltijd bereiden” vermenigvuldigd met het uurloon van een zelfstandig werkende kok
in het midden van de betreffende loonschaal, wassen, was ophangen, met het uurloon van een ,,bontwasser”, strijken met
— boodschappen doen: in levensmiddelenzaken, op de markt,
het uurloon van een ,,witwasser/strijkster”, de activiteit ,,or-
in een warenhuis, doe-het-zelf-zaak, kleding/schoenenzaak,
bezoek aan bank of postkantoor of gemeentehuis, wasserette
en het daarmee samenhangende vervoer en wachten;
— kinderverzorging: verzorgen van kinderen, hulp bij huis-
ganiseren” met het loon van een ,,huisdame C” in de horeca,
de activiteiten die samenhangen met het verzorgen van kinderen met het loon van een ,,verpleeghulp” enz.
werk, voorlezen en spelen, medische verzorging, oppassen en
het met deze activiteiten samenhangende vervoer;
— overige bezigheden: huisdieren en kamerplanten verzorgen,
tuinieren, verzorging van andere huisgenoten, knutselen,
handwerken.
Het in de steekproef vermelde percentage participanten aan
elke activiteit was de basis voor de berekeningen van het aantal
Tabel 2. De waarde van de onbetaalde arbeid in de gezinshuishouding in 1980 tegen verschillende looncomponenten excl.
werkgeverslasten
In procenten
van het nni
Tegen gemiddeld verdiend uurloon . . . . . . . .
Tegen loon gezinsverzorgster schaal 12 . . . . .
In procenten
van het bnp
89,55
77,95
72,12
62,78
participanten in de gehele Nederlandse bevolking van 12 jaar en
ouder. Vermenigvuldiging van het aantal participanten met het
aantal minuten besteed aan de verschillende activiteiten, leverde
het aantal minuten per week door de gehele bevolking aan elke
activiteit besteed. Dit aantal minuten met 52 vermenigvuldigd is
de volumecomponent die aan de hierna te presenteren berekeningen ten grondslag ligt. Door Vermenigvuldiging met 52 wordt
impliciet verondersteld dat ook in vakanties onbetaald werk
wordt verricht. Deze veronderstelling zal slechts ten dele juist
zijn. Bij de hierna volgende Vermenigvuldiging van de volumecomponent met de prijscomponent wordt bij herleiding van het
13) M. Murphy, Comparative estimates of the value of household work
in de US for 1976, Review of Income and Wealth, maart 1982.
14) R. Santtie.a., Unpaid housework: lime use and value. Ministry of Social Affairs and Health, Helsinki, 1982, biz. 17.
15) De activiteiten 100, 110, 111, 121, 123, 124, 125, 130, 141, 142,
150, 160, 180, 191 t/m 194 zijn gebundeld in ,,huishoudelijk werk”; de
activiteiten 301, 302, 310, 311, 312, 313,314, 315, 316, 340,350, 360,
370, 391 t/m 394 in ..boodschappen doen”; de activiteiten 200, 210, 220,
230, 240, 250, 260, 270, 291 t/m 294 in ..kinderverzorging”; de activiteiten 171, 172, 173, 420 en 840 in “overige bezigheden”.
668
,
Tabel 3. De waarde van onbetaalde bezigheden a) in de gezinshuishouding van mannen en vrouwen gemiddeldper jaar, in mln. gld. en in procenten van het bruto nationaal produkt
In mln. gld.
tn procenten van het bnp
1975
1980
1975
1980
mannen
Overige bezigheden (excl. vrijwiiligerswerk)
mannen
vrouwen
manneo
vrouwen
mannen
vrouwen
18.053
10.193
68.149
27.571
101.520
18.636
18.707
7.107
15.915
69.300
8,62
4,87
2,05
4,45
19,99
32,55
8,90
5,77
8,11
55,33
30,55
9,74
12.070
16.975
115.830
32.385
24.109
30.616
188.630
8,30
5,63
4.283
Boodscbappen doen . . . . . . . . . . . . . . . .
vrouwen
2,14
4,79
20,86
7,25
9,21
56,75
9.309
41.838
a) Gewaardeerd tegen marktwaarde cao-loon inclusief werkgeverslasten.
Omdat de totale produktie van alle goederen en diensten volgens de z.g. ,,expanded measure of production” 16) te bepalen
zou het nationaal produkt of het nationaal inkomen moeten
worden verhoogd met een van de vier gevonden waarden. In label 1 gaat het om de bruto lonen inclusief de werkgeverslasten.
De werkgeverslasten zijn op macro-niveau af te leiden uit de Na-
tionale Rekeningen. In 1975 bedroegen de werkgeverslasten
28,5%, in 1980 29,03% van de loonsom 17).
Bij de opmerkingen over de meetproblemen werd al vermeld
dat het van de theoretische conceptie afhangt of de voorkeur uitgaat naar vermenigvuldiging met netto uurlonen, bruto uurlo-
nen of bruto uurlonen incl. werkgeverslasten. Vermenigvuldiging met het netto uurloon van het marginale uur betaalde arbeid is de consequentie van een micro-economische benadering.
De statistische gegevens hiervoor zijn niet beschikbaar. Een indicatie van het resultaat volgens het rapport van de Swoka,
waarin de waarde van de huishoudelijke produktie in 1980 tegen
het netto minimumloon (excl. kinderbijslag) voor volwassen gehuwde werknemers op f. 120 mrd. werd becijferd; dat is 36% van
het bruto nationaal produkt 18). Exclusief werkgeverslasten,
kan de waarde van de huishoudelijke arbeid tegen bruto uurlonen, afhankelijk van de gekozen looncomponent, worden berekend op een bedrag dat ligt tussen 52 en 72% van het bruto nationaal produkt of tussen 65 en 89% van het nationaal inkomen.
Zoals reeds bekend uit eerdere publikaties 19) werd in 1980
per hoofd meer huishoudelijk werk verricht dan in 1975. Vrouwen gingen minder huishoudelijk werk in enge zin (koken,
schoonmaken e.d.) doen, maar besteedden meer tijd aan kinderen en overige activiteiten. Mannen gingen zich ook meer met
hun kinderen bezighouden en gingen meer doe-het-zelf-activitei-
ten verrichten. Tabel 3 geeft de verdeling van de door mannen
en vrouwen geproduceerde huishoudelijke diensten weer, gemeten naar het uurloon van de desbetreffende activiteit op de ar-
beidsmarkt. In beide jaren verrichtten de mannen 27% van de totale arbeid in de gezinshuishouding. Tevens is in deze label de
waarde gerelateerd aan het bruto nationaal produkt.
Samenvatting en conclusie
Twee tijdbestedingsonderzoeken in 1975 en 1980 boden de
mogelijkheid de waarde le berekenen van de arbeid die in de gezinshuishouding wordl verrichl. Hel aanlal arbeidsuren dal
heengaat met allerlei huishoudelijk werk, verzorging van kinderen en andere huisgenolen, boodschappen doen en enkele andere
aclivileiten van de gehele Nederlandse bevolking van 12 jaar en
ouder werd vermenigvuldigd met een vierlal looncomponenlen:
het minimumloon, het gemiddeld verdiend loon, het loon van
een gezinsverzorgster en met diverse cao-lonen. De brulo loonsom werd verhoogd mel hel werkgeversaandeel in de sociale laslen conform de in de nationale rekeningen gevolgde melhode
voor het berekenen van de waarde van de produktie. Afhankelijk
van de gekozen looncompensatie blijkl deze waarde le liggen lussen 75 en 93% van het bruto nationaal produkt, of tussen 83 en
115% van het netto nationaal inkomen. In beide jaren bedroeg
het aandeel van mannen in de onbetaalde arbeid 27%.
Opvallend is de hoge waarde van de onbetaalde arbeid gerelateerd aan hel bruto nalionaal produkl in vergelijking met eerdere
soortgelijke berekeningen in andere landen en hier te lande. Volgens Hawrylyshyn zou deze waarde ongeveer eenderde van hel
bnp bedragen. De volgende facloren kunnen dit verschil mogelijkerwijs verklaren:
ESB 27-7-1983
— de volumecomponent heeft betrekking op alle Nederlanders
van 12 jaar en ouder. In berekeningen voor andere landen
werd geen rekening gehouden met de onbetaalde arbeid van
kinderen en bejaarden, soms ook niet met die van mannen;
— het aanlal activiteiten dat in mijn berekeningen is opgenomen is groter dan in die van anderen (b.v. de verzorging van
huisdieren, luin, kamerplanten, het spelen met kinderen
e.d.);
— in mijn berekeningen werd de volumecomponent vermenigvuldigd met een uurloon inclusief de sociale premies die voor
rekening van de werkgever komen. Dit is elders nog slechts in
een berekening gebeurd (Finland, 1982). Hawrylyshyn vermenigvuldigde de volumecomponent met hel brulo loon verminderd mel belasling en kwam zo tot een waarde van eenderde van het bnp.
In de discussies over de verfijning van de nalionale rekeningen
komt men steeds weer lol de conclusie dal hel onbetaalde werk
weliswaar zeer omvangrijk is, doch dat de grote meetprobleem
verhinderen de waarde van deze arbeid op te nemen. In een studie van de Verenigde Nalies van 1977 wordl gezegd: ,,monelary
imputation can mislead if the underlying assumplions are nol
very specifically explained” 20).Naar mijn mening zijn deze
meetproblemen goed op te lossen door, wat betreft de volumecomponenl, inlernalionale afspraken over lijdbestedingsonderzoeken le maken, zoals die ook zijn gemaakl over de arbeidskrachtenlellingen in de EG. Ook wal belrefl de looncomponenl
zijn inlernalionale afspraken heel goed mogelijk. Naar mijn mening zou de meting van het absolule niveau van de waarde van
onbelaalde arbeid het beste kunnen geschieden door gebruik te
maken van de cao-lonen voor de diverse soorten arbeid die in de
gezinshuishouding worden verricht! Omdat in de loop van de
tijd beroepen verdwijnen of van naam veranderen, of door het
optreden van schaaldrift is deze methode minder geschikl voor
het volgen van de trend van onbetaalde arbeid van jaar lol jaar.
Daarvoor lijkt mij het gemiddeld verdiend loon een goede benadering.
Het belangrijkste motief voor het opnemen van de onbetaalde
arbeid in het nationaal inkomen is dat daardoor de omvang van
de lotale produklie beter wordt weergegeven. De vergelijking van
hel nalionale inkomen lussen landen en per land in de loop van
de lijd wordl daardoor zuiverder. Bovendien wordl het onzichtbare werk van voornamelijk vrouwen zichlbaar gemaakl, evenals de verdeling van belaald en onbelaald werk tussen mannen
en vrouwen en tussen werkenden en werklozen. Systematische
vertaling van het onbetaalde werk in geld en opneming van die
bedragen in de nationale rekeningen verbelert de mogelijkheden
lot voorbereiding en beoordeling van de economische politick.
M. Bruvn-Hundt
16) Statistical Commission and Economic Commission for Europe Conference of European Statisticians, GDP as a measure of output: problems
and solutions, februari 1981, biz. 1.
17) Centraal Bureau voor de Statistiek, Nationale Rekeningen 1981, biz.
112.
18) Aldershoff e.a., op. cit., biz. 34.
19) Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amster-
dam, Verschuivingen in de verhouding tussen betaalde en onbetaalde arbeid, 1982, biz. 98 e.v.
20) United Nations, Thefeasibillity of welfare-oriented measures to supplement the national accounts and balances: a technical report. Series F,
nr. 22, New York, 1977. biz. 69.
669