Ga direct naar de content

Staatsschuld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 20 1983

C. de (jalan

Staatsschuld
Ultimo 1982 bedroeg de Nederlandse
Staatsschuld f. 145 mrd. Dat betekent dus
nagenoeg f. 10.000 per Nederlander. Van
het totale bedrag was f. 123 mrd. gevestigde schuld en f. 22 mrd. vlottende. De toeneming van de Staatsschuld in 1982 bedroeg f. 26 mrd., vrijwel geheel in de vorm
van gevestigde schuld.
Uiteraard hangt de toeneming van de
schuldomvang nauw samen met het financieringstekort van het rijk. De schuldvergroting vertoont de laatste jaren een duidelijke groei. Dit is vooral een gevolg van de
stagnatie in het nationale inkomen en de
nationale produktie. Enerzijds nemen
daardoor de inkomsten van de overheid
(belastingen en aardgasbaten) weinig toe,
anderzijds stijgen wel de uitgaven, onder
meer als gevolg van werkloosheid en
zwaardere rentelast. Het ,,gat van Nederland” vertaalt zich in Staatsschuld.
Zijn niveau en groei van deze schuld als
zodanig ongunstig voor de Nederlandse
economic? Is, met andere oude bekende
woorden, ,,the national debt a burden”? In
de eerste plaats heeft de toenemende vermogensvraag van de overheid invloed op
het renteniveau. Uit verschillende empirische analyses blijkt dat deze invloed moeilijk exact te bepalen is, vooral omdat de
Nederlandse kapitaalmarkt en rentevoet in
open verbinding staan met het buitenland.
De uitkomsten van onderzoek ter zake lopen dan ook nogal uiteen; vrij vaak vindt
men echter terug dat een toeneming van
het financieringstekort met 1% van het nationale inkomen de rentevoet op de kapitaalmarkt ongeveer 1/2% doet stijgen. Daaruit kan een negatief effect op de particuliere inversteringen voortvloeien, al zijn andere factoren als winst- en afzetperspectief
en bestaande overcapaciteit voor de investeringen van meer gewicht.
Hierbij moet worden bedacht dat rente
niet alleen wordt betaald, maar ook ontvangen. Voor de verdieners van rente-inkomen is de stijging geen nadeel. Dit laatste punt is vooral van belang in verband
met een tweede gevolg: Staatsschuld vraagt
behalve om aflossing, om rentebetalingen.
Voor de overheid is het vooruitzicht van
stijgende rentelasten zorgelijk, voor de Nederlandse economic echter veel minder.
Rentebetalingen door de overheid kunnen
worden beschouwd als overdrachten. Die
zijn nadelig als ze naar het buitenland
gaan. Uit benaderende gegevens van het
Ministerie van Financien blijkt dat per ultimo 1981 circa 12% van de gevestigde
Staatsschuld in buitenlandse handen was.
Er lijkt mij geen reden om aan te nemen
ESB 27-7-1983

dat dit aandeel sindsdien aanmerkelijk is
veranderd; weliswaar zijn de buitenlandse
inschrijvingen op openbare leningen hoger
(genoemd worden wel percentages van 20
of 25), maar die leningen vormen qua niveau nog niet de helft van de totale Staatsschuld. Het aandeel van 12% is gering; er
zal bovendien wel tegenover staan dat enige buitenlandse overheidsschuld in Nederlandse handen is.
Het grootste deel van de Staatsschuld is
in het bezit van institutionele beleggers,
namelijk 60%, waarvan weer 70% bij het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. De
(spaar)banken bezitten daarnaast nog 12%.
De rentebetaling komt hier eigenlijk neer
op een overdracht aan verzekerden en
spaarders, waaronder pensioentrekkers.
Zouden de institutionele beleggers minder
rente ontvangen, dan zouden of de premies
moeten stijgen (en daarmee de loonkosten?) of de pensioenen en andere uitkeringen lager zijn . Wat nu voor rentebetaling
moet worden opgebracht door middel van
belastingen of anderszins, zou anders zeker
voor een deel op andere wijze worden verrekend.
Het is in dit kader van grote betekenis
dat het financieringstekort van het rijk
door middel van leningen wordt gefinancierd, dus inderdaad leidt tot schuldvergroting. Ook de vermogensbehoefte van het
rijk over 1983 van (inclusief aflossingen)
rond f. 40 mrd. kan geheel op de kapitaalmarkt worden gedekt. Uit de jongste gegevens blijkt dat in de eerste helft van 1983 al
f. 31 mrd. van deze 40 is opgenomen. Van
het netto binnenlandse aanbod op de kapitaalmarkt, waarvan in 1982 circa 70% afkomstig was van institutionele beleggers
inclusief spaarbanken, wordt ongeveer
70% door de overheid, voornamelijk door
het rijk, geabsorbeerd. Zou dit niet gebeuren, dan zou door de aanbieders van vermogen naar andere beleggingen moeten
worden uitgezien.
Dat deze andere beleggingen particuliere
investeringen zouden zijn, is onwaarschijnlijk. Nog afgezien van het beleggingsrisico dat daardoor zou worden gelopen,
zijn de bedrijfs- en woningbouwinvesteringen thans niet van voldoende omvang. Er

is, met andere woorden, een groot spaaroverschot van de particuliere sector (op
zich niet mooi natuurlijk). Van een ,,crowding out”-effect is thans geen sprake.
Het alternatief zou zijn beleggen in het
buitenland. Dat brengt rentebaten op,
maar het kapitaal zelf wordt dan niet in
Nederland gebruikt; bovendien ontstaat
voor de belegger een extra risico. Wegvloeien van kapitaal ‘naar het buitenland
gebeurt trouwens al in ruime mate.
Al met al is uit beleggingsoogpunt de
groeiende Staatsschuld eerder positief dan
negatief te waarderen. Daar komt nog iets
bij. Omdat de financieringsbehoefte van
het rijk op de kapitaalmarkt wordt gedekt
en er niettemin een nationaal spaarsaldo
blijft, werkt de toeneming van de Staatsschuld niet inflatoir. Eerder kan het benutten van het particuliere spaaroverschot als
anti-deflatoir worden gekenschetst.
Wellicht bestaat hier of daar de mening
dat weliswaar verdringing van particuliere
investeringen en inflatoir effect niet actueel
zijn, maar dat het potentiele gevaren betreft. Als de bedrijfsinvesteringen aantrekken, kunnen deze nadelige gevolgen van de
grote financieringsbehoefte van het rijk
toch ontstaan? Ook dit potentiele gevaar
is slechts gering. Niet alleen is er de
buffer van het spaar- (en betalingsbalans-)
overschot, maar tevens leiden investeringen tot meer materiele welvaartsgroei en
werkgelegenheid, dus tot een betere inkomens- en uitgavenbalans voor de overheid.
Op grond van het voorgaande lijkt het
mij verstandig de ongunstige gevolgen van
omvang en groei der Staatsschuld niet te
overdrijven en de positieve aspecten niet
over het hoofd te zien. Geforceerde pogingen om de groei van de Staatsschuld te verminderen langs de weg van verzwaring van
de collectieve lasten en/of vermindering
van de publieke uitgaven zijn als middel
erger dan de kwaal. Ze helpen ook weinig,
omdat in een volgende fase de overheidsinkomsten er weer door dalen en de -uitgaven er door toenemen, zodat de kiem wordt
gelegd van een nieuwe groei van de Staatsschuld.

655

Auteur