De verstrengeling van
Industrie en
De discussie over de strategische positionering van Nederland gaat vaak uit van een
tegenstelling tussen Industrie en dienstverlening die niet meer geldig is. Er is sprake van
een toenemende verstrengeling van Industrie en dienstverlening. Deze verstrengeling
hangt samen met de toegenomen interne integratie van activiteiten binnen bedrijven en
externe integratie tussen bedrijven. Hierdoor is de scheiding, en tot op zekere hoogte ook
het onderscheid, tussen Industrie en dienstverlening een anachronisme geworden.
PROF. DR. B. NOOTEBOOM*
De ontwikkeling van de technologie, in het bijzonder de
informatie-en communicatietechnologie, in combinatie met
een verscherpte aandacht voor uitbesteding, kwaliteit en
logistiek, leidt tot een transformatie van de produktieverhoudingen. Hierdoor vervaagt de traditionele afbakening
tussen industrie en dienstverlening. Industrie en dienstverlening raken meer met elkaar verstrengeld. Dit hangt samen met een toenemende afstemming van activiteiten
binnen bedrijven, en een toenemende afstemming van
activiteiten tussen bedrijven. Dit is het gevolg van enerzijds
het integratieve karakter van informatie- en communicatietechnologie (‘technology push’), en anderzijds van de behoefte aan afstemming en samenwerking ter vermindering
van voorraden, verbetering van kwaliteit en versnelling van
nieuwe ontwikkelingen (‘demand pull’). Toch is men in
kringen van beleidsvorming, bij overheid en industrie, soms
nog geneigd te denken in termen van die verouderde
categorieen. Men spreekt van de ‘diensteneconomie’ versus de ‘industriele economic’ of van ‘Nederland distributieland’ versus ‘Nederland industrieland’.
Dit komt onder andere naar voren in het recente rapport
Een keuze voorde industrie van de stuurgroep Nederland
Industrieland1. In het analytische deel van het rapport
wordt wel degelijk ingegaan, zij het in zeer kort bestek, op
genoemde verstrengeling van industrie en dienstverlening.
Er wordt gewezen op de industrialisatie van de dienstverlening (biz. 12), maar nauwelijks op de andere kant van de
medaille: de verdienstelijking van de industrie. Men constateert wel dat industriele produktie steeds minder materiaalintensief en steeds meer kennis- en dienstenintensief
wordt (biz. 23), en onderstreept op grond daarvan terecht
het belang van onderwijs en scholing, en van de technologisch-wetenschappelijke en fysieke infrastructuur. Later
komt men onder andere op grond hiervan tot de gedachte
van ‘Nederland samenwerkingsland’ (biz. 47). Maar toch
komt men dan weer terug op de gebruikelijke afbakeningen, en mondt het rapport uit in een pleidooi voor het
opnieuw centraal stellen van de industrie, zoals ook in de
titel van het rapport tot uiting komt. De aanbevelingen
richten zich op “kwaliteitsverhoging van Nederland als
vestigingsplaats voor moderne industrie”, een “adequaat
en kwalitatief goed arbeidsaanbod voor de industrie”, op
748
“ondersteuning van noodzakelijke industriele specialisaties…” en op “zo sterk mogelijke uitgangsposities van de
industrie in Nederland… in het vooruitzicht van ‘Europa
1992′”. Natuurlijk is het belang van diensten in belangrijke
mate gelegen in het verschaffen van goede condities voor
de industrie. Maar diensten vergen op nun beurt goede
condities, deels te bieden door de industrie. In het rapport
wordt het belang van de industrie, vergeleken met diensten, onderstreept met een label over exportaandelen van
industrie (65%) en diensten (13%): “Waar Nederland meer
dan 50% van het bruto nationaal inkomen besteedt aan de
invoer van goederen en diensten ‘- importen die door
exportinkomsten moeten worden bekostigd – komt het
belang van de industrie hier wel zeer duidelijk tot uiting”2.
Hier komt de aloude denkfout naar voren dat diensten niet
produktief zijn omdat zij geen fysieke produktie leveren, en
vergeet men het belang van diensten voor het realiseren
van de exportprestatie van de industrie. Logistiek bij voorbeeld zou volgens deze gedachtengang niet produktief
zijn, en dat in een tijd van toenemende just-in-time-produktie. Een lange keten van toegevoegde waarden van velerlei
aard mondt uit in fysieke produkten die waarneembaar de
grens overschrijden. De industrie is slechts een onderdeel
van die keten.
De kwestie komt ook naar voren in discussies over een
sterkte-zwakte analyse van de Nederlandse economie die
momenteel in ontwikkeling is als basis voor het beleid van
de regering. Nederland zou zich kunnen profileren als
aantrekkelijk vestigingspunt en uitvalsbasis voor bedrijvigheid in het kader van de verdere ontwikkeling van de EG
en de opening van landen uit het oostblok: Nederland als
‘Gateway to Europe’. Evenals door de in het recente verleden gehanteerde slogan ‘Nederland distributieland’ heeft
* De auteur is hoogleraar bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit
Groningen.
1. De stuurgroep, onder voprzitterschap van prof. dr. A. van der
Zwan, werd ingesteld op initiatief van de Vereniging FME en de
Algemene Werkgevers Vereniging AWV. Het rapport werd uitgegeven te Den Haag in maart 1990.
2. Het rapport erkent dat de cijfers vertekend zijn omdat geexporteerde diensten veelal in het buitenland worden verricht en daardoor niet in de cijfers tot uiting komen.
de Industrie echter de neiging zich door die visie bedreigd
te voelen, en kiest zij liever voor ‘Nederland industrieland’.
Ook hier wordt weer die valse keuze gesteld.
Voor zover de aandacht voor de dienstverlening doorslaat in overhaaste toekomstbeelden van een ‘post-industriele’ samenleving in de zin van een samenleving waarin
de Industrie geen rol van betekenis speelt, is het verzet
ertegen terecht. Als het aandeel van de industrie in de
werkgelegenheid daalt is dat nog geen bewijs van dalend
belang. Voor zover de aandacht voor de dienstverlening
een blijk is van verslapping van de aandacht voor technologie is het verzet ertegen ook terecht. De voornaamste les
van de Japanse concurrentie is dat we in het verleden het
kunnen maken van dingen uit het oog hebben verloren.
(Japan zou overigens wel eens last kunnen krijgen van
verwaarlozing van de dienstverlening.) De industriele lobby
zou gelijk hebben als aandacht voor het dienstenaspect
zou leiden tot verdringing van de aandacht voor de industrie of als men zou denken aan diensten in plaats van
industrie. De legitieme aandacht voor het dienstenaspect
komt niet voort uit verwaarlozing van de industrie, maar uit
aandacht voor versterking ervan. Er is ook geen sprake van
verwaarlozing van de technologie, maar het gaat juist om
aandacht voor de implicaties ervan.
Hier is kennelijk lets aan de orde wat de discussie
vertroebelt. Hieronder wordt met een nadere conceptuele
analyse een poging ondernomen tot verheldering.
Industrie en diensten
Een conceptueel instrument dat door Porter is aangereikt, en dat overigens een herformulering inhoudt van een
reeds lang bestaand concept, is dat van de waardeketen3.
Volgens dit concept bestaat elk primair proces uit een
opeenvolging van inkomende logistiek, produktievoorbereiding (inclusief ontwerp), de kern van het proces die
meestal een vorm van transformatie omvat, afwerking,
uitgaande logistiek en marketing en service. Het primaire
proces kan aldus worden onderscheiden in een kern met
voorafgaande en volgende perifere activiteiten. Dit geheel
wordt ondersteund door activiteiten van financiering en
accounting, juridische diensten, human resource management, inkoop en onderzoek en ontwikkeling. Het concept
wordt geillustreerd in figuur 1.
Het algemene schema kan worden verbijzonderd per
individueel bedrijf of per sector (dat wil zeggen per categorie van de Standaard Bedrijfs Indeling van het CBS). Met
behulp van dit concept kunnen industrie respectievelijk
diensten worden gekarakteriseerd.
De kern van het primaire proces in de industrie zou ik
willen omschrijven als: een kunstmatige transformatie van
materiele inputs, door verandering van eigenschappen,
samenstelling of configuratie, tot materiele produkten. Men
biedt een nut van vorm en functie.
Deze omschrijving omvat projectsgewijze, stuks-, serieen stroomproduktie, en omvat ook de bouw. De kwalificatie
kunstmatige transformatie dient om de landbouw en visserij uit te sluiten, waarvan de kern bestaat uit natuurlijke
transformatieprocessen van groei. (In de biotechnologie is
er sprake van kunstmatige groei, waardoordegrenstussen
landbouw/veeteelt/visserij en industrie vervaagt.) De
kunstmatigheid houdt ook verband met een connotatie van
het industriele die een tegenstelling impliceert tot het ambachtelijke: produktie in de industrie loopt niet direct via de
natuur of via de kundigheid van de menselijke hoofd- en
handenarbeid, maar via machines, metde mens op afstand
als ontwerper, bediener of als verlengstuk van de machine4.
Diensten zijn moeilijker in een enkel schema te vatten,
en ik onderscheid drie vormen5:
– op goederen gebaseerde diensten: handel, transport,
opslag. De kernactiviteit bestaat hier uit het verplaatsen,
samenvoegen, opsplitsen, opslaan, installeren en verkopen van materiele produkten. Men biedt een nut van
plaats, tijd en assortiment;
– informatie- of informatie gerelateerde diensten: banken,
verzekeringsmaatschappijen, communicatie, kennis- en
kunde diensten. De kernactiviteit is hier het vergaren,
opslaan, verwerken van data met als resultaat informatie
omtrent wat, waar, hoe, wanneer,…6. Men biedt een nut
van kennis;
– consumentendiensten: lichamelijk/medisch/psychische
verzorging, recreatie en dergelijke. De kernactiviteit bestaat hier uit de be’invloeding van de lichamelijke of
psychische staat van mensen. Men biedt een nut van
welzijn.
Deze typen zijn ideaaltypen: er zijn mengvormen en
interessante sprongen die veelal te maken hebben met
innovatie. Zo ligt het voor de hand om een winkel te zien
als behorende tot de eerste categorie van op goederen
gebaseerde diensten, maar het kan interessant zijn, met
name als bij voorbeeld teleshopping een hoge vlucht zou
nemen, en de puur logistieke functie van de winkel minder
nodig is, om de winkel te zien als plek waar men de
lichamelijke en fysieke toestand van mensen beihvloedt:
de winkel als recreatie- of als therapeutisch centrum7.
Figuur 1. De waardeketen
Support activities
3. Zie M. Porter, Competitive advantage, The Free Press, New
Firm infrastructure
4. Zie Tj. Huppes, Een nieuw ambachtelijk elan, Leiden/Antwer-
York, 1985.
pen, 1985.
Human resource managemert
Technology development
Pjrocuremeht
Inbound Operalogistics tions
OutMarkebound
ting &
logistics Sales
Service
Primary activities
Bran: M.E. Porter, Competitive advantage, The Free Press, 1985, biz. 37
ESB 15-8-1990
5. Dit in navolging van Miles, Rush, Turner en Bessant, Information
horizons; the long term implications of new information technologies, Edward Elgar, Aldershot, Engeland, 1988.
6. Een interessant voorbeeld is het bedrijf Frans Maas, dat begpn
als transportbedrijf (op goederen gebaseerde dienst) maar zich
ontwikkelde tot verschaffer van informatie omtrent het wat, waar
en wanneer van goederenstromen. Er zijn binnen de categorie van
informatiediensten grate verschillen in toegevoegde waarde, een
bank voegt aan informatie omtrent geld weinig toe in verhouding
tot een organisatie-adviseur die een strategisch plan ontwikkelt,
maar de banken zijn doende om meer waarde toe te voegen (bij
voorbeeld met portfoliobeheer).
7. Wellicht kan men stellen dat dit reeds in belangrijke mate het
geval is, en dat juist daardoorde penetratie van teleshopping veel
minder snel gaat dan sommigen hadden verwacht, men mist in
teleshopping het recreatieve aspect van winkelen.
749
Industrialisatie van de dienstverlening
Verdienstelijking van de Industrie
Een belangrijk verschil tussen Industrie en diensten dat
men gewoonlijk constateert is dat in tegenstelling tot de
Industrie het produkt van dienstverlening abstract is. Je
kunt het niet op je tenen laten vallen. Produktie en consumptie gaan veelal in tijd en plaats samen en er kan niet
op voorraad worden geproduceerd8.
De industrialisatie van de dienstverlening houdt in dat
als gevolg van de informatie- en communicatietechnologie
de meeste diensten steeds vaker kunnen worden belichaamd. Geluid, beeld, beweging en kleur kunnen steeds
perfecter worden geregistreerd, opgeslagen en getransporteerd, door met name digitalisering en vergroting van
de capaciteit en draagweidte van distributiekanalen (satellieten, glasvezel), die mogelijkheden geeft voor verdergaande differentiate van het aanbod. Steeds meer informatie, inclusief die met relatief veel toegevoegde waarde,
kan worden geregistreerd, opgeslagen, getransporteerd
en gebruikt op door de gebruiker te bepalen tijd en plaats:
telebankieren, diskettes voor invullen van het belastingformulier, diskettes met het nieuwste aanbod van huizen,
teleshopping, enzovoort. Met expertsystemen kan de kennis van een expert of van verscheidene experts worden
belichaamd. Spraak, tekst en beeld kunnen steeds meer
worden geintegreerd, en aldus mist men minder door niet
direct in interactie te staan met een ander. De directe
menselijke tussenkomst en onderlinge confrontatie worden
minder. De dienstverlening wordt ook industrieler in de zin
van minder ambachtelijk; minder direct het produkt van
hoofd- en handenarbeid van de mens; meer indirect via
machines; met communicatie minder van mens tot mens,
en meer van mens via machines tot mens en tussen
machines onderling (electronische gegevensuitwisseling).
Let wel: de industrialisatie van diensten zal niet overal even
snel of in dezelfde mate penetreren; de trage invoering van
teleshopping is daarvan een voorbeeld.
De kernactiviteit in de Industrie bestaat uit de kunstmatige transformatie van materiele inputs. Daarnaast zijn er
in het primaire proces perifere activiteiten: ontwerp, intern
transport, opslag, facturering/betaling, marketing, installatie, onderhoud, service. Deze hebben meer het karakter
van diensten: zij creeren een nut van tijd, plaats, assortiment of kennis. Zij lopen ook over in externe relaties met
leveranciers en afnemers. Voorts zijn er natuurlijk de ondersteunende diensten: planning, financiering, control, human resources, onderzoek.
Vroeger was er in het primaire proces in belangrijke mate
sprake van ontkoppeling tussen kern- en perifere activiteiten, en tussen de onderdelen daarvan. De onderdelen
werden vervuld door aparte functies. Er was ook in belangrijke mate sprake van ontkoppeling tussen interne en externe activiteiten. Er was niet of nauwelijks verband tussen
inkoop, ontwerp, produktie, interne logistiek, externe logistiek, marketing, installatie, service en onderhoud bij de
gebruiker. Bijgevolg werd bij het ontwerp van een produkt
nauwelijks rekening gehouden met produktie, assemblage,
logistiek, installatie, onderhoud en reparatie. De laatste vier
actviteiten werden veelal overgelaten aan de handel, en
men had er weinig weet van. De scheiding’van activiteiten
was gebaseerd op specialisatie en werd mogelijk gemaakt
door buffers in de vorm van voorraden. De specialisatie
was gericht op min of meer gestandaardiseerde, redelijk
stabiele en in grote hoeveelheden geproduceerde goederen.
Volgens de hier geponeerde begrippen is er sprake van
verdienstelijking van de Industrie wanneer in het primaire
proces de kernactiviteit niet meer alleen bestaat uit de
transformatie van materiele inputs, maar verschuift naar
een of meer van de genoemde drie typen van dienstverlening. Dit is het geval als ofwel de op fysieke transformatie
gerichte kernactiviteit wordt geTntegreerd met de meer op
diensten lijkende perifere of externe activiteiten, ofwel in de
kernactiviteit er meer sprake is van transformatie van data
naast materiele inputs.
Een belangrijke eigenschap van informatie- en communicatietechnologie is nu dat zij de mogelijkheid biedt, en
vervolgens via de druk van concurrentie dwingt, tot Integratie van kern- en perifere activiteiten, en van interne en
externe activiteiten. Zij biedt onder andere de mogelijkheid
om, met natuurlijk de nodige organisatieverandering, te
produceren met minder voor-, tussen- en eindvoorraden.
Dat is onder andere gewenst vanwege de toenemende
differentiate van produkten, die weer gevolg is van een
wisselwerking tussen differentiate van de wensen van
consumenten (‘demand pull’) en de technische mogelijkheden tot meer gedifferentieerde produktie (‘technology
push’). Deze technische mogelijkheden zijn op hun beurt
weer het gevolg van met name de informatietechnologie:
de flexibele produktie-automatisering (FPA), die het in principe mogelijk maakt om enkele stuks te produceren in een
proces dat de kenmerken heeft van stroomproduktie. Deze
flexibele produktie met weinig voorraden vergt echter een
vervlechting, door de gehele waardeketen heen, van de
activiteiten in kern en periferie, met in de kernactiviteit
8. Oil heeft belangrijke gevolgen voor de ‘produktiefunctie’ van
diensten, en de daaraan verbonden effecten van schaalgrootte.
Doordat niet op voorraad geproduceerd kan worden speelt de
stochastiek van aankomsttijden van klanten een belangrijke rol,
met daaraan verbonden vraagstukken van capaciteitsbenutting,
deeltijdarbeid, flexibele inzet en dergelijke Zie hiervoor B. Noote-
boom, A new theory of retailing costs, European Economic Review, jg. 17, 1982, biz. 163-186; Deeltijdarbeid in het midden- en
kleinbedrijf, in: P. van Schilfgaarde (red.), Werk in delen, COBSER/Kluwer, 1984.
750
verwerking van informatie naast materiele inputs. De informatieverwerking betreft niet alleen de stroom van fysieke
goederen, maar ook hun transformatie door omstelbare
machines, prog ram meerbare bewerkingsapparatuur, robots, enzovoort. Met betreft ook het ontwerpproces en de
overgang van ontwerp naar produktie (CAD/CAM). Er is
ook een (potentiele) integratie tussen ontwerp/produktie/interne logistiek en bestelling en levering van zowel
inputs als outputs.
Vervlechting
In het verlengde van interne integratie ligt externe integratie: een vervlechting van de waardeketens van leveranciers, producenten en afnemers, in een overkoepelend
waardesysteem. Bij toeleveranciers wordt het eigen proces
van ontwerp/produktie/logistiek verbonden met dat van de
afnemer(s); bestelling, leverantie en betaling tussen Industrie en handel worden geTntegreerd. De interne integratie
tussen en binnen kern- en perifere processen en de externe integratie tussen bedrijven gaan ook gepaard met een
wijdere orientatie van het ontwerp van produkten. Het
ontwerp wordt mede gericht op produktie, assemblage,
logistiek, installatie en onderhoud. Zo kan men bij voorbeeld ter wille van een snelle en efficiente reparatieservice
elementen (ook weer gerelateerd aan de informatie- en
communicatietechnologie) in produkten inbouwen die een
diagnose van storingen geven, en eventueel ook automatisch melden aan de service-organisatie. Service kan nog
steeds worden uitbesteed, maar staat niet meer los. Bij dit
alles raken bedrijven onderling meer vervlochten en treedt
een verdere vervaging op van de systeemgrenzen van
bedrijven. Ook produktontwikkeling geschiedt meer in samenwerking met de gebruiker9.
Het gevolg van de interne integratie is dat men het
onderscheid tussen kern- en perifere activiteiten eigenlijk
niet goed meer kan maken. Het creeren van nut van vorm,
functie, tijd, plaats en assortment gaat samen in een
procesgang. Het gevolg van de externe integratie is dat het
onderscheid tussen bedrijven tot op zekere hoogte vager
wordt, door koppelingen die eerder het karakter hebben
van diensten dan van industriele activiteit: zij zijn gericht op
de afstemming van goederenstromen; de uitwisseling en
ontwikkeling van informatie, kennis en kunde; de afstemming van ontwerp, specificatie en kwaliteitscontrole; de
afstemming van organisatie.
Samenvattend zien we aldus dat in de Industrie de
service-gerelateerde perifere activiteiten in toenemende
mate worden geTntegreerd met de kernactiviteit van transformatie van materiele inputs, en dat in die transformatie
materiele inputs steeds meer gecombineerd worden met
input in de vorm van informatie. In die zin begint de kernactiviteit te lijken op die van informatiediensten, welke
bestaat uit de transformatie van data-inputs. Voorts is er
een toenemende afstemming van activiteiten tussen bedrijven die eveneens sterk het karakter heeft van diensten.
Aldus, volgens de beide eerder gestelde criteria, is er
sprake van verdienstelijking van de Industrie.
den aan de interne en externe integratie die steeds meer
een voorwaarde vormt voor overleving van de Industrie in
de Internationale concurrentieslag. Dat is van belang omdat de Industrie van belang blijft. Het is derhalve contraproduktief en riskant, in een beoordeling van sterkte en zwakte
van de Nederlandse economic, en in de daarop te baseren
beleidskeuzen, om te blijven praten in termen van het
traditionele onderscheid tussen Industrie en dienstverlening, en over de keuze tussen ofwel de een ofwel de ander.
Op grond van een superieure combinatie van geavanceerde Industrie en dienstverlening, met een hechte basis in de
daarvoor benodigde informatie- en communicatietechnologie en aanverwante diensten moet Nederland verder ontwikkelen tot, ja inderdaad: ‘Gateway to Europe’ en ‘Samenwerkingsland’, met name door synergie van Industrie en
diensten, als vestigingsplaats voor zowel passende diensten als passende Industrie, die de basis vormen voor de
benodigde interne en externe integratie.
B. Nooteboom
9. Zie begrippen als ‘leading customer’ en ‘launching customer’
van E. von Hippel, The sources of innovation, Oxford University
Press, 1988. Onderzoek op dit terrein is ook verricht door een
medewerker van de faculteit bedrijfskunde in Groningen, W.G.
Biemans, Developing innovations within networks, proefschrift, TU
Eindhoven, 1989.
Conclusie
Industrie en dienstverlening benaderen elkaar in kenmerken, raken meer onderling vervlochten, scheppen condities voor elkaar, en moeten aldus als complementair
worden gezien. Er is zowel industrialisatie van de dienstverlening als verdienstelijking van de Industrie. De hier
bedoelde verdienstelijking van de Industrie is nauw verbon-
ESB 15-8-1990
751