W. Albedo
De vakvereniging
opnieuw
uitvinden
Er is altijd een wezenlijk verschil geweest tussen de positie van de vakbeweging
in West-Europa en in de Verenigde Staten.
Het ,,frontier-individualisme” van het
Amerikaanse management heeft eigenlijk
nooit anders dan onder dwang vakverenigingen en onderhandelingen geaccepteerd.
Er was een soort accomodatie ontstaan.
die neer kwam (blijkt nu) op een tijdelijk
arrangement, in afwachting van de gelegenheid waarop een definitieve afrekening
zou komen. Die tijd is nu gekomen, schijnt
het. ,,The union movement is dead”, stellen John Naisbitt en Patricia Aburdene 1).
,,Omdat vakverenigingen niet bereid zijn
hun rol fundamenteel opnieuw te bezien
(to reinvent) met het oog op het functioneren in een informatiemaatschappij schijnt
hun neergang en uiteindelijk verdwijnen
zeker”. Een sterke uitspraak, maar een onverdacht getuige als Jack Barbash (Universiteit van Wisconsin, maar met een degelijke vakbondsachtergrond) stelde op een bijeenkomst, georganiseerd door de Rijksuniversiteit Limburg: ,,In these hard times
when the existence of the enterprise is at
risk, unions will have to take a more affirmative stance toward cutting costs, increasing productivity”. In laatste instantie
geldt nu eenmaal dat ,,the union, in any
case is expendable if management does its
job right”.
Amerikaans kapitalisme is altijd anders
geweest dan Europees kapitalisme. Waarschijnlijk heeft die stand van zaken wortels, die diep in de verschillende geschiedenis van beide continenten liggen. Indertijd
stelde Reichhard 2), dat het de relatie tussen arbeid, kapitaal en land was, die bepalend was voor de vorm en de rol van de
vakverenigingen. Terwijl in de VS van deze
drie produktenfactoren arbeid de schaarse
factor was, gold voor Europa dat arbeid
zeker de overvloedige factor was. Met uitzondering van de korte periode tussen 1950
en 1973 is het ook zo gebleven.
Bijgevolg werkten de wetten van het kapitalisme in het voordeel van de factor arbeid in Noord-Amerika, maar in het nadeel in West-Europa. Daardoor kwam in
de VS het, .business unionism” tot ontwikkeling en in West-Europa veeleer een vakESB 20-11-1985
beweging met een sterk maatschappijkritische orientatie. Voor de Amerikaanse vakbeweging was (in de woorden van Samuel
Gompers) het kapitalisme, wat water is
voor een vis. Voor de West-Europese vakbeweging was kapitalisme veeleer iets om
veranderd te worden in iets beters, waarvoor men graag de term ,,socialisme” gebruikte zonder dat achter dit begrip ooit
een uniforme of zelfs maar constante gedachte stond.
In de ogen van Naisbitt en Aburdene is
de ontwikkeling inmiddels nog een stap
verder gegaan. Zij gaan er vanuit dat Amerikaanse werknemers in toenemende mate
het gevoel krijgen, dat ze er ook zonder
collectieve onderhandelingen wel komen.
Steeds meer ondernemingen opereren in
een (doelbewust nagestreefde),.union free
environment”. Hun vaststelling is dat dit
met name gebeurt in het Zuiden en Westen
van de VS waar de economische dynamiek
zich lijkt te concentreren. Daar is nog maar
5% van de werknemers, zeggen zij, georganiseerd. Zij verwachten bovendien, door
de overgang van de ,,babyboom” van de
jaren zestig naar de ,,babybust” van de jaren zeventig een toestand van volledige
werkgelegenheid op de Amerikaanse arbeidsmarkt in de jaren negentig, met hier
en daar tekorten. De positie van de individuele werknemer op de arbeidsmarkt zou
daardoor verder versterkt worden.
Fundamenteler wellicht is hun verwachting dat nu de tijd van de massafabricage
over is, ook de tijd van gestandaardiseerde
arbeidstaken en gestandaardiseerde arbeidscontracten snel voorbij gaat. De
Amerikaanse vakverenigingen zien geen
kans om met de nieuwe sterk gedifferentieerde arbeidscontracten te werken. Toch
is de toekomst aan veel flexibelere schema’s van arbeidsinschakeling. Weliswaar
gaan we naar een wereld van ,,total employment” (iedereen een baan), maar de
individuele participatie kan zeer uiteenlopen wat regelmaat en arbeidsduur per dag,
per week of per jaar betreft. De Amerikaanse vakverenigingen zouden hun eigen
rol fundamenteel moeten herzien, maar
voor Naisbitt en Aburdene hoeft dat al niet
meer.
Het lijkt er op alsof het verschil tussen
Amerikaans en West-Europees kapitalisme eerder groter dan kleiner gaat worden. In Westeuropa is er geen sprake van
dat de (nu reeds voorbijgaande) afneming
van het ledental der vakverenigingen zou
kunnen leiden tot een ,,union free environment”. Europese werkgevers hebben ook
niet de illusie of de ambitie om een dergelijke omgeving te creeren. Wel ziet het er naar
uit dat de uitdaging aan de vakbeweging,
die ligt in de groei naar totale werkgelegenheid (hoge, maar minder regelmatige en
kortere participatie in de beroepsbevolking) zich ook hier zal melden. Voor Nederland geldt dan, dat de verwachting is,
dat dit streven botst met een klimaat van
voorshands nog relatief hoge werkloosheid.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen
een flexibiliteit van arbeidsinzet die voor
wat de werknemers betreft vooral afgedwongen wordt door de arbeidsmarktomstandigheden, of een flexibiliteit die een zekere mate van luxe inhoudt op arbeidsmarkten die een sterke zuigkracht uitoefenen op potentiele participanten. Maar in
beide gevallen geldt dat niet alleen bedrijven, maar ook vakverenigingen voor de
noodzaak staan ,,to reinvent themselves”,
een uitdrukking die ons wat erg opgewonden in de oren klinkt maar die toch wel eens
dichter bij de werkelijkheid zou kunnen
liggen dan men wel eens denkt. De schermutselingen tussen Ter Hart en de Industriebonden zouden daarvan, ondanks
hun voorshands nog alleen maar verbale
karakter best een symptoom kunnen vormen.
1) John Naisbitt en Patricia Aburdene, Reinventing the corporation. New York, 1985.
2) Ludwig Reichhard, Europaische Arbeiterbewegung, Frankfurt am Main, 1953.
1155