Ga direct naar de content

Gevaar van loongolf niet te onderschatten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 13 1985

Au Courant

Gevaar van loongolf
niet te onderschatten
A.F. VAN ZWEEDEN

Ook wanneer de economie van ons land
met 3,75 procent per jaar groeit blijft de
werkloosheid tot in de volgende eeuw zo
hoog dat de lonen permanent onder druk
blijven. Dit blijkt uit de^projecties die het
Centraal Planbureau heeft opgesteld voor
de ontwikkeling van de Nederlandse economie tot 2010. Daarbij worden drie groeiscenario’s gehanteerd: een laag, middelmatig en hoog scenario waarin wordt uitgegaan van een gemiddelde groei van het
nationale inkomen met resp. 1,75, 2,75 en
3,75 procent. Het planbureau veronderstelt dat in de komende vijfentwintig
jaar de arbeidstijdverkorting gemiddeld
niet meer dan een half procent per jaar zal
bedragen. Bij het lage-groeiscenario loopt
de werkloosheid dan op tot ruim een kwart
van de werkende bevolking. In het hogegroeiscenario daalt de werkloosheid tot
vier procent aan het eind van de jaren
negentig.
De niet bijzonder opwekkende voorspellingen van het CPB steken nogal wat af bij
de optimistische verwachtingen die de
secretaris-generaal van Economische Zaken, dr. F.W. Rutten, onlangs heeft uitgesproken. Hij noemde het herstel van de
marktsector weliswaar nog broos, maar
constateerde dat zowel de vakbonden als
de werkgeversorganisaties zich daarvan
bewust zijn: ,,Nu in 1986 zowel de ontwikkeling van de collectieve lasten als de invoerprijzen zo koopkracht-vriendelijk
zijn, lijkt het geen onmogelijke opgave de
reele loonstijging beneden de toeneming
van de arbeidsproduktiviteit te houden.
Het zou voor de werkgelegenheid zeer nadelig zijn, als in de tweede helft van de jaren tachtig de terughoudendheid t.a.v. de
arbeidskosten niet onverminderd wordt
voortgezet”, aldus Rutten.
Zeker, de blijvend hoge werkloosheid
zal die terughoudendheid bevorderen,
maar toch constateren we al weer symptomen van een opwaartse druk op de lonen.
De grootste vakcentrale, de FNV, stelt in
het komende cao-overleg een looneis van
1,5 procent. Daarnaast moet in een groot
deel van het bedrijfsleven de 36-urige werkweek worden bereikt. De Industriebond
FNV is nog met wat verdergaande verlangens gekomen door naast een verhoging
van de salarisschalen met 1,5 procent ook
nog een uitkering ineens van 2 procent van
het bruto jaarinkomen te eisen. Dit laatste
ESB 20-11-1985

dient om financieringsruimte te scheppen
voor verdergaande arbeidstijdverkorting.
In het algemeen gaat de FNV ervan uit dat
volgend jaar een loonruimte beschikbaar
komt van 3 procent. Uitgangspunt is dat de
koopkracht behouden blijft. Dat kan worden bereikt door verlaging van belastingen
en premies. Het kabinet heeft voor 1986
zulke maatregelen voorgesteld, maar financiert ze uit de reserves van de sociale
fondsen.
Met het stellen van haar looneisen wil de
FNV rekening houden met de positie waarin ondernemingen verkeren. In zoverre
speelt deze vakcentrale wel degelijk in op
de behoefte aan grotere differentiatie. Johan Stekelenburg, vice-voorzitter van de
FNV, heeft zich bij de presentatie van het
arbeidsvoorwaardenbeleid echter ook uitgesproken voor ,,actualisering” van het in
november 1982 tot stand gekomen akkoord in de Stichting van de Arbeid waarin
werkgevers en werknemers herstel van rendementen en herverdeling van arbeid overeenkwamen.
Het VNO reageerde afwijzend. Het
grootste werkgeversverbond zag in de argumenten van. de FNV geen nieuwe elementen die aanleiding zouden geven de
aanbevelingen van de Stichting aan te passen. Het VNO verwerpt het begrip ,,loonruimte” en vindt dat ook de FNV zou dienen te aanvaarden dat ,,de onderhandelingen zich geheel en al op het niveau van de
bedrijfstakken en ondernemingen afspelen
en dat er op centraal niveau geen algemene
financiele mogelijkheden worden gesuggereerd”. Deze suggesties worden sterk in de
hand gewerkt door het kabinetsbeleid voor
1986, dat zoveel nadruk legt op behoud en
verbetering van de koopkracht dat er wel
verwachtingen moeten worden gewekt bij
de werknemers.
Er is een klimaat ontstaan waarin werknemers sterk het gevoel hebben dat er nu
lang genoeg koopkracht is ingeleverd, zonder dat die offers tot een merkbare verbetering van de werkgelegenheid hebben geleid. Suggesties als zou de door verlaging
van de premiedruk beschikbaar komende
ruimte voor koopkrachtverbetering gebruikt kunnen worden voor arbeidstijdverkorting, kunnen niet serieus worden genomen. Allerlei groepen werknemers komen
in deze tijd van stijgende produktie en toenemende winsten weer tot de ontdekking

dat zij achterstanden hebben in te halen.
Zo wil de ambtenarenbond Abva-Kabo
voor alle gemeente-ambtenaren die in volcontinudienst
werken onregelmatigheidstoeslagen. Het hek ging van de dam
toen minister Smit-Kroes met de loodsen in
rijksdienst dergelijke toeslagen overeenkwam. De gemeente Rotterdam moest hetzelfde toestaan voor de loodsen in gemeentedienst. Overal in het land voeren thans
brandweerkorpsen acties, omdat zij terecht vinden niet bij andere ambtenaren,
die onder vergelijkbare omstandigheden
werken, te kunnen achterblijven.
Binnen de kring van dit speciale overheidspersoneel is al een sneeuwbal van
loonsverhogingen aan het rollen gebracht.
Het gedecentraliseerde arbeidsvoorwaardenbeleid vormt geen enkele garantie dat
in de marktsector loonbewegingen kunnen
worden voorkomen. Er doen zich immers
al weer knelpunten voor op de arbeidsmarkt, nu de werkloosheid begint terug te lopen en de bedrijvigheid aantrekt.
Werkgevers staan nog op het standpunt
dat juist gedecentraliseerde onderhandelingen geboden zijn om loonstijgingen beperkt te houden tot die sectoren en functies
waar zich schaarsteverschijnselen voordoen. In zekere zin hebben zij gelijk, omdat de feitelijke loskoppeling van lonen in
de marktsector, ambtenarensalarissen en
uitkeringen voorkomt dat extra beloningen die in overeenstemming zijn met de
schaarsteverhoudingen zich door de hele
economie voortplanten.
Toch lijkt het weinig aannemelijk dat de
werkgevers zich zo gedisciplineerd zullen
blijven gedragen als het tot onderlinge concurrentie om schaarse arbeidskrachten
komt. De ervaring leert dat ook ondernemers in zwakkere sectoren niet kunnen
achterblijven bij loonsverhogingen die in
winstgevende bedrijven mogelijk zijn wanneer er werkelijk weer sprake is van
gespannen deelmarkten op de arbeidsmarkt.
Gezien tegen de achtergrond van de scenario’s die het CPB heeft opgesteld, is het
interessant te vernemen dat de secretarisgeneraal van Economische Zaken voor de
jaren negentig een groei van 3 procent en
stabiele reele lonen bereikbaar acht. Dat
lijkt hem vooral mogelijk als de collectieve
lasten van de werknemers worden verlicht,
mede ter ondersteuning van de koopkracht. Onder deze voorwaarden kan de
werkgelegenheid volgens prof. Rutten met
1 procent per jaar toenemen. De werkgelegenheid en het aanbod van arbeid – in
manjaren gemeten – lopen dan ongeveer
gelijk op. Rekening houdend met diverse
vormen van verdeling van werk, zbals toenemende deeltijdarbeid, kan het werkloosheidspercentage volgens Rutten in de komende jaren verder dalen.
De komende onderhandelingsronde zal
moeten leren of werkgevers en werknemers
in staat zijn afspraken te maken die een
dergelijke ontwikkeling mogelijk maken.
Het gebrek aan coordinate op centraal niveau stemt mij niet helemaal gerust.
A.F. van Zweeden
1169

Auteur