De stabiliteit van
het Internationale financiele systeem
DRS. M. P. C. PEETERS*
In vele landen maakt het bankwezen een moeilijke tijd door. De economische recessie en de
hoge reele rente hebben geleid tot een groot aantal faillissementen in het bedrijfsleven en grote
verliesposten voor de banken. Bekende namen als OGEM, AEG, International Harvester en
Dome Petroleum illustreren de ernst van de situatie. Ook de grillige rentebewegingen van de
laatste jaren, die vaak gepaard gingen met een omgekeerde rentestructuur, hebben het
(over)leven voor de banken niet bepaald vereenvoudigd, zoals onder meer moge blijken uit de
benarde situatie van vele Amerikaanse spaarinstellingen. Voor het Internationale bankwezen is
daar nog de dreiging van een internationaal schuldprobleem bijgekomen. Steeds meer landen
komen in moeilijkheden bij het voldoen aan de sterk opgelopen schuldendienstverplichtingen op
nun enorme buitenlandse schuld. De betalingsproblemen van grote debiteurlanden als Polen,
Mexico, Brazilie en Argentinie hebben veel onrust teweeggebracht in de financiele wereld.
Tegen deze achtergrond rijst de vraag of het Internationale financiele stelsel bestand is tegen
deze in omvang en frequentie toenemende schokken. Dit artikel probeert daarop een antwoord
te geven.
Inleiding
De internationale financiele markten hebben in de jaren zeventig een geweldige expansie gekend, mede onder de impuls van
de twee oliecrises. Het jaarlijkse volume van de internationale
kredietverlening door het westerse bankwezen nam toe van $ 50
mrd. in 1974 tot $ 165 mrd. in 1981, hetgeen een gemiddelde
groei van bijna 20% per jaar inhoudt. Deze snelle groei van de
internationale kredietverlening door het bankwezen heeft geleid
tot het ontstaan van een gigantische kredietpyramide. Omdat
het internationale schuldprobleem voornamelijk betrekking
heeft op de kredietverlening aan de Oostbloklanden en de ontwikkelingslanden, zullen wij ons in dit artikel beperken tot deze
landengroepen.
In de periode tussen de twee oliecrises hebben de Oostbloklanden een groot beroep gedaan op het internationale bankwezen
ten einde westerse kapitaalgoederen te kunnen importeren ter
verhoging van de binnenlandse arbeidsproduktiviteit. Mede als
gevolg van het starre planningssysteem heeft dit beleid echter
niet de verwachte resultaten opgeleverd. De totale schuld van de
Oostbloklanden bij het westerse bankwezen steeg van $ 13 mrd.
eind 1974 tot $ 61 mrd. eind 1981. Onder invloed van de betalingsproblemen van Polen en Roemenie kwam de kredietverlening aan het Oostblok in de eerste helft van 1982 praktisch tot
stilstand.
In het afgelopen decennium heeft met name de kredietverlening aan de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden een
hoge vlucht genomen (zie tabellen 1 en 2). De totale schuld van
deze landengroep bij het westerse bankwezen steeg van ongeveer
$ 45 mrd. in 1973 tot $ 254 mrd. in 1981, een gemiddelde groei
van bijna 25% per jaar.
Deze geweldige expansie van de bancaire kredietverlening aan
de ontwikkelingslanden was echter in hoge mate geconcentreerd
bij een beperkt aantal landen. Het merendeel van deze kredieten
kwam terecht bij een twintigtal ,,newly industrializing countries” (NIC’s) en olie-exporterende landen. Ter illustratie van de
zeer ongelijkmatige verdeling van de bankkredieten over de ontwikkelingslanden kan gewezen worden op het feit dat eind 1981
124
Tabel 1. Buitenlandse schuld van niet-olieproducerende ontwikkelingslanden, in mrd. dollars
1978
Totale schuld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– langlopende schuld . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– kortlopende schuld . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1979
1980
1981
projectie
1982
240
276
60
400
324
80
480
375
570
437
130
640
480
160
100
Bron: Federal Reserve Bank of New York.
Tabel 2. Schuld bij het westerse bankwezen, in mrd. dollars
1978
Niet-olieproducerende ontwikkelingslanden
OPEC-landen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Oostbloklanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1979
1980
1981
medio
1982
132
54
48
171
64
56
210
69
60
254
73
61
269
75
54
ruim 40% van de totale vorderingen van het westerse bankwezen
op de gezamenlijke ontwikkelingslanden voor rekening kwam
van slechts drie landen, te weten Mexico, Brazilie en Argentinie.
Het bovenstaande impliceert dat de overige ontwikkelingslanden voor de financiering van hun eveneens sterk toegenomen betalingsbalanstekorten waren aangewezen op andere bronnen.
Deze grote groep van arme landen is grotendeels afhankelijk gebleven van officiele ontwikkelingshulp, door westerse overheden
gegarandeerde en gesubsidieerde exportkredieten en de kredietverlening door multinationale instellingen als het Internationaal
Monetair Fonds en de Wereldbankorganisatie.
* Verbonden aan de Stafgroep Economiseh Onderzoek van de Rabobank Nederland te Utrecht. Het artikel is onder persoonlijke titel geschreven. De auteur is dank verschuldigd aan drs. J. M. Hannaart.
De uiterst belangrijke rol van het particuliere bankwezen in
het Internationale ,,recycling”-proces gedurende de jaren zeventig heeft ook een aanzienlijke verandering in de structuur van de
buitenlandse schuld van de ontwikkelingslanden teweeggebracht. Tegenover een dalend aandeel van de officiele kredieten
op veelal concessionele voorwaarden (lage rente en zeer lange
looptijden), stond een sterk toenemend* aandeel van de bank-
schulden op commerciele voorwaarden (zie label 3).
Tabel 3. (Middel)lange buitenlandse schuld van de ontwikkelingslanden, in mrd. dollars
1970
– particuliere bronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– ofllciele bronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aandeel particuliere bronnen in de totale
26
34
1975
88
72
1978
179
120
1979
216
135
1980
246
155
Bron: Wereldbank.
in de jaren zeventig min of meer kunstmatig laag gehouden door
de hoge wereldinflatie, die resulteerde in een negatieve reele rente. Globaal genomen mag worden gesteld dat de internationale
financiele markt goed heeft gefunctioneerd door de beschikbare
wereldbesparingen te leiden naar die regie’s waar een relatief
hoog rendement koh worden behaald. Een en ander doet echter
niets af aan het feit dat het bankwezen in het verleden onder invloed van de scherpe onderlinge concurrentiestrijd vaak te gemakkelijk kredieten heeft verstrekt voor onrealistische ontwik-
kelingsprojecten en dat debiteurlanden in vele gevallen onvoldoende stabilisatiemaatregelen hebben doorgevoerd om hun kredietwaardigheid op peil te houden.
Het huidige internationale schuldprobleem is echter (nog)
geen solvabiliteitsprobleem, maar in de eerste plaats een liquiditeitsprobleem. De sterk verslechterde financiele positie van vele
ontwikkelingslanden is voor een belangrijk deel het gevolg van
externe factoren. Als gevolg van de tweede oliecrisis, de hardnekkige recessie in de ge’industrialiseerde wereld met als gevolg een
inkrimping van de belangrijkste exportmarkten voor de ontwikkelingslanden en een scherpe daling van de grondstoffenprijzen
kende de handelsbalans van de gezamenlijke niet-olieproduce-
Naast de kortere looptijden van de bankkredieten is vooral
rende ontwikkelingslanden een opvallende verslechtering sinds
van belang dat het grootste gedeelte van deze, veelal in dollars
luidende, leningen een variabele rente draagt. Een belangrijk
1978 (zie label 4). Daarnaast leidden de mondiale recessie en hel
ehergiebesparingsbeleid in de loop van 1981 lol een zeer ruime
deel van het internationale kredietbedrijf bestaat namelijk uit
wereldoliemarkl, waardoor ook de belalingsbalans van de olie-
zogenaamde ,,roll-over”-kredieten met een vaste looptijd en een
variabele rente, die elke 3 of 6 maanden opnieuw wordt vastgesteld aan de hand van de marktrente op interbancaire eurovalutadeposito’s.
Het feit dat een groot deel van de buitenlandse schuld van de
niet-geindustrialiseerde landen een variabele rente draagt, heeft
exporterende onlwikkelingslanden, die op basis van hoge verwachlingen omlrenl hun olie-inkomslen vaak ambilieuze onlwikkelingsprogramma’s in werking hadden gezel, onder druk
kwam te staan.
verstrekkende consequenties. In tijden van een stijgende internationale rente worden vooral de grote debiteurlanden immers ge-
Tabel 4. Het saldo op de lopende rekening van de niet-olieproducerende ontwikkelingslanden, in mrd. dollars
confronteerd met een fors toenemende schuldendienstlast. Niet
wordt namelijk duurder. Dit mechanisme is een van de belang-
rijkste oorzaken van de schuldproblemen van vele debiteurlanden sinds eind 1979, toen de Amerikaanse monetaire autoriteiten door de overgang op een strikt monetaristisch georienteerd
anti-inflatiebeleid een periode van zeer hoge rentestanden inluidden. In feite hebben de commerciele banken door gebruikmaking van de techniek van een variabele rente een verminderd
renterisico ingeruild voor een toegenomen kredietrisico.
Landenrisico’s
Hoewel een land niet bankroet kan gaan, kunnen er niettemin
projectie projectie
1982
1983
1978
alleen de nieuwe kredieten, maar ook de reeds uitstaande schuld
Handelsbalans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1979
1980
1981
– 33
(- 13)
– 48
(-26)
– 71
– 75
(-40)
– 65
(- 38)
– 50
(-40)
(- 13)
– 39
(-20)
– 59
– 87
– 99
– 90
– 75
Saldo dienstenbalans en particuliere overSaldo lopende rekening . . . . . . . . . . . . . . . .
Bron: Federal Reserve Bank of New York.
Tegelijkertijd trad een opvallende verzwaring op van de renteen aflossingsverplichtingen op de buitenlandse schuld van de belangrijkste debiteurlanden in de derde wereld en het Oostblok.
Het op inflatiebestrijding gerichte beleid in de gei’ndustrialiseerde wereld, dat met name in de Verenigde Staten een strikt mo-
op lange termijn solvabiliteitsproblemen met betrekking tot de
netaristische vorm aannam, in samenhang met grote begrotings-
buitenlandse schuld van een land ontstaan. Dit is het geval indien de opgenomen kredieten niet adequaat worden aangewend
ten behoeve van produktieve investeringen, die beschouwd kunnen worden als toekomstige terugbetalingscapaciteit. Bij een beoordeling van de schuldproblematiek van de ontwikkelingslanden is een genuanceerde benadering geboden, te meer daar ontwikkelingslanden in het algemeen groeilanden zijn met een grote
structurele behoefte aan externe financieringsmiddelen en een
hoog rendement op investeringsprojecten.
Het gemiddelde groeicijfer van de buitenlandse schuld van de
ontwikkelingslanden bedroeg in de jaren zeventig ongeveer 20%.
tekorten, had namelijk geleid tot een markante stijging van de internationale (reele) rente en een forse appreciate van de dollar.
Bijgevolg was sprake van een geweldige stijging van de rentelasten op de toch al verzwakte en kwetsbare economieen van de debiteurlanden van het internationale bankwezen. Dientengevolge
zijn in de afgelopen jaren steeds meer landen in moeilijkheden
geraakt bij het voldoen aan de betalingsverplichtingen op hun
buitenlandse schuld, hetgeen tot uiting komt in een snel toene-
Bij een gemiddelde stijging van de exportprijzen van 12% bedroeg dit stijgingstempo in reele termen ongeveer 8% en liep
daarmee redelijk in de pas met de groei van het exportvolume en
de reele economische groei van de ontwikkelingslanden, die respectievelijk 7% en 5% bedroegen in het bedoelde tijdvak. Bovendien dient bedacht te worden dat de bancaire kredietverlening
grotendeeld toeviel aan een twintigtal NIC’s en olie-exporterende landen, die op basis van bepaalde structuurkenmerken of het
gevoerde economische beleid een dynamische economische ontwikkeling hebben gekend.
Ondanks de schok van de twee oliecrises hebben deze ontwikkelingslanden — mede dank zij de toegang tot de internationale
kredietmarkt — een hoge investeringsactiviteit kunnen handhaven en een belangrijke plaats in de wereldeconomie kunnen verwerven. Daarbij werden de kosten van de opgenomen kredieten
ESB 9-2-1983
mend aantal betalingsachterstanden en schuldherstructureringen 1).
1) Gedurende de periode 1956/1978 vonden er gemiddeld 2 a 3 schuldherstructureringen per jaar plaats. Sindsdien is de frequentie echter snel
toegenomen. In 1981 werd door 14 landen een schuldherstructureringaf-
gesloten, waarmee een totaal bedrag van bijna $ 11 mrd. was gemoeid. In
het afgelopen jaar is het aantal landen in betalingsproblemen verder gestegen en door de recente ontwikkelingen in Latijns-Amerika zal met
name de omvang van de geherstructureerde schuld aanzienlijk toenemen.
Een schuldherstructurering is altijd een gecompliceerd, kostbaar en tijd-
rovend proces. In het geval van Mexico zijn ongeveer 1.400 banken uit
de gehele wereld bij de onderhandelingen betrokken. Meestal wordt door
enkele grote banken een ,,steering committee” gevormd, dat namens alle
betrokken banken de onderhandelingen voert. Gezien de veelheid van
schuldeisers met vaak zeer uiteenlopende soorten van vorderingen op het
debiteurland, ontstaat bijna altijd het probleem van belangentegenstellingen, waardoor het moeilijk is om alle banken op een lijn te krijgen.
125
De houding van het internationale bankwezen
Het bankwezen is zich steeds meer bewust geworden van de
toegenomen risico’s die verbonden zijn aan de internationale
kredietverlening. Naast de reeds beschreven ongunstige economische ontwikkelingen is ook het politieke landenrisico duidelijk toegenomen. Daarbij kan worden gedacht aan de bevriezing
van de Iraanse tegoeden tijdens het conflict met de Verenigde
Staten in 1979, het politieke steekspel rond de schuldonderhandelingen met Polen, de Falklandoorlog en de labiele situatie in
het Midden-Oosten. Momenteel spelen politieke factoren dan
ook een belangrijke rol bij de landenrisicobeoordeling door het
bankwezen. Al deze ontwikkelingen hebben hun uitwerking op
de internationale kredietmarkt niet gemist. Een en ander heeft
geleid tot een aanscherping van de leningsvoorwaarden en een
terughoudende opstelling van het bankwezen bij het verstrekken
van nieuwe kredieten aan landen die reeds een grote buitenlandse schuld hebben uitstaan.
Aangezien de commerciele banken een belangrijke bron van
betalingsbalansfinanciering vormen voor de ontwikkelingslanden, dragen zij ook een zekere verantwoordelijkheid voor het internationale aanpassingsproces. Met name zullen zij een evenwicht moeten vinden tussen al te genereuze betalingsbalansfinanciering, waardoor noodzakelijke aanpassingsmaatregelen in
een land te lang worden uitgesteld, en een overmatige terughou-
dendheid en onvoldoende differentiatie ten opzichte van debiteurlanden. Slagen zij daar niet in dan kunnen ernstige verstoringen in het internationale financiele systeem optreden.
In de praktijk is echter veeleer een zekere ,,kuddegeest” onder
de internationale bankiers waarneembaar. Enerzijds uit deze
zich in het feit dat de banken in de hitte van de concurrentiestrijd
veelal niet tijdig (dat wil zeggen in een vroeg stadium) maatregelen nemen om de kredietverlening te beperken met betrekking
tot landen die onvoldoende stabilisatiemaatregelen nemen om
hun kredietwaardigheid te behouden. Te vaak volstaan de bankiers in een dergelijke situatie met het eisen van hogere winstmarges en een verkorting van de looptijden van de nieuw ver-
van de buitenlandse uitzettingen, waarbij met name de inkrimping van de interbancaire markt (afgezien van de z.g. ,,international banking facilities” 2) in de Verenigde Staten) een opvallend verschijnsel is.
Een van de gevolgen van de voorzichtiger opstelling van het
bankwezen in de afgelopen jaren was gelegen in een toenemend
aandeel van de kortlopende (handels)financieringen in de nieuw
verstrekte kredieten, van oudsher de natuurlijke methode van
het bankwezen om de risico’s te beperken. Van de totale schuld
bij het westerse bankwezen van de Oostbloklanden en de gezamenlijke ontwikkelingslanden ten bedrage van $ 388 mrd. eind
1981, verviel bijna de helft binnen een jaar. Een zogenaamde
,,cash flow”-analyse, die expliciet rekening houdt met de aflossingsverplichtingen en vooral met het grote aandeel van de kortlopende schulden, toont aan dat in de afgelopen jaren een steeds
groter deel van de nieuw verstrekte kredieten werd gebruikt voor
de herfinanciering van aflopende kredieten en dat de netto geldstroom naar de ontwikkelingslanden de laatste jaren sterk is ge-
daald 3).
Onder normale omstandigheden worden vervallende kredieten zonder problemen hernieuwd. Het grote aandeel van de kortlopende schulden betekent echter dat vele landen onmiddellijk
in liquiditeitsproblemen geraken wanneer de kredietkraan door
het bankwezen wordt dichtgedraaid. In label 5 wordt een overzicht gegeven van de zogenaamde ,,cash flow”-indicator voor
een aantal debiteurlanden. Dit verhoudingscijfer tussen de rente- en aflossingsverplichtingen (inclusief de uitstaande kortlopende schulden) van een land enerzijds en de geschatte opbrengsten van de export van goederen en diensten anderzijds is een belangrijke indicator met betrekking tot de externe liquiditeitspo-
sitie van een land.
Uit de zeer hoge ratio’s in label 5 valt af te leiden dat ernstige
liquiditeitsproblemen voor vele landen onvermijdbaar zijn wanneer de banken onder druk van de toegenomen economische en
politieke risico’s niet langer automatisch overgaan tot vernieuwing van de aflopende korte (handels)kredieten. Daarmee is deze
,,cash flow indicator” een belangrijke indicatie voor de korte-ter-
strekte kredieten. Uit de lotgevallen van Mexico blijkt hoe ongunstig een dergelijke gang van zaken kan uitwerken. Noodzakelijke aanpassingen bleven achterwege en de scheve structuur van
de enorme buitenlandse schuld met een onevenredig hoog aandeel van korte schulden moest vroeg of laat leiden tot een liquiditeitscrisis.
Anderzijds hebben de banken ook de neiging om zich, wanneer een debiteurland uiteindelijk wordt geconfronteerd met financiele problemen, massaal terug te trekken uit dat land of zelfs
uit een gehele regie, waardoor de instabiliteit nog wordt vergroot. Nadat Polen als gevolg van een falend economisch beleid
in 1980 niet meer aan zijn schuldverplichtingen kon voldoen,
nam de kredietverlening aan het gehele Oostblok snel af. Toen
ook Roemenie in financiele problemen geraakte, kwam de kredietverlening door het bankwezen aan deze regio in de eerste
helft van 1982 zelfs praktisch tot stilstand. De gepubliceerde
nieuw verstrekte eurokredieten aan het Oostblok daalden van
$ 4 mrd. in 1979 tot circa $ 1,4 mrd. in 1981. In 1982 konden
de gezamenlijke Oostbloklanden slechts $ 700 mln. opnemen.
De vollediger cijfers van de Bank for International Settlements
(BIS) laten zien dat de schuld van het Oostblok bij het westerse
bankwezen in de eerste helft van 1982 zelfs afham van $ 61 mrd.
naar $ 54 mrd., hetgeen deels geschiedde door het terugtrekken
van uitstaande deposito’s bij het Oosteuropese bankwezen.
Tabel 5. Bankschuld en schuldendienstverplichtingen van een
aantal belangrijke debiteurlanden
Totale
bankschuld
(eind 1981, in
mrd. dollars)
Mexico . . . . . . . . . . . . .
Brazilie . . . . . . . . . . . . .
Argentinie . . . . . . . . . . .
Venezuela . . . . . . . . . . .
Chili . . . . . . . . . . . . . . . .
Colombia . . . . . . . . . . .
Peru . . . . . . . . . . . . . . . .
Zuid-Korea . . . . . . . . . .
Indonesie . . . . . . . . . . . .
Philippijnen . . . . . . . . .
Thailand . . . . . . . . . . . .
Maleisie . . . . . . . . . . . . .
Nigeria . . . . . . . . . . . . .
Turkije . . . . . . . . . . . . .
57
53
25
26
lO’/i
5’/i
4’/j
20
7
10
5
4 ‘A
6
4
Schuld met een resteren- Geschatte schuldendienst 1982
de looptijd van een
(in procenten van de exporten
van goederen en diensten)
jaar of minder
(in procenten van de
totale bankschuld)
totaal a) rente a) atlossing a)
49
35
47
61
40
49
60
58
41
56
60
31
34
25
129
122
179
95
116
94
90
53
27
91
48
17
20
68
37
45
44
14
40
25
21
11
8
18
10
5
7
13
92
77
135
81
76
69
69
43
19
74
38
12
13
55
a) Inclusief uitstaande kortlopende schulden aan het begin van het jaar.
Bron: World Financial Markets.
In de loop van 1982 spitste de internationale schuldproblematiek zich steeds meer toe op de economische moeilijkheden van
een groot aantal Latijnsamerikaanse landen, waaronder enkele
zeer grote debiteurlanden als Mexico, Brazilie en Argentinie. De
kredietverlening aan de ontwikkelingslanden groeide in 1982
duidelijk minder snel dan in het voorafgaande jaar. Desalniettemin nam de kredietverlening aan Mexico en Brazilie met name
in de eerste helft van 1981 toe (Argentinie ondervond de nadelige
gevolgen van het Falkland-conflict). Ook de OPEC-landen en
enkele landen in Zuidoost-Azie deden een groot beroep op het
internationale bankwezen. De cijfers van de BIS over het eerste
halfjaar van 1982 (dus nog voor de aankondiging door Mexico
van een moratorium op de buitenlandse overheidsschuld) vertonen echter een duidelijke vertraging in de onderliggende groei
126
2) De international banking facilities” werden met ingang van 3 december 1981 van kracht in de Verenigde Staten. Voor een IBF (zowel door een
binnenlandse bank als een buitenlandse bank op te zetten) is in principe
niet meer vereist dan een aparte boekhouding. Het unieke van de IBF’s
is, dat zij — onder enkele beperkende voorwaarden — ongehinderd zowel
in dollars als in vreemde valuta deposito’s kunnen aantrekken van en kredieten kunnen verstrekken aan niet-ingezetenen. De IBF’s zijn namelijk
vrijgesteld van de ,,Regulation D” (reserveverplichtingen) en van de,,Regulation Q” (renteplafonds op deposito’s). Bovendien zijn de IBF’s vrijgesteld van bepaalde stads- en staatsbelastingen. Door de introductie van
de IBF’s zijn de Amerikaanse monetaire autoriteiten erin geslaagd om een
gedeelte van het enorme eurovalutacircuit terug te halen binnen de eigen
landsgrenzen.
3) LDC debt: cash flow analysis, Amex Bank Review, 26 april 1982.
mijnkwetsbaarheid van debiteurlanden voor liquiditeitsproblemen. Voor de landenrisico-beoordeling op langere termijn blijven de traditionele schuldendienstindicatoren (die geen rekening
houden met de aflossingen op kortlopende schuld) waarschijnlijk geschikter. Deze schuldendienstratio steeg voor de gezamenlijke niet-olieproducerende ontwikkelingslanden van gemiddeld
14% in 1973 tot 21% in 1981. Achter deze globale cijfers gaan
echter zeer uiteenlopende ontwikkelingen schuil in de verschillende groepen van landen, alsmede in de individuele landen.
Wegens de enorme uitzettingen in de derde wereld en in het
Oostblok is het internationale bankwezen in feite in hoge mate
verweven met en afhankelijk van de economieen van deze debiteurlanden (,,locked in”). Daarbij is sprake van een uiterst labiel
evenwicht. Immers, indien de individuele banken op grond van
hun analyse van de kredietwaardigheid van bepaalde landen of
regie’s, besluiten tot het terugtrekken van deposito’s en het afbouwen van kredietlijnen, zal het gezamenlijk handelen van de
banken slechts resulteren in algehele liquiditeitsproblemen voor
de betreffende landen, herstructureringen en mogelijk zelfs een
vertrouwenscrisis op de internationale financiele markten.
Belangrijke internationale instellingen als de BIS, een soort
centrale bank voor een groot aantal centrale banken, en het IMF
hebben vorig jaar gewaarschuwd voor een overdreven reactie
van het bankwezen bij betalingsproblemen in een of enkele lan-
markt vervult een uiterst belangrijke functie bij het handhaven
van de liquiditeit van het internationale bankwezen. Met name
in het eurovalutabedrijf, waar de banken veelal niet beschikken
over een stabiele depositobasis en waar geen centrale bank voorhanden is om in laatste instantie liquiditeitssteun te verlenen
(,,lender of last resort”), is een solide en goed ontwikkelde interbancaire markt onmisbaar voor een ongestoorde werking van het
financiele systeem.
De liquiditeitsvoorziening van het internationale bankwezen
en het optimaal functioneren van de interbancaire markt staan
of vallen echter met een fundamenteel vertrouwen in de stabiliteit van het systeem en in de financiele kracht van het bankwezen. Indien zich nu een vertrouwenscrisis zou voordoen in het financiele stelsel — bij voorbeeld als gevolg van een betalingsstop
of schuldherstructurering bij een of meer grote debiteurlanden
waar vele banken een (te) groot deel van hun eigen vermogen
hebben uitstaan — dreigt het gevaar van een liquiditeitscrisis in
het internationale bankwezen. Zowel bij de primaire deposanten
als op de interbancaire markt zullen dan namelijk grote ver-
schuivingen van geldmiddelen plaatsvinden van ,,verdachte”
naar veilig geachte banken.
In zo’n situatie is het gevaar van een kettingreactie niet denkbeeldig en kunnen de problemen zich gemakkelijk uitbreiden tot
in feite gezonde en solvabele banken. Uiteraard zullen de mone-
den. Deze instellingen richtten een pleidooi tot de commerciele
taire autoriteiten in zo’n noodsituatie moeten ingrijpen om een
banken om elk land op zijn eigen merites te beoordelen ten einde
te voorkomen dat het bankwezen zich massaal terugtrekt uit een
bepaalde regie. Het gevaar dreigt dan immers dat de door de
..credit squeeze” getroffen landen bij gebrek aan financieringsmiddelen geen economische stabilisatieprogramma’s kunnen
doorvoeren en dat ook in de kern gezonde economieen in de knel
komen.
algemene bankcrisis te vermijden. In de volgende paragraaf
wordt aandacht besteed aan de internationale samenwerking op
het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op het bankwezen en de internationale ,,lender of last resort”-faciliteiten.
Systematise!) risico
In het algemeen trachten de banken een diversificatie tot stand
te brengen in hun buitenlandse uitzettingen, zodat een bank niet
meteen in moeilijkheden geraakt bij financiele problemen in een
of meer landen. Het huidige internationale schuldprobleem is
echter vooral zorgwekkend vanwege de mogelijkheid dat het niet
beperkt blijft tot individuele gevallen van schuldherstructurering, maar zijn weerslag heeft op het functioneren van het gehele
internationale financiele stelsel.
In dit verband kan gesproken worden van een ,,systematisch”
landenrisico. In de eerste plaats kan hierbij gedacht worden aan
het feit dat de meeste debiteurlanden op identieke wijze worden
bei’nvloed door externe factoren als olieprijsverhogingen, hoge
reele rente en een wereldrecessie, waardoor de kans op collectieve betalingsproblemen van landen toeneemt. Tevens kan in dit
verband worden gewezen op de eerder vermelde concentratie
van de bancaire kredietverlening aan ontwikkelingslanden bij
een relatief beperkt aantal landen. Bovendien is er nog sprake
van een andere vorm van concentratie, namelijk bij de kredietverstrekkende banken. Zo zijn met name de Amerikaanse ban-
Het toezicht op het Internationale bankwezen
De snelle groei van het internationale bankbedrijf sedert het
midden van de jaren zestig voltrok zich in belangrijke mate via
de grotendeels ongereguleerde eurovalutamarkt. Daarbij gingen
de internationaal opererende banken over tot het opzetten van
een groot net van buitenlandse vestigingen. In dit proces van
multinationaal bankieren ontstonden, naast de traditionele financiele centra als Londen en New York, ook een aantal nieuwe
financiele centra in de vorm van de ,,offshore”-centra 4). Aan
het einde van de jaren zestig kwam een discussie op gang omtrent
de mogelijke geldscheppende en inflatoire effecten van de snelle
expansie van de eurovalutamarkt, die de effectiviteit van nationale monetaire beleidsmaatregelen dreigde te ondermijnen. Na
de eerste oliecrisis trad de belangrijke rol van het internationale
bankwezen in het ,,recycling”-proces op de voorgrond en werd
de aandacht langzamerhand verlegd van het monetaire toezicht
op de eurovalutamarkt naar het bedrijfseconomisch toezicht.
De geweldige uitbreiding van de internationale kredietverlening in het afgelopen decennium ging gepaard met een toename
van de bancaire risico’s. In de eerste plaats werden de internationaal opererende banken in de jaren zeventig geconfronteerd met
een stelsel van flexibele wisselkoersen dat gekenmerkt werd door
grote en vaak onvoorspelbare wisselkoersfluctuaties. In samen-
ken in zeer hoge mate betrokken bij de kredietverlening aan de
hang met de toegenomen variabiliteit van de internationale ren-
Latijnsamerikaanse landen, terwijl driekwart van de totale buitenlandse uitzettingen van het Amerikaanse bankwezen op rekening komt van de tien grootste banken in de Verenigde Staten.
Naar alle waarschijnlijkheid vergroten deze concentraties van
landenrisico’s de kwetsbaarheid van het systeem.
Een uiterst belangrijk aspect van het systematisch landenrisico
heeft betrekking op de mogelijkheid dat een vertrouwenscrisis in
het internationale bankwezen ontstaat, waardoor het functioneren van de omvangrijke interbancaire markt gevaar loopt en gevreesd moet worden voor ernstige ,,domino”-effecten. De interbancaire depositomarkt, die ongeveer 70% van de gehele eurovalutamarkt beslaat, vervult een uiterst wezenlijke rol in het internationale financiele stelsel. Via deze interbancaire draaischijf
worden de primaire deposito’s, die in belangrijke mate geconcentreerd zijn bij een relatief beperkt aantal grote banken, op een
snelle en efficiente wijze doorgesluisd naar de vele banken met
behoefte aan dergelijke financieringsmiddelen. Aldus vormen de
interbancaire deposito’s voor vele banken een onmisbare bron
van middelen. Deze zeer goed ontwikkelde interbancaire geld-
testanden stelt dit hoge eisen aan het balansmanagement van de
banken.
Voorts worden door de internationale banken op grote schaal
kortlopende deposito’s omgezet in (middel)langlopende leningen
ESB 9-2-1983
4) OfTshore-centra zijn oorden die zich tot een financieel centrum hebben
ontwikkeld, niet op basis van het internationale gewicht van de binnenlandse economic, maar op basis van een aantrekkelijk belastingklimaat
en een liberaal beleid met betrekking tot liquiditeits- en solvabiliteitsverplichtingen ten aanzien van de aldaar gevestigde banken. De opkomst van
dergelijke finaneiele centra hing nauw samen met de snelle expansie van
de eurovalutamarkt, waardoor de finaneiele transacties in een bepaalde
valuta niet langer gebonden waren aan het land van uitgifte van die valuta. Bekende offshore-centra zijn onder meer: Luxemburg, Panama, de
Bahama’s, Bahrein en Singapore.
127
(looptijdentransformatie). Hoewel het hieruit voortvloeiende
renterisico in belangrijk mate wordt gereduceerd door gebruikmaking van de ,,roll-over”-techniek, blijft het zogenaamde
,,funding risk” onverminderd bestaan voor de banken. Zij dienen immers telkens bij het vervallen van deposito’s een verlenging ervan te bewerkstelligen dan wel nieuwe middelen aan te
trekken. Bij dit gebeuren speelt de interbancaire markt een uiterst wezenlijke rol.
Ten slotte is er het belangrijke aspect van de debiteurenrisico’s, voornamelijk in de vorm van landenrisico’s. De snelle ex-
pansie van de internationale kredietverlening ging tot 1980 gepaard met een verlenging van de gemiddelde looptijd en inkrimpende rentemarges, hetgeen kan worden gezien als een weerspiegeling van het fundamentele vertrouwen in de internationale
kredietmarkt. In het verleden is de internationale kredietverle-
ning echter aanzienlijk sneller gegroeid dan het eigen vermogen
van de banken, waardoor hun solvabiliteitspositie stelselmatig is
verslechterd. Wegens de hoge mate van concentratie bij een relatief beperkt aantal landen werden de banken bovendien geconfronteerd met de grenzen van hun individuele landenlimieten,
die in het algemeen werden uitgedrukt als een percentage van het
eigen vermogen. Met het oog op het snel toenemende aantal betalingsproblemen en schuldherstructureringen is een belangrijke
voonvaarde voor een voortgezette rol van het bankwezen in het
hersluizingsproces ter financiering van betalingsbalansonevenwichtigheden, dat de expansie van de internationale kredietverlening meer in overeenstemming wordt gebracht met die van het
eigen vermogen van de banken. Een (verdere) aanpassing van de
winstmarges aan de duidelijk toegenomen risico’s in het internationale kredietbedrijf lijkt dan ook noodzakelijk.
De internationale samenwerking op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op het bankwezen kwam pas vrij laat
op gang. Een belangrijk keerpunt hierbij vormde het faillissement van enkele internationale banken in 1973 en 1974. Naar
aanleiding hiervan werd eind 1974 het,,Standing Committee on
Banking Regulations and Supervisory Practices” opgericht (naar
de huidige voorzitter beter bekend onder de naam Cooke-commissie). In dit comite werken de centrale banken van de G-10landen en Zwitserland samen onder auspicien van de BIS. Een
van de belangrijkste resultaten van het werk in dit forum is het
Concordaat van Basel (1975) 5). In dit document werden brede
richtlijnen vastgesteld met betrekking tot de verdeling van toezichthoudende verantwoordelijkheden tussen de monetaire autoriteiten van het moederland en het gastland van een buitenlandse bankvestiging. Daarbij werd een onderscheid gemaakt
naar de juridische vorm van een buitenlandse bankvestiging (bijkantoor, dochter of consortiumbank) en naar de aard van het
toezicht (liquiditeit, solvabiliteit, posities in vreemde valuta). De
doelstelling van het Concordaat was er voor te zorgen dat geen
enkele buitenlandse bankvestiging aan toezicht door de monetaire autoriteiten kan ontsnappen. Desalniettemin bestaat ook na
het Concordaat nog een aantal ,,blinde vlekken” in het toezicht
op het internationale bankwezen. Bovendien is in de praktijk
sprake van een onvolledige en soms tegenstrijdige invulling van
de richtlijnen door de betrokken landen 6).
sche toezicht op het internationale bankwezen. Het Concordaat
is niet bedoeld als een overeenkomst omtrent de verantwoordelijkheden voor het verschaffen van ,,lender of last resort”-facili-
teiten van het internationale bankwezen en er behoeft ook niet
noodzakelijkerwijs een automatische koppeling te bestaan tus-
sen het aanvaarden van verantwoordelijkheid voor bedrijfseconomisch toezicht en het aanvaarden van de ,,lender of last resort”-functie. In de huidige situatie staat echter vooral dit vraagstuk van een internationale ,,lender of last resort” in de belangstelling.
Als gevolg van een aantal negatieve ontwikkelingen was in het
afgelopen jaar duidelijk sprake van een afnemend vertrouwen in
de financiele kracht van het bankwezen. De interbancaire markt
is wel de gevoeligste barometer voor de mate van vertrouwen in
de internationale financiele markten. Op deze markt doet zich in
moeilijke tijden een strikte vorm van ,,tiering” voor, waarbij een
classificatie van banken naar kredietwaardigheid optreedt. Een
sfeer van wantrouwen op de interbancaire markt zal zelfs leiden
tot kredietrantsoeneringen ten aanzien van verdachte banken,
waardoor het functioneren van de interbancaire markt grondig
wordt gewijzigd en vele banken in liquiditeitsmoeilijkheden
kunnen geraken. De grote onderlinge afhankelijkheid van de
banken met betrekking tot hun liquiditeitsvoorziening bergt derhalve het gevaar van ,,domino”-effecten in zich. Op deze wijze
kunnen verstoringen in een hoek van het internationale banksys-
teem over het gehele stelsel worden verspreid, tenzij de centrale
banken tegemoet komen aan de liquiditeitsbehoeften van het internationale bankwezen.
Uit een recente enquete onder het internationale bankwezen,
uitgevoerd door de Group of 30 (een internationale studiegroep
onder voorzitterschap van onze landgenoot dr. J. Witteveen),
Week dat driekwart van de internationale bankiers meer duidelijkheid wenste omtrent de faciliteiten voor banken in liquiditeitsmoeilijkheden. Onlangs deed Witteveen een belangwekkend
voorstel ter verbetering van de huidige ,,lender of last resort”-regelingen 7). Gezien de dominante rol van de dollar op de internationale financiele markt, zouden de centrale banken buiten de
Verenigde Staten speciale swapfaciliteiten met de Federal Reserve in de Verenigde Staten tot stand moeten brengen om in nood-
gevallen over voldoende dollarreserves te kunnen beschikken.
Naast de verantwoordelijkheden van de centrale banken ten
opzichte van de commerciele banken, bestaat er ook een andere
vorm van leners in laatste instantie, namelijk gericht op landen
in liquiditeitsproblemen. Hiermee doelen wij op internationale
instellingen als het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de
Bank for International Settlements (BIS). De laatste jaren zijn de
activiteiten van het Fonds sterk in omvang en betekenis toegenohien. Hierbij kan vooral gedacht worden aan de door het
Fonds verstrekte conditionele bijstandskredieten. die gepaard
gaan met een aanpassingsprogramma in het ontvangende land,
bestaande uit vraagbeperkende maatregelen alsmede een meer
structurele verbetering van de aanbodsfactoren in de betreffende
volkshuishouding. Dergelijke leningen door het Fonds kunnen
een belangrijke katalysatorfunctie vervullen door het uitlokken
van additionele bankkredieten als gevolg van een herwonnen
vertrouwen in het economisch beleid van de debiteurlanden. In
Lenders of last resort
De ,,lender of last resort”-functie bestaat uit het verschaffen
van financiele steun aan banken die in tijdelijke liquiditeitsproblemen verkeren. Formeel bestaat er op de eurovalutamarkt
geen ,,lender of last resort” zoals die met betrekking tot het
bankbedrijf in binnenlandse valuta wel bestaat. Aangezien de
monetaire autoriteiten echter verantwoordelijk zijn voor de
handhaving van de stabiliteit van het financiele stelsel, hebben
de centrale banken in het verleden bij verschillende gelegenheden verklaard dat in geval van een internationale liquiditeitscrisis financiele steun aan het bankwezen zal worden verstrekt.
Men heeft de voorwaarden waaronder deze liquiditeitssteun be-
schikbaar zou zijn, echter niet nader gespecificeerd met als argument het handhaven van de marktdiscipline bij de commerciele
bankiers.
De werkzaamheden in het kader van het Cooke-commissie
hebben vooral betrekking op het preventieve bedrijfseconomi128
5) Een ander belangrijk resultaat van het overleg in de Cooke-commissie
was het aanvaarden in 1978 van het beginsel van solvabiliteitstoezicht op
geconsolideerde basis, dat wil zeggen op basis van het wereldwijde bedrijf
van een bank, inclusief buitenlandse dochters. Inmiddels is dit beginsel in
een aantal G-10-landen ingevoerd.
6) Zie R. Dale, Safeguarding the international banking system: present
arrangements and a framework for reform, paper gepresenteerd op het
SUERF-colloquium te Wenen, 22-24 april 1982. Dale besteedt in dit paper onder meer aandacht aan het feit dat het toezicht op het internationale bankwezen plaatsvindt in het kader van een gefragmenteerde structuur, die berust op uiteenlopende nationale regimes. Deze situatie biedt
het in hoge mate geTntegreerde internationale bankwezen, dat nauwelijks
wordt belemmerd door nationale grenzen en jurisdicties, vele mogelijkheden om de bankregulatie in de individuele landen te ontwijken, met mogelijke nadelige gevolgen voor de stabiliteit van het internationale financiele systeem. Een fundamentele oplossing van dit probleem (bij voorbeeld door een harmonisatie van de nationale regimes) stuit echter op grote praktische moeilijkheden.
7) H. J. Witteveen, Where do we go from here?, The Banker, november
1982.
de afgelopen jaren heeft de kredietverlening door het Fonds
vooral betrekking gehad op de vele ,,low income countries”, terwijl de commerciele banken zich juist hebben gericht op de meer
welvarende ontwikkelingslanden. Onder druk van de omstandigheden moesten de aktiviteiten van het fonds zich echtergaan uitstrekken tot de grote debiteurlanden van het bankwezen.
Met het oog op de beperkingen bij de middelenvoorziening
door het IMF, is het van groot belang dat in de nabije toekomst
overeenstemming wordt bereikt over een aanzienlijke verhoging
van de quota van de lidstaten (momenteel $ 66 mrd.), en daarmede ook van de kredietcapaciteit van het Fonds. Daarnaast bestonden ook plannen voor de oprichting van een ,,noodfonds”
bij het IMF, waarmee snel gereageerd zou kunnen worden in geval van landen met acute liquiditeitsproblemen. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit plan echter vervangen worden door een uitbreiding van de bestaande ,,General Arrangement to Borrow”,
die dan niet langer meer beperkt zou blijven tot het verstrekken
van leningen aan de G-10 landen, maar het Fonds in zijn algemeenheid zou ondersteunen.
In de loop van 1982 heeft zich een nieuwe ,,lender of last resort” aangediend, namelijk de BIS (Bank for International Settlements) 8). Medio 1982 verstrekte de BIS een tijdelijk krediet
aan Hongarije, toen dit land geconfronteerd werd met een grootscheepse terugtrekking van deposito’s door het westerse bankwezen en daardoor in liquiditeitsproblemen geraakte. Daarmee
wilden de centrale banken tevens een signaal geven aan het commerciele bankwezen dat Hongarije niet over een kam moest worden geschoren met de minst kredietwaardige landen in het Oostblok. In September jl. verleende de BIS een tijdelijke kredietfaciliteit van bijna $ 2 mrd. aan Mexico (geen lid van de BIS) ten
einde een algemene vertrouwenscrisis in het internationale systeem te vermijden.
Sindsdien hebben zich nieuwe debiteurlanden aangemeld bij
de BIS om in aanmerking te komen voor tijdelijke liquiditeitssteun. Naar verwachting zal de BIS zich echter niet ontwikkelen
tot een permanente ,,lender of last resort”, maar zal deze instelling slechts in uitzonderlijke gevallen bereid zijn om onder bepaalde voorwaarden tijdelijke overbruggingskredieten te verstrekken. Eind 1982 werd bekend dat de BIS aan Brazilie een
krediet van $ 1,2 mrd. zal verstrekken ter overbrugging van de
tijd waarin Brazilie in afwachting verkeert van de eerste uitbetaling van het overeengekomen IMF-krediet van $ 4,5 mrd.
De stabiliteit van het internationale financiele systeem
Eind augustus van het vorige jaar maakte Mexico bekend dat
het niet langer in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen
te voldoen. De betalingsproblemen van dit land, dat een buitenlandse schuld heeft van meer dan $ 80 mrd,, betekenen de zwaarste test tot nu toe voor de stabiliteit van het internationale financiele systeem. Door het snelle en eensgezinde ingrijpen van de
westerse monetaire autoriteiten hebben de financiele problemen
van Mexico nog niet geleid tot een catastrofe voor het internationale bankwezen. Dank zij de goede samenwerking tussen de
westerse overheden en de internationale instellingen (BIS, IMF)
is het internationale financiele stelsel vooralsnog bestand gebleken tegen de hevigste schokken uit het naoorlogse tijdperk.
Gezien de uiterst precaire externe positie van vele landen in
het Oostblok en in de derde wereld, waaronder enkele zeer grote
debiteurlanden als Brazilie en Argentinie, blijft de situatie echter
uiterst zorgwekkend. Een optimaal samenspel tussen de centrale
banken, de commerciele banken, het IMF, de debiteurlanden en
de gei’ndustrialiseerde landen is geboden om een internationale
bankcrisis te vermijden. Duidelijk is gebleken dat het beleid in
vele ontwikkelingslanden in het verleden te eenzijdig op snelle
groei was gericht en dat de banken hun rol in het internationale
hersluizingsproces te ver hebben doorgevoerd. In de huidige situatie is een stringent aanpassingsproces in de debiteurlanden
onvermijdelijk ten einde de externe onevenwichtigheden terug te
dringen tot een niveau dat ook op langere termijn haalbaar en financierbaar is.
Juist in het ongunstige internationale klimaat van dit ogenblik
is de implementatie van een adequaat economisch beleid van
wezenlijk belang voor de debiteurlanden en derhalve ook voor de
ESB 9-2-1983
bereidheid van de banken om nieuwe kredieten te verstrekken.
In bepaalde gevallen zal de overredingskracht van het IMF onmisbaar zijn bij het bewerkstelligen van de gewenste koppeling
tussen aanpassing en financiering. Aangezien deze — inmiddels
in vele landen ingevoerde — stabilisatiemaatregelen pas na verloop van tijd volledig effect zullen sorteren, bestaat er in de tussentijd nog een zeer grote behoefte aan (bank)financiering. Een
te drastische en te abrupte aanpassing moet bovendien worden
vermeden vanwege de implicaties voor de groeimogelijkheden
op langere termijn van deze landen, maar ook vanwege de ernstige deflatoire effecten die daarvan zouden uitgaan op de wereldeconomie.
In dit verband is het derhalve van het grootste belang dat het
bankwezen zich in dit stadium niet terugtrekt uit het internationale kredietbedrijf met betrekking tot de ontwikkelingslanden en
de Oostbloklanden. De schuldproblematiek kan slechts tot een
oplossing worden gebracht indien het bankwezen als geheel zijn
grote verantwoordelijkheid voor het functioneren van de internationale kredietmarkt niet ontloopt. Het uitgangspunt voor de
banken moet zijn, dat de kredietverlening aan landen die een gezond financieel-economisch beleid voeren, wordt voortgezet.
Immers, het alternatief bestaat uit een opeenhoping van
liquiditeitsproblemen in nog meer landen en een verdere uitbreiding van het aantal schuldherstructureringen. In dat geval bestaat tevens het gevaar dat het functioneren van de interbancaire
markt wordt verlamd, waarmee de basis van het internationale
financiele stelsel zou worden ondermijnd. Banken met een groot
oblige op de betrokken landen zullen dan namelijk in toenemende mate zelf problemen ondervinden bij de herfinanciering op de
interbancaire markt.
Op dit moment zien wij dat het commerciele bankwezen bij de
onderhandelingen van het IMF over bijstandskredieten voor
twee grote debiteurlanden (Mexico en Argentinie) onder zware
druk werd gezet om grote bedragen aan nieuwe kredieten te verstrekken. Het Fonds stelde in deze gevallen namelijk dat het pas
akkoord kon gaan met een pakket stabilisatiemaatregelen, jndien de financiering van de betalingsbalanstekorten van de betreffende landen door de gezamenlijke inbreng van het IMF en
de commerciele banken ,,rond” is.
In de praktijk ontwikkelt zich een patroon, waarbij de verdeling over de banken van de benodigde nieuwe kredieten geschiedt
naar rato van de uitstaande obligo’s in de betreffende landen. In
het geval van Mexico, Brazilie en Argentinie lopen deze financieringen bovendien parallel met de IMF-leningen (die in termijnen worden verstrekt). Dit houdt in dat, wanneer een land niet
langer voldoet aan de voorwaarden van het IMF-standby-krediet, ook de commerciele kredietverlening ophoudt. Aangezien
het Fonds zich vanwege zijn speciale relatie met de lidstaten een
betrouwbaar beeld kan vormen van de financieel-economische
situatie aldaar, leeft bij de commerciele banken de wens dat zij
meer dan in het verleden gebruik kunnen maken van deze informatie.
De hierboven beschreven oplossing via de internationale kredietmarkt wordt echter bemoeilijkt door enkele dilemma’s waarvoorde eerstbetrokken partijen zich gesteld zien. De commerciele banken, van wie verlangd wordt dat zij ondanks de sterk toegenomen risico’s de kredietkraan niet dichtdraaien en zelfs hun
uitzettingen in bepaalde landen aanzienlijk uitbreiden, hebben
te maken met veelal reeds aanzienlijke overschrijdingen van hun
8) De BIS werd opgericht in 1930 en is gezeteld in Basel. Zij fungeert als
een soort centrale bank voor een groot aantal centrale banken. Negenentwintig instellingen zijn lid: behalve de Verenigde Staten, Canada, Japan,
Australie en Zuid-Afrika zijn de 24 Europese landen vertegenwoordigd,
waaronder de Oosteuropese landen (uitgezonderd Oost-Duitsland en
Rusland). De BIS vervult ook een belangrijke functie bij de internationale
coordinatie van het monetaire beleid en is tevens een belangrijke bron
voor statistische gegevens omtrent de internationale kredietverlening. In
het afgelopen jaar was de BIS vooral in het nieuws door zijn activiteiten
als internationale ,,lender of last resort” voor landen in ernstige liquiditeitsproblemen. In haar 50-jarige bestaan heeft de BIS overigens al eerder
kredieten verstrekt aan lidstaten.
129
landenlimieten en een afnemend vertrouwen in hun financiele
kracht. Dientengevolge is de bereidheid om nieuwe kredieten te
verstrekken gering en bestaat er integendeel zelfs een ,,natuurlijke” geneigdheid om de buitenlandse kredietportefeuille af te
bouwen 9).
De centrale banken worden geconfronteerd met het vraagstuk
dat zij enerzijds vanuit hun verantwoordelijkheid voor het bedrijfseconomisch toezicht de banken ertoe moeten aanzetten om
voorzieningen te treffen voor de uitzettingen in bepaalde landen,
terwijl anderzijds dient te worden voorkomen dat deze verplichtingen prohibitief uitwerken op de bereidheid van de banken tot
een voortzetting van de kredietverlening aan die landen. In de
huidige omstandigheden is ook het bankwezen het meest gebaat
bij een voortzetting van de internationale kredietverlening, hetgeen echter niet onaanzienlijke risico’s met zich brengt. Ten
slotte zien de debiteurlanden zich gesteld voor de pijnlijke noodzaak om ingrijpende binnenlandse bezuinigingsmaatregelen te
treffen, waarbij sociale spanningen onvermijdelijk zullen zijn en
zelfs politieke omwentelingen dreigen. Het enige alternatief voor
deze landen bestaat echter uit het niet langer erkennen van de uit
de buitenlandse schuld voortvloeiende betalingsverplichtingen,
hetgeen zou betekenen dat zij zich geheel zouden isoleren uit het
hechte internationale netwerk van financiele en commerciele re-
laties, die te zamen het wereldeconomisch bestel vormen.
De bestaande financiele mechanismen alleen zullen waarschijnlijk ontoereikend zijn voor een oplossing van het internationale schuldprobleem. In laatste instantie is het vermijden van
een crisis in het internationale financiele systeem afhankelijk
van het welslagen van de economische politiek in de geindustrialiseerde landen. Uiteindelijk wordt de kwaliteit van de schuld
van de debiteurlanden, en daarmee de kwaliteit van een belangrijk deel van de uitstaande vorderingen van het internationale
bankwezen, immers bepaald door de mate waarin deze landen
door een vergroting van de exportopbrengsten deviezen kunnen
genereren ter voldoening van hun schuldendienst. Deze landen
hebben dan ook een vitaal belang bij een groeiende wereldeconomie en een florerende wereldhandel.
Als gevolg van een versoepeling van het monetaire beleid in
enkele belangrijke industrielanden is de internationale rente in
de afgelopen maanden sterk gedaald. Het belang van een (verdere) daling van de rente voor de internationale schuldproblema-
tiek wordt duidelijk, wanneer men bedenkt dat elk procentpunt
daling van de korte rente een verlichting van de schuldendienst
van circa $ 2 mrd. oplevert voor de gezamenlijke ontwikkelings-
landen. De rentedaling heeft echter nog niet geleid tot een opleving van de economische activiteit in de industrielanden. Een
economisch herstel in de geindustrialeerde wereld is echter onontbeerlijk om te voorkomen dat de debiteurlanden in fundamentele solvabiliteitsproblemen geraken, met als gevolg het
schrikbeeld van een internationale bankencrisis en een geweldige
deflatoire spiraal in de wereldeconomie.
In de huidige omstandigheden ligt de verantwoordelijkheid in
deze duidelijk bij de (grote) gei’ndustrialiseerde landen. De tegenvallende economische vooruitzichten voor 1983 maken een gecoordineerde internationale aanpak nodig, waarbij de beleidsmakers in de gei’ndustrialiseerde landen rekening dienen te hou-
den met de uitwerking van hun beleidsmaatregelen in een wijder
verband. Indien de stagnatie in de wereldeconomie blijft voort-
duren, is het gevaar niet denkbeeldig dat de schuldproblematiek
in de nabije toekomst nog ernstiger wordt, bij voorbeeld doordat
de drie grote debiteurlanden niet aan de ,,performance criteria”
van de onlangs overeengekomen IMF-kredieten kunnen voldoen.
De internationale schuldproblematiek van dit moment is in
belangrijke mate te verklaren uit de plotselinge ommekeer in het
economisch beleid van de belangrijkste industrielanden na de
tweede oliecrisis. Gedurende de jaren zeventig was het beleid primair gericht op een hoge economische groei, waarbij een hoge
wereldinflatie en een negatieve reele rente het gevolg waren. In
dit internationale klimaat werden de debiteurlanden en de banken geheel verrast door de plotselinge koerswijziging in de industrielanden na de tweede oliecrsis, toen het beleid primair op inflatiebestrijding werd gericht. Bovendien werd de uitvoering van
dit beleid geheel bepaald door binnenlandse politieke overwegingen en werd nauwelijks rekening gehouden met de internationale implicaties van dit beleid. Met name het optreden van de
Amerikaanse regering werd daarbij gekenmerkt door een starre
en zelfs dogmatische opstellingten aanzien van de internationale
monetaire en financiele ontwikkelingen.
Momenteel lijkt zich onder druk van de omstandigheden een
wijziging voor te doen in de opstelling van de Amerikaanse regering ten aanzien van het internationale monetaire en financiele stelsel. De noodsituatie in Latijns-Amerika vormt namelijk
een rechtstreekse bedreiging voor het Amerikaanse bankwezen
(dat meer dan het gehele gezamenlijke eigen vermogen in deze
regio heeft uitstaan), terwijl ook het Amerikaanse bedrijfsleven
grote belangen op het spel heeft staan in deze regio.
Het komende jaar zal een uiterst belangrijk jaar worden voor
de toekomst van het internationale financiele en economische
bestel. Een flexibeler houding van de Amerikaanse regering zou
de internationale samenwerking met betrekking tot het te voeren
economisch beleid in belangrijke mate kunnen bevorderen.
Door een onderlinge afstemming van de economische beleidsmaatregelen in de belangrijkste industrielanden, waarbij de
coordinate van het monetaire beleid ten aanzien van rente- en
wisselkoerspolitiek een belangrijke plaats inneemt, zou het zo
noodzakelijke herstel van de wereldeconomie niet onnodig vertraagd behoeven te worden en, gezien de weinig rooskleurige
vooruitzichten voor 1983, hopelijk gestimuleerd en versneld
kunnen worden.
M. P. C. Peelers
9) Op dit moment dreigen met name vele kleine en middelgrote banken
(bij voorbeeld de regionale Amerikaanse banken) zich terug te trekken uit
het internationale kredietbedrijf. In verband met deze ontwikkeling werd
eind oktober door een dertigtal banken een internationaal informatiebureau opgericht (Ditchley II) ter verbetering van de informatiestroom tussen de debiteurlanden en de (kleinere) banken. Tevens zou het overleg in
dit lichaam schokeffecten en crisisverschijnselen op de internationale kredietmarkt zoveel mogelijk moeten beperken.