Ga direct naar de content

De spaardrift van de Belgen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 15 1995

De spadrdrift van de Belgen
Over de periode 1970-1994 bedroeg de spaarquote
van de Belgische gezinnen en bedrijven nagenoeg
24 procent van het bbp. Het sparen van de gezinnen
was hierbij goed vooor ruim 14 procent van het bbp,
hetgeen neerkomt op een gemiddelde spaarquote
van 18,6 procent in termen van het beschikbare gezinsinkomen. Vergeleken met het Europese gemiddelde presteren de Belgische gezinnen bovenmaats
wat sparen betreft. Het beeld van de ‘Belgian dentist’
heeft blijkbaar een ruimer toepassingsdomein dan
dit van de tandarts die koortsachtig op zoek is naar
beleggingsmogelijkheden. Het is bovendien opmerkelijk dat de reeds hoge spaarquote van de Belgische
gezinnen sedert het begin van de jaren negentig
verder toegenomen is, en momenteel ruim twintig
procent van hun beschikbaar inkomen bedraagt.
De keerzijde van deze toegenomen spaardrift is
uiteraard een zwakke particuliere consumptie: sedert
het begin van de jaren negentig hinkt de consumptie
van gezinnen de toename van hun beschikbaar inkomen achterna. De voornaamste bron van de groei in
de voorbije jaren was bijgevolg te zoeken bij de uitvoer, vermits de bedrijfsinvesteringen evenmin blijk
gaven van een uitgesproken vitaliteit.
Het is in deze context voor de overheid verleidelijk om maatregelen te overwegen die de spaardrift
van de gezinnen ontmoedigen, zoals een eenmalige
vermogensbelasting of een hogere voorheffing op de
inkomsten uit beleggingen. Een dergelijke aanpak
gaat nochtans voorbij aan de diepere oorzaken van
de toegenomen spaarneiging van de Belgische gezinnen. Klassieke variabelen zoals de reele interestvoet,
de werkloosheid, het gezinsvermogen en de leeftijdsopbouw van de bevolking verklaren een ruim deel
van de evolutie van de gezinsspaarquote. Het is echter minder eenvoudig om de gestegen spaarneiging
sinds de jaren negentig te verklaren met economische factoren. De onzekerheid die bij de bevolking
leeft omtrent het toekomstige budgettaire beleid
wordt vaak genoemd als een plausibele verklaring
voor het toegenomen voorzorgssparen.
Inzake de Maastricht-doelstelling voor het overheidstekort in 1996 bestaat er weinig twijfel, vermits
de regering haar lot op een onlosmakelijke wijze
met de realisatie ervan heeft verbonden. Minder
duidelijkheid bestaat er echter over het budgettaire
pad dat na het bereiken van het drie-procentsobjectief zal worden gevolgd. Zal de hoge overheidsschuld op een bevredigende wijze dalen om in 1999
toegelaten te worden tot de monetaire unie? Toekomstscenario’s duiden aan dat dit slechts mogelijk
is indien het tekort in 1989 tot onder twee procent
van het bbp gedaald is’, of met andere woorden indien het overheidssaldo exclusief rentelasten – dat
nu reeds meer dan vijf procent van het bbp bedraagt
– gestaag blijft toenemen.
In om het even welk scenario dat een toelating
tot de monetaire unie waarborgt, speelt de afslanking

ESB 6-12-1995

van de sociale zekerheid een sleutelrol. Dat benevens de evolutie
van de gezondheidszorg ook de dynamiek van de pensioenuitgaven
zorgen baart, zal in het licht van de
voortschrijdende vergrijzing geen
verwondering wekken. De onzekerheid over de hervormingen van het
pensioenstelsel spoort de gezinnen
aan tot grotere omzichtigheid in
hun consumptiegedrag en verklaart
wellicht de waargenomen aangescherpte spaardrift. Men kan bijgevolg slechts een herstel van het consumentenvertrouwen verwachten
indien de regering in alle duidelijkheid haar plannen ontvouwt voor
P. van Rompuy
de toekomstige sociale zekerheid, in het bijzonder voor het pensioenstelsel, en bovendien op een ondubbelzinnige wijze waarborgt dat de
pensioenrechten in het hervormde stelsel veilig zijn
gesteld.
De vraag of de Belgen meer sparen dan economisch noodzakelijk en verantwoord is, moet in het
licht van het voorgaande negatief beantwoord worden. Het ruime spaaroverschot van de particuliere
sector weerspiegelt veeleer onderliggende onevenwichtigheden van de economic, meer bepaald een te
zwakke investeringsneiging en een budgettair beleid
dat op zoek is naar een nieuw en duurzaam pad.

Auteur