De sociale dimensie van Europa
Een van de redenen om de Europese Economische
Gemeenschap op te richten was de overweging dat politieke samenwerking op economisch terrein een hogere welvaart binnen bereik brengt dan onderlinge wedijver tussen staten. De les van de jaren dertig was dat
eenzijdige protectie van de buitenlandse handel met invoerheffingen, quoteringen en devaluates niet leidt tot
economische groei omdat elk mogelijk voordeel van
een maatregel wordt tenietgedaan door tegenactie van
de concurrerende landen. Met resultaat is uiteindelijk algemene welvaartsdaling. Die ervaring maakte de geesten rijp voor het bevorderen van vrijhandel in plaats van
het dwarszitten van marktkrachten. Dat bracht de wereld de GATT en het IMF, en Europa de Benelux, de
EEC en de EFTA.
De vorming van een douane-unie waartoe zes Westeuropese landen in 1957 besloten door middel van het
EEG-verdrag, ging gepaard met een veel sterkere stijging van de internationale handel tussen de lidstaten
dan de in- en uitvoer van de lidstaten met derde landen.
De afbraak van handelsbarrieres binnen Europa geldt
daarom als een belangrijke oorzaak van de hoge economische groei tot het begin van de jaren zeventig.
Met de oliecrisis en de economische stagnatie kwam
ook een eind aan het proces van economische integratie. De EG groeide in de breedte door toetredingen,
maar niet in de diepte. leder land probeerde zelfstandig
de gevolgen van de crisis te overwinnen. Het streven
naar vrijhandel maakt rond 1973 plaats voor nieuwe onderlinge wedijver tussen staten. Het wapenarsenaal van
de jaren dertig is echter vernieuwd. Nu vechten de landen met nationale subsidies aan bedrijven en sectoren
in nood als de staalindustrie, de scheepsbouw en de
textiel, met regionale stimuleringsmaatregelen, met
niet-tarifaire handelsbelemmeringen als technische eisen, vergunningen, veiligheidsvoorschriften e.d.
Als opnieuw blijkt dat deze strijd geen winnaars kent
-de economische groei stagneert blijvend, zo lijkt hetkrijgt men weer oog voor de voordelen van vrijhandel en
verdere economische integratie. Vooral Europese multinationale ondernemingen dringen aan op het tot stand
brengen van een gemtegreerde interne markt. Het gaat
de Europese ondernemers niet alleen om de kostenbesparing die het ontbreken van nationale regulering oplevert. De marktintegratie geeft ook uitzicht op specialisatie- en schaalvoordelen, die de bedrijven nodig achten om op de wereldmarkt te kunnen concurreren.
De politici hebben de uitdaging aangenomen. In EGverband is afgesproken voor 1992 een reeks concrete
maatregelen te nemen die moet leiden tot de vorming
van een interne markt. De plannen kregen hier aanvankelijk een goede pers, hoewel een enkele skepticus de
feitelijke voltooiing van de interne markt over de eeuwgrens plaatste. Naarmate echter de magische datum
nadert, komen naast het enthousiasme de zorgen omtrent de kosten van de marktintegratie naar boven.
Steeds meer ziet men de mogelijke nadelen voor eigen
portemonnee en steeds minder de voordelen.
Dat valt op zich goed te begrijpen. Specialisatie en
schaalvergrating zullen ongetwijfeld lokale schade veroorzaken in de vorm van bedrijfssluitingen en banenverlies. De voordelen treden gespreid in tijd en ruimte op
ESB 25-5-1988
en zijn niet gemakkelijk te onderkennen. Perifere gebieden met een gebrekkige economische structuur- delen
van Griekenland, het zuiden van Italie, delen van Portugal en lerland – lijken niet in staat te profiteren van de
interne markt. Voor die streken zullen middelen moeten
worden vrijgemaakt voor economische herstructurering. Ook regie’s dichter bij het centrum maar met een
relatief lage produktiviteit vrezen dat hun bedrijven ondanks het relatief lage loonpeil onder de voet zullen worden gelopen door produktievere concurrenten uit de andere landen. De landen met de hoogste arbeidskosten
vrezen op hun beurt dat hun bedrijven het ondanks hun
hoge produktiviteit zullen afleggen tegen concurrentie
die met goedkope arbeid werkt.
De angst van het laatste soort is hier te lande in ruime mate aanwezig. Zo onderbouwde premier Lubbers
de noodzaak van belastingverlaging door te verwijzen
naar 1992. NCW-directeurWeitenbergvindt dat “Nederland […] na 1992 niet het sociale paradijs van Europa
[mag] worden”. Minister van Financien Ruding gaf bij de
presentatie van het Cecchini-rapport lucht aan zijn
vrees dat de voordelen van de interne markt aan Nederland voorbijgaan, door te zeggen dat de sociale zekerheid hier niet te veel mag afwijken van stelsels elders in
Europa. Er zijn allerlei redenen te bedenken om lets aan
de belastingen en sociale zekerheid in Nederland te veranderen. Het geeft echter geen pas om als een van de
landen met de hoogste produktiviteit al voordat er ook
maar een feitelijke maatregel is genomen die de interne markt dichterbij brengt, eenzijdig te proberen binnen
Europa een kostenvoordeel te behalen.
Onze zeer produktieve oosterburen realiseren zich
dat de angst voor produktie- en banenverlies een slechte raadgever is. In West-Duitsland heeft de vakbeweging van bondskanselier Kohl de verzekering gekregen
dat hij in Europees verband zal pleiten voor het opstellen van minimumnormen voor de sociale rechten. Ook
in Brussel ziet men de gevaren van eenzijdig ingrijpen
in de collectieve voorzieningen ter versterking van de
concurrentiepositie binnen de Gemeenschap. De voorzitter van de Europese Commissie, Delors, heeft zich
onder verwijzing naar het Verdrag van Rome voorstander betoond van het optrekken van de sociale rechten
bij de achterblijvers. Hij wil bovendien op de komende
Eurotop in Hannover een besluit laten nemen om ‘sociale dumping’ te voorkomen.
De Nederlandse bewindslieden daarentegen willen
kennelijk een nieuwe ronde van nationale wedijver beginnen met een geheel vernieuwd arsenaal: nu moet het
kostenplaatje voor de potentiele investeerder aantrekkelijkgemaakt worden door in de collectieve voorzieningen en de sociale zekerheid te snijden. Kennelijk zijn de
lessen van de jaren dertig en zeventig toch niet doorgedrongen. De devaluatierace voor de oorlog bracht geen
van de deelnemers blijvende voordelen evenmin als de
subsidiewedloop van de jaren zeventig. Een rondje ‘sociale dumping’ kan Europa eveneens duur komen te
staan.
W. Sietsma
485