Geld- en kapitaalmarkt
De snelle stijging
van de liquiditeitsquote
DRS. F.L.D. NIVARD*
bidding
De liquiditeitsquote, die de verhouding
weergeeft tussen de liquiditeitenmassa 1)
en het nominate nationale inkomen, is de
laatste jaren sterk gestegen. Van dat feit
zullen weinig mensen in Nederland wakker
liggen, doch voor de kleine kring van monetaire deskundigen is het een opmerkelijk
verschijnsel. In de monetaire analyse van
De Nederlandsche Bank (DNB) is de liquiditeitsquote een intermediaire doelvariabele in het ,,groot” monetair beleid dat is gericht op het realiseren c.q. handhaven van
evenwichtige monetaire verhoudingen.
Dergelijke evenwichtige verhoudingen
worden van belang geacht bij het handhaven van de prijsstabiliteit (interne waarde
van de gulden). Wat is de betekenis van
(veranderingen in) de liquiditeitsquote in
de monetaire analyse van DNB?
Aangenomen wordt dat wanneer de liquiditeitspreferentie niet verandert de behoefte aan liquiditeiten van binnenlandse
huishoudingen in vaste verhouding staat
tot het door hen verdiende inkomen. Anders gezegd: bij onveranderde liquiditeitspreferentie is de liquiditeitsquote
constant. Treedt er nu een verruiming van
de binnenlandse liquiditeitsverhoudingen
op dan zijn er twee mogelijkheden. De
eerste is dat de stijging van de quote van tijdelijke aard is. De binnenlandse huishoudingen wenden dan het in verhouding tot
hun inkomen gestegen liquiditeitsbezit aan
voor bestedingen. De quote gaat in dat geval weer dalen, waarbij het gevaar kan bestaan dat de inflatie door de in relatie tot
het nationale inkomen toegenomen bestedingen de kop opsteekt. De tweede mogelijkheid is dat de liquiditeitsquote zich blijvend op een hoger niveau handhaaft. Dit
zal voorkomen wanneer er sprake is van
een structurele vergroting van de liquiditeitspreferentie. Het is in het licht van bovenstaande analyse dat de stijging van de
liquiditeitsquote, van 36,3 eind 1981 tot
41,8 in September 1984, de aandacht trekt.
Is er sprake van te ruime liquiditeitsverhoudingen welke resulteren in toekomstige
bestedingen, of is de gestegen liquiditeitsquote de weerslag van de structureel vergrote liquiditeitspreferentie van binnenlandse huishoudingen? Om hierop een antwoord te vinden worden eerst de oorzaken
van de liquid!teitsaanwas geanalyseerd.
164
Vervolgens wordt aangegeven in welke sectoren deze liquiditeiten zijn neergeslagen.
Ten slotte wordt ingegaan op de reactie van
DNB op de huidige liquiditeitsontwikkeling.
Groei liquiditeitenmassa in de periode
1982-1984
Kredietverlening bankwezen aan de
private sector
Tabel 1 vergelijkt de liquiditeitsaanwas
in de jaren 1982-1984 2) met de gemiddelde
aan was in de periode 1977-1981. Aangesloten wordt bij de traditionele monetaire
analyse welke drie bronnen van liquiditeitscreatie onderscheidt: de overheid, het
bankwezen en het buitenland. Duidelijk
blijkt dat de groei van de liquiditeitenmassa sinds 1981 aanmerkelijk is versneld.
Eind 1981 stelde DNB het systeem van directe kredietrestrictie voorlopig buiten
werking. In dit systeem werd de groei van
het netto geldscheppend bedrijf van algemene banken, cooperatief georganiseerde
banken (RABO), en de PCGD 3) aan banden gelegd. Onder netto geldscheppend bedrijf werd daarbij verstaan: korte binnenlandse kredieten aan de private sector en
lange binnenlandse uitzettingen verminderd met de z.g. lange passiva (eigenlijk
spaargeld, spaarbewijzen aan toonder met
een looptijd langer dan 2 jaar, langlopende
deposito’s, obligaties en onderhandse leningen o/g en eigen middelen). De omstandigheid dat de liquiditeitenmassa na opschorting van het instrument van de kredietrestrictie zo sterk is toegenomen, zou
de suggestie kunnen wekken dat de liquiditeitsaanwas vooral is toe te schrijven aan
de sterke uitbreiding van de kredietverlening door banken. Dit is echter niet het
geval.
De cijfers van tabel 1 laten zien dat de
bijdrage van de korte kredietverlening aan
de private sector, en de hypothecate kredietverlening aan de groei van de liquiditeitenmassa is afgenomen. Dit geldt ook voor
de overige (middel)lange kredietverlening
aan de private sector zij het in mindere mate. De terugval in de kredietverlening hield
verband met de teruggelopen kredietvraag
in de periode van recessie. Ook de terughoudende opstelling van de banken speelde
daarbij een rol: deze hadden door de verslechterde rentabiliteit en solvabiliteit van
veel bedrijven te maken met hoge kredietrisico’s en dientengevolge hoge debiteurenverliezen. Hoewel er sinds eind 1983 sprake is van een verbetering in het economisch
klimaat is een opleving van de kredietverlening aan de private sector vooralsnog achterwege gebleven. De kredietvraag van bedrijven is tot nu toe niet groot doordat veel
bedrijven, onder invloed van de gestegen
rendementen, over voldoende middelen
beschikken om zelf in hun financieringsbehoefte te voorzien. Daarnaast zijn de ban-
* De auteur is verbonden aan het Economisch
Bureau van de Amro Bank. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) Voor de binnenlandse liquiditeitenmassa
wordt uitgegaan van de M2-definitie. Dat betekent dat naast de geldhoeveelheid ook de z.g. secundaire liquiditeiten tot de liquiditeitenmassa
worden gerekend.
2) Van 1984 zijn gegevens beschikbaar tot en
met het derde kwartaal.
3) Ook de RPS en de particuliere spaarbanken
vallen onder de regeling. In 1981 werd ook de
korte kredietverlening aan de lagere overheid
aan de kredietrestrictie onderworpen.
Tabel 1. Oorzaken van veranderingen in de liquiditeitenmassa (inprocenten van de binnenlandse liquiditeitenmassa aan het begin van de periode)
1977-1981
(gemiddeld)
Liquiditeitscreatie t.b.v. de overheid
Kort bankkrediet aan private sector
Netto lang bedrijf
geldscheppende instellingen
waarvan — hypothecair krediet
— lange uitzettingen overheid
– overige (middel-)lange
uitzettingen
– eigenlijk spaargeld(-)
– overige lange middelen( – )
1982
1983
1983 (4e kwartaal)1 984 (3e kwartaal)
(gemiddeld)
-2,1
2,2
-0,7
1,6
6,5
8,8
1,2
0,6
-0,2
8,9
0,6
1,3
6,6
2,3
2,7
5,4
3,9
4,2
-8,5
-8,5
2,1
-1,7
-1,7
-2,1
3,0
1,6
-3,5
1,9
-4,3
3,2
7,7
-3,3
-4,3
-0,9
Diver sen
-0,9
Binnenlandse liquiditeitscreatie
Nationaal liquiditeitsoverschot
6,7
-1,9
4,4
3,9
8,0
2,4
0,6
7,7
4,8
8,3
10,4
8,3
Toename binnenlandse liquiditeitenmassa
Bron: De Nederlandsche Bank, Kwartaalbericht 1984-IIJ, tabel 4.1. en 3.1.
-1,7
ken voorzichtig: ondanks enige verbete-
ring zijn de kredietrisico’s nog steeds hoog
omdat de solvabiliteit van veel bedrijven
nog niet voldoende is hersteld.
De sterke liquiditeitsgroei is dus niet te
verklaren uit een opleving van de bancaire
Door de matige en in 1983 zelfs negatieve groei nam de quote, die de besparingen
van gezinnen bij algemene banken uitdrukt
als percentage van het netto nationaal in-
komen, af van gemiddeld 1,5 in de periode
1977-1981 tot 0,2 in 1982 en -0,3 in 1983.
kredietverlening aan de particuliere sector.
De dating van de quote is des te opmerkelij-
Voor de toename van de liquiditeitenmassa
zijn dan ook andere oorzaken aan te geven:
– de sterke uitbreiding van de lange kredietverlening van banken aan de overheld;
– de verminderde groei van de lange pas-
ker als men bedenkt dat de totale gezins-
nationaal inkomen, in die jaren hoger waren dan in de voorgaande periode. Er heeft
derhalve in 1982 en 1983 een verschuiving
plaatsgevonden tussen de verschillende
siva van het bankwezen (speciaal het
vormen van gezinsbesparingen. Tabel 2
eigenlijk spaargeld);
– de omvangrijke liquiditeitstoevoer uit
het bui ten land.
besparingen, in procenten van het netto
gaat hier nader op in. Duidelijk blijkt dat
de teruggelopen belangstelling voor spaarrekeningen bij banken o.a. ten gunste is ge-
me staatsobligaties. Ook bier was de indirect liquiditeitsverruimende invloed van de
financieringstekorten van de overheid dus
merkbaar.
Doordat gezinnen hun spaargeld aanwendden voor de aankoop van staatsobligaties namen de lange bankpassiva af en de
liquiditeitenmassa ceteris paribus toe.
Overigens tonen de cijfers in tabel 2 aan
dat spaarbanken en RABO-banken minder
te lijden hebben van deze verschuiving bin-
nen de gezinsbesparingen dan algemene
banken. Waarschijnlijk speelt de grotere
rentebewustheid van spaarders bij algemene banken hierbij een rol. Werden de
komen van levensverzekeringsmaatschap-
Lange kredietverlening bankwezen
aan de overheid
De groei van de lange uitzettingen van
banken bij de overheid hangt uiteraard samen met de omvangrijke financieringstekorten van de overheid. Wanneer we er van
uitgaan dat de uitbreiding van lange uitzettingen van het bankwezen bij de overheid
geheel betrekking heeft op nieuwe overheidsschuld (hetgeen waarschijnlijk enige
overschatting inhoudt) dan is in 1982 20%
van de financieringsbehoefte van de overheid door het bankwezen gedekt en in 1983
16%. De plaatsing van obligaties en onderhandse leningen door de overheid bij het
bankwezen heeft een liquiditeitsverruimende werking indien de banken tegenover deze langlopende overheidsschuld geen
langlopende passiva aantrekken.
Financiering van deze lange kredietverlening aan de overheid met langlopende
middelen is voor banken in het algemeen
niet aantrekkelijk omdat banken er veelal
niet in slagen om dergelijke lange middelen
aan te trekken tegen een prijs die beneden
de rente ligt die zij van de overheid ontvangen. In zo’n situatie is kortlopende funding
van lange uitzettingen bij de overheid de
aangewezen oplossing. Zoals uit de definitie van het netto geldscheppend bedrijf
blijkt houdt deze kortlopende funding liquiditeitscreatie in. Deze liquiditeitscreatie
is weliswaar bij het bankwezen gelokaliseerd, doch is in feite het gevolg van de omvangrijke overheidstekorten. Dit verschijnsel wordt aangeduid met de term
,,indirecte monetaire financiering” 4) ter
onderscheid van de directe monetaire financiering: de netto plaatsing van vlottende overheidsschuld, alsmede de intering op
het saldo van het rijk bij DNB.
banken in 1982 en 1983 dus geconfronteerd
met een matig groeiend of zelfs afnemend
spaargeldbestand, in 1984 slaagden zij er
pijen. Ongetwijfeld speelt de fiscale
in een deel van het verloren terrein terug te
bevoordeling van sparen via een levensverzekering hierbij een rol. Opvallend is ook
winnen. Daarbij was naast de toename in
de totale gezinsbesparingen, in de tweede
helft van 1984 ook het afgenomen renteverschil tussen kapitaalmarkt en spaarmarkt van belang.
de toename van de overige besparingen.
Tabel 2. Verdeling gezinsbesparingen (in
procenten van het netto nationale inkomen)
1977-1981
(gemidd.)
Gezinsbesparingen
w.v. — via levensverz.
– pensioenfondsen
– spaarbanken
– algemene
banken
– ovenge
1982
1983
8,9
1,5
11,5
1,9
10,2
2,2
5,8
2,6
6,4
2,0
6,7
0,4
1,5
-2,4
0,2
1,0
-0,3
1,1
De liquiditeitstoevoer uit het buitenland
bedroeg in 1984 tot en met oktober f. 11,7
mrd. (voor seizoen gecorrigeerd) en bereik-
te daarmee een recordhoogte. Opvallend is
het verschil met 1982 en 1983. In die twee
jaren lag de oorzaak van de snelle liquidi-
teitsaanwas voor een groot deel in het bin-
Bron: Nationale Rekeningeu 1983.
Deze post is een optelsom van verschillen-
de vormen van gezinsbesparingen, o.a.
netto aflossingen van consumptief krediet,
netto aankopen van effecten op de beurs en
de toename van chartale en girale saldi.
Waren de overige besparingen in de periode 1977-1981 negatief, in 1982 en 1983
vond een omslag plaats. De omslag hield
deels verband met het sterk verminderde
beroep van gezinnen op consumptief krediet. Vanaf 1981 vond er onder invloed van
de recessie per saldo aflossing op uitstaand
consumptief krediet plaats. Een andere
verklaring voor de toename van de overige
besparingen is het toegenomen verschil
tussen de rente op de kapitaalmarkt en de
rente op spaartegoeden. Ter illustratie:
eind 1981 bedroeg het rendement op staatsleningen (looptijd 3-5 jaar) 11,2, en de ren-
te op een spaarrekening met een vaste termijn van4 jaar 11,5. Eind 1982 waren deze
cijfers 7,7 en 7,0 en eind 1983 8,4 en 7,3.
Bij de divergerende rente-ontwikkeling
De lange passiva van het bankwezen
speelde de opschorting van de kredietre-
Bij de lange passiva van de banken beperken wij ons tot het eigenlijk spaargeld,
dat ca. 55% bedraagt van de totale lange
tijde van de kredietrestrictie waren banken
strictie eind 1981 een belangrijke rol. Ten
passiva. De ontwikkeling van het eigenlijk
Liquiditeitstoevoer uit het buitenland
welhaast gedwongen om voldoende lange
passiva aan te trekken ten einde hun kredietverlening te kunnen uitbreiden. Hierdoor werd de rente welke werd vergoed op
spaarrekeningen, omhoog gedreven. Na
spaargeld bij banken vertoont een wisselvallig beeld. Na een zeer geringe groei in
1982, neemt het totale volume aan eigenlijk spaargeld in 1983 zelfs af. In 1984 is er
de dan de rente op de kapitaalmarkt. Onder invloed van dit renteverschil zetten gezinnen spaargeld om in obligaties, met na-
De liquiditeitstoevoer uit het buitenland
hangt samen met de grote overschotten op
de lopende rekening van de betalingsbalans welke slechts ten dele werden gecom-
penseerd door tekorten op de kapitaalrekening der niet-monetaire sectoren. Een
overschot op de lopende rekening van de
betalingsbalans is per definitie gelijk aan
een binnenlands besparingsoverschot. In
de huidige Nederlandse situatie wil dat niet
anders zeggen dan dat het financierings-
overschot van de particuliere sector (fondsen en spaarbanken, geldscheppende in-
stellingen, gezinnen en bedrijven) groter is
dan het financieringstekoit van de overheid. Binnen de particuliere sector is het
vooral de ontwikkeling binnen de sector
gezinnen en bedrijven die de aandacht
trekt. Bedroeg het financieringstekort van
deze sector in 1977 nog f. 24,6 mrd., sinds
1982 is er sprake van een financieringsoverschot. De sterke verbetering van het fi-
nancieringssaldo welke inzette aan het eind
van de jaren zeventig was aanvankelijk alleen toe te schrijven aan de relatief zeer
zwakke ontwikkeling van de investeringen.
Sinds 1983 zijn het vooral de sterk toegenomen bedrijfsrendementen die in combina-
tie met het lage investeringsniveau de verbetering van het financieringssaldo verkla-
rente op de spaarrekeningen scherper daal-
kijken we het totale spaargeld bij banken
le liquiditeitsgroei voort uit het buitenland.
hiervan geeh sprake meer, waardoor de
sprake van een weer oplevende groei. Be-
nenland. In de eerste 10 maanden van 1984
was de binnenlandse liquiditeitscreatie per
saldo echter vrijwel nihil en kwam de gehe-
(dus inclusief het oneigenlijke deel) dan
komt een zelfde beeld naar voren.
ESB 13-2-1985
opschorting van de kredietrestrictie was
ren. Het herstel van de investeringen, of-
4) R.Th.V.M. Pouw, Indirecte monetaire financiering door de overheid, ESB, 23 februari
1983.
165
Tabel 3. Liquiditeiten, kortlopende leningen en beleggingen van 250 grote ondernemingen en Hun deelnemingen in Nederlandse rechtsvorm (ultimocijfers per kwar-
taal gemiddeld, in mrd. gld.)
Liquide Liquide Liquiditeitsactiva passiva
surplus
(2)
d)-(2)
(1)
10,0
8,7
1,4
12,5
4,4
8,1
14,4
8,2
6,3
19,6
10,1
9,5
puls f. 5,8 mrd. groot (46%) en in de periode 4e kwartaal 1983 – 3e kwartaal 1984
f. 6,8 mrd. (60%). Uiteraard vormen deze
cijfers slechts een indicatie voor de monetaire invloed van de overheidstekorten. Zo
is geen rekening gehouden met de netto
plaatsing van langlopende overheidsschuld
Een andere mogelijkheid om liquiditeitstoevoer af te remmen is de verlaging
van de kapitaalmarktrente. Hierdoor zou
de kapitaalexport worden gestimuleerd.
Een probleem hierbij is dat DNB niet beschikt over instrumenten om de kapitaalmarktrente rechtstreeks te bei’nvloeden.
Wel kan zij trachten om via de geldmarktrente zo’n verlaging te induceren. Een verlaging van de geldmarktrente is op dit moment echter om valutaire redenen (het hoge
niveau van de dollarkoers) niet mogelijk.
Er waren dus in de afgelopen periode weinig mogelijkheden voor DNB om de liquiditeitstoevoer af te remmen. Een vermindering van het nationaal liquiditeitsoverschot is niettemin haalbaar bij continuering van het macro-economische beleid dat
gericht is op herstel van de investeringen.
Wanneer het bedrijfsleven namelijk liquide middelen omzet in investeringen, zal de
import aantrekken en het saldo op de lopende rekening en de liquiditeitstoevoer
,,vanzelf” afnemen.
schoon in 1984 zeer duidelijk merkbaar,
blijft voorlopig achter bij de ontwikkeling
van de winsten.
De bedrijven zijn ondanks het verbeterde ondernemingsklimaat vooralsnog voorzichtig en geven er de voorkeur aan een ge-
in het buitenland. Ook de vergrote aankopen van staatsobligaties door particulieren
— die, als ze worden gefinancierd uit de terugtrekking van spaargelden bij banken,
een indirect liquiditeitsverruimend effect
hebben – zijn niet in de berekening van de
monetaire impuls meegenomen. Ofschoon
de weergegeven cijfers dus niet meer dan
een grove schatting van de impuls inhouden is het duidelijk dat de financieringstekorten van de overheid in hoge mate hebben bijgedragen aan de snelle groei van de
liquiditeitenmassa in ons land.
DNB heeft er dan ook herhaaldelijk op
deelte van de winst in liquide vorm aan te
gewezen dat de reductie van het financie-
houden, dan wel te bestemmen voor
schuldaflossing. Dit heeft geleid tot een
toename van het liquiditeitsbezit van Nederlandse ondernemingen. Illustratief in
dit verband is label 3, welke betrekking
heeft op 250 grote Nederlandse ondernemingen. Blijkens de tabel is het liquiditeitsbezit van deze groep ondernemingen toegenomen van gemiddeld f. 10 mrd. in de periodeoktober 1980-September 1981 tot gemiddeld f. 19,6 mrd. in de periode oktober
ringstekort de eerst aangewezen weg is om
dammen en de voorkeur verdient boven
het instellen van een kredietrestrictie. De
op dit moment over 1984 beschikbare cijfers laten zien dat er inderdaad vorderingen worden gemaakt met de reductie van
het tekort. De daling van het tekort in 1984
is veel sterker dan in de laatste Miljoenennota (over 1985) nog werd verwacht en in
1985 wordt een verdere daling verwacht.
1983 – September 1984. Het liquiditeitssur-
Een meer beheerste liquiditeitsgroei in de
niet tot bestedingsinflatie geleid door de
plus (het verschil tussen liquide activa en liquide passiva) nam toe-van f. 1,4 mrd. tot
f. 9,5 mrd. Aangenomen mag worden dat
hier sprake is van een tijdelijke situatie. Bij
een voortgaande verbetering van de bedrijfsrendementen en de vermogensstructuur alsmede een gunstige ontwikkeling
van de afzet ligt een verdere stijging van de
investeringen in de lijn der verwachtingen.
Het liquiditeitssurplus zal daardoor afnemen.
toekomst is dan ook mogelijk zonder dat
DNB restrictief behoeft in te grijpen.
Naast het financieringstekort vormt de
liquiditeitstoevoer uit het buitenland een
tweede reden voor de ruime liquiditeitssituatie. Hoewel een deel van deze toevoer
ook samenhangt met de hoge financieringstekorten – namelijk de liquiditeitstoevoer die voortvloeit uit de netto-aan-
vergrote liquiditeitspreferentie van veel bedrijven. Aangenomen mag echter worden
dat deze vergrote liquiditeitspreferentie
van tijdelijke aard is. In de toekomst is derhalve een daling naar een meer evenwichtige liquiditeitsquote gewenst. Hiervoor is
een verdere reductie van het financieringstekort en een voortgaand investeringsherstel noodzakelijk. De inflatoire risico’s
van een dergelijke ontwikkeling zijn gering. Wanneer bedrijven namelijk onder
invloed van gunstige winstvooruitzichten
liquide middelen omzetten in investeringen
dan zal deze bestedingstoename via een
vergroting van de import grotendeels
,,weglekken” naar het buitenland.
1980 IV 1981 IV 1982 IV 1983 IV –
1981 III
1982 III
1983 III
1984 III
Bron: CBS, Statistisch Bulletin.
Implicates voor het beleid DNB
Ondanks de sterk oplopende liquiditeitsquote heeft DNB de laatste jaren afgezien
van een restrictief ingrijpen. Het kader van
de kredietrestrictieregeling bleef gehandhaafd, doch van het instrument werd geen
gebruik gemaakt. Het door DNB gevolgde
beleid wordt begrijpelijk wanneer we de
oorzaken van de liquiditeitsaanwas bezien.
Grosso modo spelen twee factoren een
rol bij de verklaring van de liquiditeitsgroei in de afgelopen jaren. Wat de binnenlandse liquiditeitscreatie betreft zijn vooral de omvangrijke financieringstekorten
van de overheid van belang. Ondanks het
feit dat de overheid de laatste jaren haar te-
korten geheel op de kapitaalmarkt heeft
gedekt, hebben deze tekorten toch indirect
tot een vergroting van de liquiditeitenmassa geleid. Wanneer we de monetaire impuls
die van deze tekorten uitgaat gelijkstellen
aan de som van de netto plaatsing van vlottende overheidsschuld en de toename van
lange uitzettingen van het bankwezen bij
de overheid, dan is in 1982 van de totale liquiditeitsaanwas f. 5,0 mrd. (54%) aan de
overheid toe te schrijven. In 1983 is de im166
de uitbundige liquiditeitsontwikkeling in te
kopen van staatsobligaties door het buitenland — ligt de verklaring toch grotendeels
elders. Gewezen kan worden op de zeer
zwakke ontwikkeling van de investeringen
aan het begin van de jaren tachtig, en de
laatste twee jaar op de verbetering van de
Nederlandse concurrentiepositie en de
opleving van de internationale conjunctuur, welke hebben gezorgd voor een fors
overschot op de lopende rekening van de
betalingsbalans. DNB heeft geen maatregelen afgekondigd om de liquiditeitstoevoer uit het buitenland af te remmen. De
instrumenten die zij hiertoe ter beschikking heeft (revaluatie van de gulden,
restricties op de kapitaalimport) waren om
diverse redenen niet inzetbaar. Een revaluatie van de gulden zou leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie.
Daardoor zouden weliswaar het saldo op
de lopende rekening en de liquiditeitstoevoer kunnen verminderen, maar zou tevens het net op gang gebrachte economische herstel in gevaar worden gebracht.
Ook het instellen van restricties op de
kapitaalimport biedt in de praktijk meer
nadelen dan voordelen. Een dergelijke
maatregel zou het vertrouwen van buitenlandse financiele beleggers in het Nederlandse beleid schaden. Koersdruk op de
gulden en rentestijging zouden hiervan het
gevolg kunnen zijn.
Conclusie
De hoge liquiditeitsquote in Nederland
is een gevolg van de grote financieringstekorten van de overheid en de omvangrijke liquiditeitstoevoer uit het buitenland.
De grote aanwas van liquiditeiten heeft
F.L.D. Nivard