Ga direct naar de content

De prijs van aardgas: het economische alternatief

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 10 1984

Ingezonden

De prijs van aardgas:
het economische alternatief
PROF. DR. H.W.G.M, PEER*
Inleiding
Terecht stelt A.A. de Boer in ESB van 8
augustus jl.: ,,Een maatregel (koppeling
van de prijs van aardgas voor gezinshuishoudingen aan de prijs van huisbrandolie)
moet nooit; men zou hooguit kunnen zeggen dat een maatregel (of de verdediging
daarvan) wetenschappelijk gefundeerd is
als wij op grond van onze economische
kennis mogen verwachten dat het effect
van de maatregel in het licht van bepaalde
doelstellingen te prefereren is boven het effect van het uitblijven ervan” 1). Echter,
daar waar hij maatregelen voorstelt als:
het voeren van een aparte tariefpolitiek
voor de groep gezinshuishoudingen; het
loslaten van de koppeling van de aardgasprijs voor gezinshuishoudingen; het voorlopig bevriezen van die prijs; het subsidieren van degenen die nog niet van het aardgasbezit kunnen profiteren, wordt evenmin duidelijk gemaakt in het licht van welke doelstelling(en) deze maatregelen zijn te
prefereren.
Misschien mag men samen met De Boer
veronderstellen dat de werkelijke doelstelling bij de overheid ligt in het dekken van
de tekorten van de overheid met als beleidsinstrument de prijs van aardgas. Daar
staat dan tegenover dat zijn vier alternatieve beleidsopties in het licht lijken te staan
van eveneens een impliciete doelstelling.
Met name de vermindering van de energiekosten voor de kleinverbruiker schijnt hier
de doelstelling te zijn, getuige zinsneden

als: „(•••) de verhoging van de gasprijs sociaal onaanvaardbaar is”, en: ,,(…) rekening houden met de belangen van kleine afnemers” (biz. 724).
Als echter de inderdaad opnieuw oplaaiende discussie over de prijs van aardgas zo
begint en wordt gevoerd, blijft men steken
in een belangrijk, maar slechts een facet
van de aardgasprijs: het bestedings- en inkomensfacet. Een prijs vormt nu eenmaal
ook uitgaven per eenheid voor de verbruiker en ontvangsten per eenheid voor de
aanbieder en heeft derhalve een effect voor
de bestedingsmogelijkheden van de een en
voor de inkomsten van de ander.
Relatieve schaarste en
opportuniteitskosten
Zonder het belang van dit facet te willen
onderschatten moet echter ook worden gewezen op een ander belangrijk facet van
een prijs, en dus ook de aardgasprijs: het
facet van de relatieve schaarste. Dat wil
zeggen de prijs als een indicator voor de
richting waarin het allocatievraagstuk
voor een economie die de beschikking
heeft over een uitputbare energiebron, efficient kan worden opgelost. Dat een dergelijke indicator onvolkomen is vanwege
de grote toekomstige onzekerheden met
betrekking tot vraag en aanbod staat buiten kijf, maar hoeft in methodologisch opzicht niets aan het principe af te doen.
Idealiter zou eerst moeten worden gedis-

cussieerd over de vraag welk prijsniveau
een goede indicator is voor huidige en toekomstige schaarste, en vervolgens of deze
prijs acceptabel is uit het oogpunt van industriepolitieke, inkomenspolitieke, energiepolitieke en milieupolitieke randvoorwaarden. Deze bijdrage poogt de contouren van een antwoord op de eerste vraag te
schetsen. Niet vanuit het ,,gezag van de
economische theorie” of vanuit ,,een gelegenheidsberoep op de economische theorie” of het ,,dogmatisch hanteren van de
economische theorie” (biz. 724), maar vanuit de vooraf gespecificeerde vraagstelling: hoe hoog moet de prijs van aardgas
worden gesteld en hoe moet aardgas worden gewonnen en gealloceerd opdat de sociale welvaart van de huidige en toekomstige generaties zo hoog mogelijk is.
Dit is een normatieve vraagstelling. De
doelstelling wordt vooraf gespecificeerd.
De normatieve gedragsregels die uit de
analyse voortvloeien zijn dan alleen geldig
in het licht van deze doelstelling. Indien het
opvolgen van deze gedragsregels stuit op
randvoorwaarden of in conflict komt met
andere doelstellingen, dan moet de oorspronkelijk gekozen doelstelling wellicht
opnieuw worden bezien.
In de hiernavolgende analyse van het
prijsvormingsvraagstuk
van aardgas
wordt het voorwetenschappelijke standpunt ingenomen dat maximalisatie van de
sociale welvaart wordt nagestreefd bij de
prijsstelling van aardgas. Wordt deze
doelstelling geaccepteerd, dan leert de economische analyse dat de waarde van een
uitputbare energiebron wordt bepaald
door de contant gemaakte waarde van de
huidige en toekomstige alternatieven, de
alternatieve kosten, ook wel de opportuniteitskosten genoemd.
De prijs van aardgas: het economische
alternatief
Gesteld dan dat de sociale welvaartsmaximalisatie de gekozen en onderschreven doelstelling van de economie is, dan
leidt toepassing van het opportuniteitskostenprincipe tot de volgende benadering van
de waardebepaling van de uitputbare energievoorraad. De economische basiswaarde
van aardgas wordt bepaald door de som
van de marginale kosten op lange termijn
en de gebruikerskosten. Op de inhoud van
beide begrippen wordt hierna nader ingegaan, maar eerst kan worden geconstateerd dat er pas sprake kan zijn van netto
economische voordelen van aardgas als er
markten zijn waarop opbrengsten kunnen
worden gerealiseerd die groter zijn dan de
hiervoor gedefinieerde economische basiswaarde van aardgas. Doorgaans zijn er
verschillende markten waarop een netto
economisch resultaat kan worden gerealiseerd. Voorts zal het netto economische re-

*) Hoogleraar Economie aan de Open Universi-

teit Heerlen.
1) A.A. de Boer, De prijs van aardgas: het vierde alternatief, ESB, 8 augustus 1984, biz. 724.
1032

sultaat per verkochte kubieke meter aardgas aanzienlijk uiteenlopen tussen de ver-

ven over de levensduur van het aardgasproject contant te maken. Uitgaande van

schillende verbruikerscategorieen en zelfs

constante prijzen moet bij de keuze van de

kerd te zijn dat met alle in het heden en in

binnen de verschillende verbruikerscategorieen. Bij voorbeeld een grootverbruiker
die aardgas verbruikt als grondstof die
voor het proces onvervangbaar is maar
ook als kracht- en warmtebron die wel vervangbaar is door een alternatieve energiebron. Daarbij is het uiteraard niet zo dat
het netto economisch resultaat van de gehele voorraad wordt bepaald door het
maximum dat op een bepaalde deelmarkt
kan worden behaald. De afzetmogelijk-

ree’le interest waarmee wordt gedisconinterne rendementen van alternatieve investeringsprojecten in de private sector alsmede met de tijdsvoorkeurvoet van de consumenten. De feitelijke sociale disconteringsvoet zal doorgaans een convexe combinatie zijn van de tijdsvoorkeurvoet(en)
van consumenten en marginale rendement(en) van private investeringen. Op basis van veronderstellingen en keuzen ten

heden op die deelmarkt kunnen immers in

aanzien van de items in de uitgavenstroom

verhouding tot de totale uitputbare voorraad gering zijn. In het algemeen kan wel
de rangorde van de afzetalternatieven worden gekozen op basis van de netto economische resultaten per kubieke meter aardgas op een bepaalde deelmarkt. Dat wil

van een representatief aardgasproject, de

de toekomst opgeofferde opportuniteiten
bij de berekening van de economische basiswaarde van het aardgas rekening is gehouden 2).
Ook al is bij deze component de toepassing van het opportuniteitsprincipe in methodologisch opzicht herkenbaar, dan nog
kan niet worden verheeld dat deze component van de economische basiswaarde van
aardgas onderhevig is aan vele soorten van
toekomstige onzekerheden zodat de uitkomst van een feitelijke berekening van deze component dientengevolge zeer gevoelig

zeggen allereerst die markten bedienen

waar de hoogste netto resultaten per kubieke meter kunnen worden behaald om vervolgens af te dalen naar die deelmarkten
waar het netto resultaat per kubieke meter
lager is. Met deze huis-, tuin- en keukenre-

gel kan worden doorgegaan totdat de gekozen afzet/voorraad-verhouding is bereikt of totdat het netto resultaat per kubieke meter op de marginale deelmarkt niet
langer positief is. In dat laatste geval wordt
immers de economische basiswaarde van
aardgas niet meer goed gemaakt. Zoals gezegd bestaat de economische basiswaarde
van aardgas uit twee componenten: de
marginale kosten op lange termijn en de
gebruikerskosten.
De marginale kosten op lange termijn

De marginale kosten op lange termijn
omvatten de uitgaven voor exploratie, ont-

wikkeling, produktie, transmissie en distributie van het aardgas over de gehele levensduur van het project. Enkele speciale
problemen doen zich voor bij het schatten
van deze marginale kosten op lange termijn. In de eerste plaats de omvang van de
thans bekende voorraad in verhouding tot

teerd rekening worden gehouden met de

levensduur van het project, de ree’le disconteringsvoet en de verwachte inflatiegraad
kunnen de marginale kosten op lange termijn worden geschat en worden uitgedrukt
per kubieke meter aardgas indien ook de
gecumuleerde te extraheren hoeveelheid
aardgas over de levensduur van het project
bekend is. En dan nog is men pas toe aan de
,,enkele centen per kubieke meter die het
kost” om aardgas van de bron naar de verbruiker te brengen. Het aangehaalde veelgehoorde citaat doet vermoeden dat men
met deze component van de opportuniteitskosten bij de bepaling van de economische basiswaarde van aardgas niet zoveel
moeite heeft, ook al kan men van mening
verschillen over de veronderstellingen en
keuzen die bij dit onderdeel van de berekening zullen moeten worden gemaakt.

eerder berekende marginale kosten op lange termijn van aardgas om er van verze-

zal zijn voor de veronderstellingen die

daarbij zullen moeten worden gemaakt.
Enkele daarvan kunnen worden genoemd.
Een hoger winningstempo uit een be-

staand reservoir beperkt de potentiele
maximale jaarlijkse afzetmogelijkheden
later of leidt tot een eerdere uitputting van
de bron. Bij de keuze van de voorraad/
maximale jaarlijkse afzetverhouding moet
worden gewaarborgd dat over de gehele levensduur van het aardgasproject voortdurend voldoende aardgas beschikbaar
kan komen. Als de voorraad/feitelijke
jaarlijkse afzetverhouding de voorraad/
maximale jaarlijkse afzetverhouding heeft
bereikt, kan er uit dat reservoir niet meer
gas ter beschikking worden gesteld. Als de
vraag toch groter is zal dit uit andere bron-

De tweede component in de economische basiswaarde van aardgas, met name
de gebruikerskosten, wordt vaak minder
goed begrepen en is daarom wellicht meer
controversieel. Ook deze component vertegenwoordigt waarde in termen van opgeofferde opportuniteiten. In dit geval van de
toekomstige generaties. Meer precies kun-

nen moeten komen. De economische waarde van deze additionele hoeveelheid kan
dan weer worden benaderd met behulp van
het principe van de opgeofferde opportuniteiten. Met andere woorden, als de genoemde randvoorwaarde gaat knellen
wordt de waarde van deze additionele hoeveelheid bepaald door de potentiele opbrengst over de periode die gelijk is aan de
gekozen voorraad/maximale jaarlijkse afzetverhouding.
In de tweede plaats moet het toekomstige netto prijsverschil worden berekend op

De gebruikerskosten

nen de huidige gebruikerskosten worden

basis van netto energie-equivalenten van

gedefinieerd als de contant gemaakte netto
toekomstige waarde van de uitputbare
voorraad aardgas indien die vandaag
wordt verbruikt. De hoeveelheid aardgas

de onderscheiden energiesoort en. Ten gevolge van technische factoren kan immers

die door onze generatie wordt verbruikt is

is de netto efficientie van een ketel die met

niet meer beschikbaar voor de toekomstige
generatie en zal tegen die tijd moeten worden vervangen door een andere, meestal
duurdere, energiesoort. Het getuigt van

zowel kolen als aardgas kan worden gestookt groter, indien deze met kolen in
plaats van met aardgas wordt gestookt.
Ook zullen verschillen in transportkosten
moeten worden ingecalculeerd, alsmede de

de verwachte binnenlandse afzet in de toekomst. Is die zodanig dat tot enkele decennia na 2000 in voldoende mate aan een
(groeiende) binnenlandse vraag kan worden tegemoet gekomen, dan is het bij toepassing van het opportuniteitskostenprincipe niet noodzakelijk om de toekomstige
uitgaven voor exploratie in de schatting
van de marginale kosten op lange termijn
mee te nemen. Een tweede probleem is het
vinden van een aardgasproject dat in voldoende mate representatief is voor de
schatting van de marginale kosten op lange
termijn. Het eneaardgasveld kan ,,on shore”, het andere aardgasveld kan ,,off shore” onder diverse geologische omstandigheden en karakteristieken moeten worden
geexploiteerd. De afstanden tot de verbrui-

deren”, en hiermee bij de berekening van
de economische basiswaarde van het aardgas per kubieke meter ook rekening willen
houden. De netto gebruikerskosten meten
dit verschil tussen de toekomstige marginale kosten op lange termijn en de op-

kers en de soorten van verbruikers kunnen
verschillen. Hieruit kunnen aanzienlijke

brengstwaarde van de alternatieve, duurdere energiebron. Met andere woorden:

verschillen in marginale kosten van grootHet derde probleem is de keuze van een

het toekomstige netto-prijsverschil met de
alternatieve energiebron zal tegen een te
kiezen disconteringsvoet contant moeten

disconteringsvoet om de stroom van uitga-

bij gelijke energie-inhoud van twee brand-

worden gemaakt en te worden geteld bij de

transport en kleindistributie voortvloeien.

ESB 31-10-1984

goed rentmeesterschap als wij, de huidige

generatie, besef fen dat verbruik van de uitputbare voorraad aardgas niet het opmaken van een nagelaten erfenis van onze
,,ouders” impliceert, maar het lenen uit
het toekomstige vermogen van onze ,,kin-

stoffen de netto efficientie verschillen. Zo

verschillen in kosten van de te onderschei-

den energiesystemen. Een kolengestookte
krachtcentrale vraagt veel hogere kapitaalkosten, bedrijfskosten, kosten van onder-

houd en reparaties, alsmede kosten voor
milieuvoorzieningen dan een gasgestookte
krachtcentrale.

In de derde plaats zal men veronderstellingen moeten maken over de maximumen minimumprijzen in de toekomst van de

verschillende substituten voor binnenlands

2) Th. van de Klundert en H. Peer, Energie: een
economisch perspectief, Leiden, 1983, biz. 148

1033

aardgas. Dit kan geschieden met behulp
van de fob dagprijs van kolen uit China,

maar kolen het toekomstige alternatief zal
worden, waarvan bekend is dat er na-

de industrie en de tuinbouwsector is de
keuze van het substitutiewaardebeginsel

Australia en/of Amerika, verhoogd met de

genoeg ongelimiteerde voorraden van zijn.

op basis van de stookolie- of kolenpariteit

vracht- en leveringskosten per ton en verschillende veronderstellingen ten aanzien
van de reele stijgingspercentages van deze
bedragen over de periode die verstrijkt totdat deze alternatieven beschikbaar moeten
zijn. Voor aardgas kan op soortgelijke wijze worden gehandeld of dit nu uit Engeland, Noorwegen, Rusland, Algerije of

Is dit het geval dan zal bij de berekening
van de gebruikerskosten van aardgas worden geconstateerd dat deze relatief laag
zijn. De specifieke kwaliteit van het Nederlandse aardgas maakt het wellicht mogelijk om hierop een correctie aan te brengen.

nog verder komt.

De afzetprijs van aardgas

verschil tussen marktwaarde en economische basiswaarde ontstaat is een bron van
vele controversen. Die vallen echter buiten
het bestek van de probleemstelling en blij-

standers van substitutiewaarde op basis
van huisbrandoliepariteit maar ook van
substitutiewaarde op basis van laagzwavelige oliepariteit of van substitutiewaarde
op basis van de prijs van internationaal
verhandeld gas.
Deze laatstbedoelde basis zou in de (verre) toekomst een rol kunnen gaan spelen
als het Nederlands aardgas op is en Nederland gas op de internationale gasmarkt
moet kopen. Momenteel lijkt deze situatie
niet actueel terwijl bovendien van een goed
functionerende doorzichtige internationale gasmarkt evenmin sprake is. Overigens
is de huidige koppeling met de huisbrandoliepariteit ook geen absolute koppeling
maar nog steeds een koppeling op afstand.
Het komt mij voor dat tussen de divergerende standpunten en bij de huidige feite-

ven hier dus buiten beschouwing. Bij de

lijke situatie voor de sector kleinverbruik

praktische uitwerking van het marktwaar-

nog voldoende beleidsruimte aanwezig is
om tot een koppeling te komen die enerzijds aansluiting geeft bij het vervangings-

Zoals valt te verwachten kan bij de keuze
van deze veronderstellingen die nodig zijn

Netto economische voordelen van aard-

voor de berekening van de gebruikerskos-

gas kunnen pas worden gerealiseerd als er

ten, het grootste aantal controversen en

een prijs kan worden gezet op de te onderscheiden deelmarkten die hoger is dan de
tot dusver ontwikkelde economische basiswaarde van het aardgas.

discussiepunten worden verwacht, waar-

van belanghebbenden zonodig volop gebruik zullen maken bij het nastreven van
de eigen doelstellingen. Overigens is het
niet erg als op deze wijze het discussieuniversum wordt afgebakend. Als de discussianten het maar eens zijn over de methodologische juistheid van de toepassing
van het opportuniteitskostenprincipe bij
de benadering van de gebruikerskosten van

Het verdelingsvraagstuk dat door het

deprincipe is een tweetal benaderingen

het aardgas.

niet manifest controversieel. Dit geldt niet
voor de sector kleinverbruik. Er zijn voor-

Door optelling van de uiterste grenzen

denkbaar. De marktwaarde kan worden

van de marginale kosten op lange termijn

gekozen op basis van de substitutiewaarde,

waardeprincipe maar anderzijds ook reke-

van aardgas en de uiterste grenzen van de
gebruikerskosten van aardgas bij alternatieve toekomstige energiesoorten en alternatieve reele interestvoeten kan dan de
spreiding in de economische waarde van
aardgas per kubieke meter op basis van het
worden gemaakt. Vervolgens is dan de
rangorde van de afzetmogelijkheden op de

dat wil zeggen de waarde van het alternatief bij de eindverbruiker of op basis van de
inkoopwaarde, dat wil zeggen de inkoopof importkosten voor de leveranciers. De
internationale gasmarkt kent (nog) geen
ontwikkeld systeem van prijsvomming dat
vergelijkbaar is met bij voorbeeld olie, zodat voorlopig nog wordt geopteerd voor
een prijs van gas die vergelijkbaar is met de

diverse alternatieve deelmarkten bepalend

prijs van het oliesubstituut op de desbe-

voor het netto economische resultaat dat
de maatschappij aan de schaarse aardgasbron kan ontlenen. Maar eerst nog een
korte opmerking ten aanzien van de in vele
landen bestaande praktijk om gei’mporteerde olie als toekomstig substituut voor
gas te beschouwen.
Uit het oogpunt van het opportuniteitsdurend worden geevalueerd. Voor Nederland zou dit kunnen leiden tot de constate-

treffende deelmarkt. Voor de kleinverbruikers geldt thans huisbrandolie als substitutieprodukt. Het huidige gasprijsbeleid is er
op gericht om via stapsgewijze verhogingen de bestaande discrepantie tussen de
kleinverbruikersprijs en de huisbrandoliepariteit in de komende jaren te overbruggen. Voor grootverbruikers geldt thans
laagzwavelige stookolie als substitutieprodukt en wordt gas ten behoeve van die sector overeenkomstig stookoliepariteit

ning houdt met toekomstige ontwikkelingen op de internationale gasmarkt.
Ik realiseer me echter ook dat de spanning tussen inkomenspolitieke en financieel-economische overwegingen mede van
invloed is op deze beleidsruimte, terwijl
bovendien de ontwikkeling van de dollarkoers ook een belangrijke rol zal blijven
spelen. In de exportsector zal in de komende jaren de flexibiliteit en zekerheid van het
Nederlands aardgas ten opzichte van het

ring dat de huidige bekende aardgasvoor-

geprijsd. Dit geldt in principe ook voor

raden bij het verwachte groeiende verbruikstempo toereikend is voor ongeveer
nog vijftig jaar. De kansen dat in eigen gebied gedurende die periode nog aanvullende aardgasreservoirs zullen worden gevonden behoeven niet op nul te worden
gesteld. Buiten onze directe grenzen zijn er
huidige en/of toekomstige aanbodalternatieven beschikbaar of te verwachten. Te
denken valt aan Engeland en Noorwegen.
Nog iets verder weg in afstand en tijd dient

en via deze component voor de economische waarde van het aardgas. Voor specifieke toepassingen kan een dergelijke evaluatie ook leiden tot de conclusie dat ook

gaslevering aan de elektriciteitssector. Gedurende een overbruggingsperiode tot
1988, wanneer de ombouw op kolencentrales zijn beslag heeft gekregen, geldt echter
de ,,restitutieregeling” tussen de Gasunie
en de elektriciteitssector, waarbij gas bij
benadering wordt geprijsd overeenkomstig
de kolenpariteit. Overwegingen van financieel-economische en mededingingspolitieke aard liggen ten grondslag aan deze afwijking van de prijsstelling op basis van de
marktwaarde. Het stadsverwarmingsbedrijf krijgt ten behoeve van de elektriciteitsopwekking gas tegen stookoliepariteit,
terwijl ten behoeve van de warmteproduktie overeenkomstig de huisbrandoliepariteit wordt geprijsd. Voor gas ten behoeve
van warmtekrachtinstallaties geldt een
kortingsregeling die een afwijking van de
stookoliepariteit veroorzaakt in de richting
van de kolenpariteit.
In de sector grootverbruik en in enkele
bijzondere sectoren zoals de elektriciteits-

weer niet stookolie of gei’mporteerd gas,

opwekking, de warmte-krachtkoppeling in

opportuniteitskostenprincipe

zichtbaar

kostenbeginsel moet deze praktijk voort-

zich het enorme aardgaspotentieel van de

Sovjetunie aan. Deze schattingen en overwegingen zouden kunnen leiden tot de
constatering dat het toekomstige substituut voor binnenlands aardgas geen olie,
maar gei’mporteerd aardgas zal zijn met de
daarbij behorende consequenties voor de
bepaling van de gebruikerskosten van dien

1034

Noorse, Russische en Algerijnse gas een

door het buitenland positief te waarderen
economisch goed kunnen blijken. Informatieverzameling, aftasting en verder onderzoek van deze markt kan als een in
sociaal-economisch opzicht nuttige activiteit worden beschouwd.
Toch moeten ten aanzien van dit laatste
punt de verwachtingen niet al te hoog worden gesteld. Een Europese ,,swing”functie voor het Nederlandse aardgas, vergelijkbaar met die van de Saoedi-Arabische olie op wereldschaal, lijkt slechts te
kunnen worden vervuld bij de gratie van
voldoende ruime financieel-economische
reserves. Het komt mij voor dat in Neder-

land voorlopig niet aan deze voorwaarde
kan worden voldaan.
H. Peer

Naschrift

Ik ben de heer Peer erkentelijk voor het
feit dat hij reageert op mijn artikel; ik heb
daardoor de gelegenheid om enkele punten
nader aan te scherpen en, aan de hand van
de beschouwingen van Peer, nog eens te
wijzen op het gevaar dat er bestaat als economische hypothesen, theorieen en modelstudies door politic! worden overgenomen zonder dat de laatsten zich het karak-

ter en de beperkte draagwijdte daarvan

seerd op het hanteren van het marktwaar-

realiseren.

deprincipe; een redenering die niets toe-

Een algemene opmerking vooraf. Het
toeval wil dat bij de redactie van ESB op
het moment waarop ik de reactie van mijn
opponent ontving, een boekbespreking
van mijn hand klaar lag voor publikatie,
waarin ik de lof zing van het door Peer geciteerde boek dat hij schreef samen met
Th. van de Klundert. Tegen de achtergrond van mijn waardering voor dat boek

voegt aan de argumenten die ik als uitgangspunt nam voor mijn betoog.
Tegenover mijn aanpak stelt Peer dat de
prijs van aardgas (of een prijsindicatie die
kan worden gehanteerd voor toetsing van
de prijs) wordt bepaald door theoretische
beschouwingen en gecompliceerde modellen, die vervolgens moeten worden getoetst
aan enkele politieke randvoorwaarden zoals die door Peer worden genoemd. Dat is
onjuist. Er ontbreken hier twee schakels.
De eerste is de schakel tussen waarde en
prijs. Als de econoom (op een bepaalde

formuleerde ik een punt van kritiek.

Ik schreef ongeveer dat de auteurs zich
onvoldoende bewust zijn van het onder-

scheid en de spanning tussen theorie en
werkelijkheid. Theorieen en modellen zijn

in het kader van de beleidsvoorbereiding
noodzakelijk; zij zijn leerzaam zo lang
men zich de beperkingen voor ogen houdt
die aan toepassing in de praktijk zijn verbonden. Dit geldt zowel voor rentabiliteitsberekeningen op basis van contant gemaakte kosten ais voor bij voorbeeld de
berekening van optimale prijzen, optimale
uitputtingstempo’s van reserves aan ener-

wijze) de welvaart maximaliseert, dan is
volgens Peer de welvaart maximaal als de

politicus de econoom volgt. De politicus
wil toch ook maximale welvaart?
Dit is onjuist gesteld. Men kan met behulp van een model in theorie de waarde
van de aardgasvoorraad bepalen op grond
van overwegingen en aannamen zoals die

van de voorgenomen aardgasprijs qua orde van grootte. Daarom was het model be-

langrijk, maar het leerde helemaal niets
over de vraag of in werkelijkheid van een
optimale situatie zou kunnen worden

gesproken als die prijs werd aangehouden.
Dat is achteraf gemakkelijk te illustreren.

Vrijwel alle aannamen bleken immers onjuist: de aardgasvoorraad, de ontwikkeling van rente en inflatie, de kosten van alternatieven enz. De prijs van anthraciet
voor kolenkachels anno 1985 zoals die toen

werd voorspeld en verwerkt, speelt in de
praktijk geen enkele rol. Het hele energie-

gebeuren ziet er nu geheel anders uit dan
men toen verwachtte; zo zal ook het ener-

giegebeuren over de periode die voor ons
ligt en waarover de modellenbouwers van
vandaag berekeningen maken, geheel anders zijn dan wij nu kunnen voorspellen.

streeft naar een optimale prijs, moet men

Theorieen en modellen zijn van het
grootste belang om inzicht te verwerven,
maar de gevoelige fase is het moment
waarop men dit model overhandigt aan de
politicus zonder zich af te vragen hoe zo’n-

giebronnen of optimale allocatie van pro-

er rekening mee houden dat de theoretische

model kan bijdragen tot de besluitvor-

duktiemiddelen. ledere prijsindicatie,
ieder optimum is afhankelijk van de geko-

waarde niet per definitie gelijk is aan de
prijs. Een voorbeeld: het doorgeven van
een deel van de waarde aan de consument is
geen waardeverlies en kan dus een positieve bijdrage leveren tot de welvaart – die
dan uiteraard tegen andere effecten moet
worden afgewogen 1). Dit geldt in eerste
instantie voor de kleinverbruiker; het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk
dat, voor bepaalde bedrijfstakken, dit
doorgeven een waardeverhogend effect

ming. Dat doet aan de waarde van model-

zen uitgangspunten en van de juistheid van

bepaalde voorspellingen en verwachtingen
en daarmee wordt vaak onvoldoende rekeninggehouden.
In mijn artikel komen drie punten aan de
orde: de draagwijdte van theoretische beschouwingen en modellen voor de praktijk, de prijsbepaling op de deelmarkt voor
kleinverbruikers in het licht van daarop
toegespitste theoretische beschouwingen
en de vraag of de gasprijsverhoging (of het
achterwege blijven daarvan) niet moet
worden gezien in het licht van de betekenis

door Peer zijn beschreven. Als men echter

len als door De Wolff en Peer beschreven

niets af. Maar aan de door mij aangesneden problematiek en de voorgestelde discussie over het vierde alternatief draagt de
beschrijving van zo’n model in geen enkel
opzicht bij.
A.A. de Boer

heeft omdat welvaartsverlies in een andere

dat het verder opvoeren van de huidige

vorm wordt voorkomen, maar dat is hier
niet aan de orde.
De tweede ontbrekende schakel is de
vraag naar de draagwijdte van de theorie
of van het model voor de praktijk. letwat
overtrokken: als in het model een gulden
aan welvaart, nu opgeofferd, aan het eind
van de beschouwde periode (dus over een
halve eeuw) volgens het model anderhalve
gulden oplevert, dan is dat offer ook in de
praktijk de moeite waard. Afgezien van

aardgasprijs voor kleinverbruikers in geen

het feit dat op dit punt de praktische eco-

enkel opzicht dwingend uit die pleidooien
volgt. Daarom stel ik voor, het vierde al-

nomische politick andere prioriteiten stelt,
bestaat gevaar dat men de brug slaat van
model naar praktijk zonder zich voldoende

daarvan voor de schatkist.
In mijn artikel heb ik, daarbij de hierbo-

ven geformuleerde waarschuwing concretiserend, een drietal geargumenteerde pleidooien voor koppeling van de aardgasprijs
besproken en – dacht ik, maar dat kan
iedere lezer zelf beoordelen — aangetoond

ternatief, namelijk het bevriezen van de

te realiseren dat men met het model kwan-

prijs voor kleinverbruikers, in de discussie
te betrekken.
Peer suggereert dus ten onrechte dat ik
op grond van sociale overwegingen bevriezing van de gasprijs voor kleinverbruikers
voorstel, onder verwaarlozing van.andere
aspecten als schaarste en alternatieve kosten. Wat de lezer na de inleiding van het artikel van Peer had mogen verwachten was
dat de auteur zou trachten aan te tonen dat
de prijsverhoging van aardgas voor de
kleinverbruikers nodig is om te voorkomen
dat we op deze markt onder de basisprijs
verkopen, of om te voorkomen dat we de
toekomstige welvaart in gevaar brengen.
Ik denk overigens dat dat niet waar te maken is.
Peer gaat echter in zijn betoog niet in op
mijn redenering; hij beschrijft een omvangrijk model waarin de koppeling van

is. Om meer dan een reden is die f. 1,50 dus
behept met een onzekerheidsmarge van zeg
100%.
Ook op dit punt is de aangehaalde studie
van De Wolff, door van de Klundert en
Peer van de hand gewezen op wel zeer theoretische gronden, zeer leerzaam. Die studie
gaf inzicht in de invloed van de prijszetting

de aardgasprijs voor kleinverbruikers

op allerlei andere factoren en bevestigde in

voortvloeit uit een algemene regel, geba-

eerste benadering de aanvaardbaarheid

ESB 31-10-1984

titatief gesproken geen been heeft om op te
staan. Om maar eens een voorbeeld te lichten uit de vele onzekerheden die Peer zelf in
zijn model noemt: het alternatief voor
aardgas wordt niet gevormd door een bepaald type stookolie of door de prijs fob
van Chinese steenkool, maar in veel sterkere mate door de alternatieven die in de ko-

mende jaren door de ontwikkeling van de
techniek worden aangeboden en waarover
alles wat we er nu over zeggen, speculatie

1) P. de Wolff, Economische aspecten van het

aardgas, CPB, 1964.
2) Van de Klundert en Peer, Energie een economisch perspectief, biz. 149, voetnoot.

1035

Auteur