prikkel
De politieke economie van de besluitvorming over ontslagbescherming
Cock Hazeu
De auteur is institutioneel
econoom en verbonden aan de WRR.
hazeu@wrr.nl
I
n veel verzorgingsstaten bestaat
momenteel het idee dat door de
globalisering bestaande regelingen
van ontslagbescherming een anomalie zijn geworden. De wereldeconomie is immers veel flexibeler
geworden. Ook werknemers moeten
zich daaraan aanpassen. De functie
van stootkussen voor de opvang van economische schokken kan
niet alleen door bedrijven vervuld worden; daar zijn ze te veel
footloose voor geworden.
Hervorming van ontslagbescherming staat dus op de economisch-politieke agenda’s. We hebben kunnen zien welk verloop
dat in Frankrijk heeft gehad. De regering daar kwam met een
ingrijpend hervormingsvoorstel dat met name de baanzekerheid
van jongere en aanstaande werkenden eenzijdig inperkte. Die
zijn vervolgens de straat op gegaan, met stakingen en rellen als
gevolg. Vervolgens hebben Chirac en De Villepin geretireerd.
Resultaat: nul.
Nu is Frankrijk het prototype van een centralistisch-etatistisch bestuursmodel. Nederland is het prototype van de overlegeconomie. Bij ons is het onderwerp ‘ontslagbescherming’ dan
ook bij de SER ondergebracht. Daar zijn werkgevers, werknemers en kroonleden inmiddels al geruime tijd met het onderwerp bezig. Zo op het oog is de prognose van het te verwachten
resultaat eveneens: nul. In het Middellange Termijn Advies van
de SER – waarvan de publicatie al is verschoven van april, naar
mei, naar juni aanstaande – komen geen concrete voorstellen
met budgettaire consequenties; dat is doorgeschoven naar het
najaar en dat najaar kan ook wel volgend voorjaar worden.
Hoe komt dat? Een politiek-economische verklaring ligt voor
de hand, want in een overlegeconomie moeten er ‘pakketten’
gemaakt worden waar voor iedereen wat inzit. Bovendien speelt
de ontwikkeling van de reële economie ook een rol.
De politiek-economische verklaring kunnen we in beeld
brengen door de partijen langs te lopen: regering, werknemers
en werkgevers.
Het Kabinet-Balkenende is in zijn nadagen. Het is hoe dan
ook het minst populaire kabinet dat Nederland ooit gehad heeft.
Er komen geen nieuwe, substantiële beleidsvoorstellen meer.
De facto is het kabinet uitgeregeerd. Voor de bonden is er met
andere woorden geen enkele aanleiding om in zo’n kabinet te
gaan ‘investeren’: de huidige politieke combinatie komt na 2007
niet terug. Bovendien heeft men verzuimd om met een pakket
te komen waar ook voor de werknemers wat inzit. Een kabinet
216
ESB  5-5-2006
met iets betere voelhoorns voor het functioneren van het ‘middenveld’ had beter de noodzaak daarvan begrepen.
Bij de werknemers hebben de twee grootste vakbonden, FNV
en CNV, beide een nieuwe voorzitter. Die hebben nog geen
jarenlang krediet opgebouwd bij hun achterban. Ze zijn dus
(nog) niet in een positie om iets weg te kunnen geven zonder
dat duidelijk is wat daar voor terugkomt en toch hun achterban
te kunnen overtuigen en ermee wegkomen.
De werkgevers hebben al lang hun eisen gesteld over versoepeling van het ontslagrecht en leunen nu al geruime tijd
achterover. Ze hebben geen creatieve pogingen gedaan om een
pakket te maken dat ook de bonden voordelen biedt. Hun idee
is blijkbaar nog dat de arbeidsmarkt een buyers market is waar
werknemers met de rug tegen de muur staan. Het is juist op die
markt waar werknemers betere kansen moeten zien te krijgen;
hun voordeel komt niet uit het overleg.
Hier komt de reëel-economische ontwikkeling om de hoek
kijken. De werkgevers lijken nog niet door te hebben dat de economie en de arbeidsmarkt (de laatste zoals altijd met ongeveer
een jaar vertraagd) in hoog tempo aantrekken. De eerste kraptes
op deelmarkten zijn inmiddels al gesignaleerd. De arbeidsmarkt
wordt weer een sellers market. En dat is niet alleen een kwestie
van conjunctuuromslag. Dat wordt structureel als de komende
jaren de demografische ontwikkelingen gaan leiden tot stagnatie
van het arbeidsaanbod.
Terug naar het ontslagrecht: kun je tegen die achtergrond
iets ‘krijgen’ zonder iets te ‘geven’? De eenvoudige logica van de
politieke economie zegt: neen. De vraag is of dit erg is. De ontslagbescherming in Nederland is tamelijk evenwichtig geregeld.
Volgens de Employment Protection Legislation (EPL)-indicator
van de OECD is bij ons de arbeidsbescherming zeker niet stringenter dan in een aantal andere Europese landen. Bovendien
gaat een lage EPL-waarde gepaard met arbeidsverhoudingen die
gekenmerkt worden door weinig vertrouwen tussen werkgevers
en werknemers. Daar zitten we ook niet echt op te wachten,
want dat drukt de productiviteit en economische groei.
Of het nu op z’n Frans of op z’n Nederlands gaat; er zal gewheeld
en gedeald moeten worden om op een hoger sociaal-economisch
optimum te komen dat past bij deze tijd. Als het beleid iets zinnigs
wil doen op het terrein van arbeidsmarktflexibilisering, liggen er
wellicht betere mogelijkheden bij de Wet Flexibiliteit en Zekerheid
die de tijdelijke arbeidscontracten regelt. Waarom zou daar het
palet aan mogelijke arbeidscontracten niet uitgebreid kunnen
worden: één, twee, drie, vijf jaar, of anders? Daarbij zou er ook voor
gezorgd moeten worden dat die tijdelijke arbeidscontractanten
niet minder, maar juist méér beloond krijgen, omdat ze bereid zijn
een stuk onzekerheid te dragen. Waarom geen naar contractlengte
gedifferentieerde opslag van ten minste enkele procenten boven het
reguliere functieloon als onzekerheidspremie? Kunnen we daar de
creativiteit van het poldermodel niet eens op inzetten? Of is daar
eerst een nieuw kabinet voor nodig? n