Ga direct naar de content

De politiek van de Bossa Nova

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 3 1992

De politiek van de Bossa
Nova
Strategisch management is meerdan rationeleplanning waarmee
doelbewust (‘wat’ en ‘hoe’) bet strategieproces wordtgestuurd. Verschil
van mening bestaat over bet belong vanpolitieke factoren (‘wie’ en
‘waarom’) en over bet relevanteperspectief (wie is ‘wie’?).
In ESB van 22 april gaat Idenburg in
op de recente ‘stellingenoorlogen’
binnen het vakgebied Strategisch
management1. De tegenstellingen
tussen de verschillende stromingen
berusten naar zijn mening op een
misverstand. Het onderscheid tussen ‘prescriptief en ‘descriptief, dat
centraal staat in de discussies, is volgens hem niet relevant. De fundamentele dimensies zijn in zijn visie
de doelorifintatie (‘wat?’) en de procesorientatie (‘hoe?’). Op basis van
deze twee dimensies classificeert
Idenburg vier visies op het strategieontwikkelingsproces en stelt dat
deze visies ten onrechte als tegenstrijdig worden gezien. Alle vier visies bevatten volgens hem een kern
van waarheid en vullen elkaar juist
aan. Alleen “het accent komt in de
loop van de tijd anders te liggen, afhankelijk van externe en interne
noodzaak enerzijds en voorkeur van
managers van het strategieproces anderzijds” (biz. 402).
Dat de visies elk een kern van waarheid bevatten, blijkt duidelijk uit descriptief onderzoek. De classificatie
van Idenburg is als beschrijving van
mogelijke strategieprocessen dan
ook zeker waardevol. Idenburg suggereert echter (zie hiervoor) dat managers op elk moment kunnen kiezen tussen de vier visies. Dit keuzeproces vormt onderdeel van het Strategisch managementproces en is in
de visie van Idenburg een rationed
proces. Met een parafrase op Orwell
lijkt de conclusie dat alle strategiemodellen waar zijn maar dat sommige strategiemodellen meer waarheid
bevatten dan andere. Idenburg komt
echter tot deze conclusie door het
ten onrechte prescriptief interpreteren van descriptieve onderzoeksresultaten. Kennelijk is het in zijn visie
wel mogelijk om de keuze voor een
strategiemodel rationeel te maken
terwijl de strategieontwikkeling zelf

op vier manieren kan plaatsvinden.
Het door Idenburg aangehaalde onderzoek maakt de onmogelijkheid
hiervan duidelijk.
De wens van Idenburg om het totale Strategisch managementproces te
sturen, is vanuit het perspectief van
het management verklaarbaar maar
niet mogelijk. De mate van stuurbaarheid vormt een van de kernpunten in de discussie tussen Ansoff en
Mintzberg en een van de onopgeloste problemen wanneer we de resultaten van descriptief onderzoek in
ogenschouw nemen. Dit onderzoek
geeft namelijk aan dat de vier visies
in het strategieproces simultaan
voorkomen en elkaar wederzijds
bei’nvloeden. Bovendien komt uit
dit onderzoek naar voren dat naast
de dimensies die Idenburg onderscheidt nog andere dimensies een
rol spelen.
Simultanefteit
Uit descriptief onderzoek blijkt dat
strategieen het resultaat zijn van individuele en gezamenlijke activiteiten
van managers, politieke processen,
spontane, autonome initiatieven en
leerprocessen. Het beeld van het topmanagement dat rationeel strategieen formuleert en uit alternatieven
kiest, komt niet overeen met de empirie. Hickson et al. onderzochten
136 strategische beslissingen in grote organisaties2. Ze concludeerden
dat verscheidene management-lagen
een aanzienlijke invloed hadden op
het merendeel van de strategische
beslissingen (95 van de 136). Van
Cauwenbergh en Cool concluderen
zelfs dat “middle management rather
than top management occupies the
central position in the strategy formulation process” (biz. 253) .
Strategieen komen tot stand door
onderhandelingen tussen groepen
managers, aandeelhouders, vakbonden en andere belangengroepen.

Strategische beslissingen hebben
eerder het karakter van comprorhissen dan van weloverwogen keuzes.
Pogingen van het top-management
om de politieke processen te bei’nvloeden, vormen nieuwe politieke
processen. Politiek vormt daarmee
een onvermijdelijk onderdeel van
Strategisch management. Hetzelfde
geldt voor autonome strategische
initiatieven, die volgens Burgelman
met name afkomstig zijn van de lagere, operationele niveaus in ondernemingen4. Tegelijkertijd spelen
juist in het Strategisch management
leerprocessen een rol. Hike strategische verandering betekent per definitie een stap op voor de onderneming nieuw en onbekend terrein5.
Het is voor het management onmogelijk om van tevoren te weten wat
er precies gaat gebeuren. Strategische plannen blijken vaak achterhaald zodra ze op papier staan. Op
het moment van uitvoering blijkt
het altijd weer anders te zijn. Wat resulteert is een keten van beslissen,
handelen, leren van de uitkomsten,
beslissen enzovoort.
Samenvattend, het beeld dat uit het
descriptief onderzoek naar voren
komt is dat er, zoals Mintzberg stelt,
eerder sprake is van strategievorming dan van doelbewust gestuurde
strategieontwikkeling6. Rationele
planning is wellicht een goed startpunt voor Strategisch management.
Politieke processen, spontane initiatieven en leerprocessen geven het
strategieproces echter een grillig,
incremented en deels autonoom
karakter.

1. P.J. Idenburg, Bossa nova in strategieontwikkeling, ESB, 29 april 1992, biz. 398402.
2. D.J. Hickson, R.J. Butler, D. Cray, G.R.

Mallory en D.C. Wilson, Top decisions:
strategic decision-making in organizations, Basil BlackweU, Oxford, 1986.
3. A. van Cauwenbergh en K. Cool, Strategic management in a new framework,
Strategic Management Journal, 1982, biz.
245-265.
4. R.A. Burgelman, Corporate entrepreneurship and strategic management: insights from a process study, Management
Science, 1983, biz. 1349-1364.
5. R.P. Bood, Dtversificatie als proces, Management & Onderneming, mei/juni
1992, biz. 275-293; D.P. van Donk en
H.K.F. ten Horn, Model voor Strategisch
opleiden: Ervaringen bij Aegon, Gids
voor Personeelsmanagement, nr. 7/8,
1990, biz. 23-26.
6. H. Mintzberg, Patterns in strategy formation, Management Science, nr. 9, mei
1978, biz. 934-948.

Een aanvulling
Naast de dimensies ‘wat’ en ‘hoe’
die Idenburg noemt, worden in de literatuur nog andere dimensies ge-

noemd. Zo onderscheidt Haselhoff
bij voorbeeld naast deze twee nog
‘waarom’ (zingeving)7. Uit het bovenstaande blijkt dat ook de vraag
‘wie’ er betrokken zijn bij de strategievorming van belang is.
Binnen elke onderneming bestaan
ideeen over wat wel en niet werkt,
wat wenselijk is, wat belangrijke veranderingen in de omgeving zijn, wat
kansen en bedreigingen zijn enzovoort. Johnson omschrijft dit als het
paradigma van een onderneming en
stelt dat: “It is at one and the same
time a device for interpretation and
a formula for action. The strategies
organizations follow therefore grow
out of this paradigm” (biz. 271) .
Strategische analyses vinden plaats
op basis van dit paradigma. Managers van elkaar beconcurrerende ondernemingen kunnen sterk van mening verschillen over elkaars sterke
en zwakke punten, terwijl het om dezelfde ondernemingen gaat. Binnen
ondernemingen kunnen daarenboven soortgelijke verschillen bestaan
tussen individuele (groepen van) managers. Op basis van individuele
mentale modellen construeren managers hun beeld van de werkelijkheid. Een technicus zal hetzelfde
probleem op een andere manier benaderen dan een bedrijfskundige of
een psycholoog. Verschillen en overeenkomsten in mentale modellen
vormen twee paradoxale aspecten
van strategievorming. Johnson merkt
in dit verband op dat “if homogeneity around the paradigm is essential
for preservation of order, so is heterogeneity for the ability of the organization to change” (biz. 280).
Uit de literatuur blijkt dat deze heterogeniteit vooral bij de middle-managers gevonden kan worden vanwege hun directe relaties met in- en
outsiders: klanten, leveranciers, stafmanagers, top-managers en ondergeschikten. Bourgeois en Brodwin
stellen dat “strategy comes upward
from the firing line, rather than
downward from the top”, waardoor
de kernvraag voor het top-management wordt “How can I encourage
my managers to develop, champion,
and implement sound strategies?”
(biz. 254)9.

Besluit
Descriptief onderzoek geeft aan dat

strategieen worden gevormd in een
proces waarin naast het top-manage-

ESB 3-6-1992

ment het middle-management een
belangrijke rol speelt. In dit proces

quens. Tot zover geen meningsverschil.

wordt door een groot aantal participanten stap voor stap, al lerende en

Bij de vormgeving van de Bossa
Nova hebben dirigent en uitvoerder grote vrijheid. Zij dienen zo-

doende, vorm en betekenis gegeven
aan de organisatie in haar omgeving.
Simultaan resulteren in een politick
getint proces verschillende beelden
van de werkelijkheid, autonome ac-

ties en leerprocessen in de strategic.
Strategisch management is daarmee
aanzienlijk meer dan rationele planning waarmee het top-management
doelbewust het strategieproces
stuurt.
R.P. Bood en D.P. van Donk
De auteurs zijn verbonden aan de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit
Groningen, vakgroep Bedrijfseconomie,

sectie Management & Organisatie.

7. F. Haselhoff, Verbeeldingskracht en
macht: hoe tier reikt Strategisch management?, inaugurele rede, Faculteit Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen, Klu-

wer, Deventer, 1987.
8. G. Johnson, Strategic change and the
management process, Basil Blackwell,
Oxford, 1987.
9. LJ. Bourgeois III en D.R. Brodwin, Strategy implementation: five approaches to

an elusive phenomenon, Strategic Management Journal, 1984, biz. 241-264; zie
ook: A.P. Esser en D.P. van Donk, Human
resources and strategy: the relation between middle management and strategy

formation, Die Unternehmung, nr. 4,
1991, biz. 255-270.

wel doelorientatie als procesorientatie te sturen. Nergens heb ik

gesteld dat zulks alleen een kwestie is van rationele planning of rationele processen. De auteurs
gaan voorbij aan de door mij getrokken conclusies voor de be-

drijfskundeopleiding, die zich
meer op de ontwikkeling van pro-

cesvaardigheden dient te richten.
Essentieel is naar mijn opvatting
dat bedrijfskunde in het algemeen
en Strategisch management in het
bijzonder instrumented dient te
zijn voor de vormgeving van de
toekomst. In dat licht leveren beschrijvingen achteraf zonder normgeving (Mintzbergs ‘spontane strategic’) geen bijdrage aan het
vakgebied.
• De matrix beperkt zich tot het

‘wat’ en ‘hoe’ omdat deze de belangrijkste dimensies zijn die door

topmanagers bij strategieontwikkeling gestuurd kunnen worden.
De ‘waarom’-vraag is van een andere, bovengeschikte, orde en
kent een andere tijdsdimensie dan
het nastreven van planning-doelen of het sturen van machtspolitieke of leerprocessen.

• De beschouwing is geschreven
vanuit het perspectief van het topmanagement in gediversifieerde

multinationale ondernemingen.

Naschrift
Het terrein van de stellingenoorlog
over strategieontwikkeling wordt

met de reactie van Bood en Van
Donk uitgebreid tot de kolommen
van ESB. “Kijk maar, het gaat niet zoals het er bij Idenburg staat” schrijven zij, onder verwijzing naar ‘des-

criptief onderzoek’.
De auteurs trekken echter ten strijde tegen windmolens die door henzelf zijn opgericht. Diverse aan mij
toegerekende stellingen herken ik
niet. Ik beperk mij thans tot drie
hoofdpunten.

Daartoe reken ik zowel managers
op concernniveau als op divisie of
business unit-niveau. Op deze ni-

veaus, dan wel in dialoog tussen
deze niveaus, worden de strategische keuzes gemaakt (zie bij voorbeeld H. Mey, Trilemma in het
vierkant, Samson, 1988).
Praktisch alle grote ondernemingen zijn tegenwoordig gedecentraliseerd in business units. Het door
de auteurs aangehaalde onderzoek dateert van meer dan tien
jaar geleden. De organisatorische
context is sinds die tijd fundamenteel veranderd. Het ‘middle management’ is daarbij een uitstervende beroepsgroep geworden.
PJ. Idenburg

• Mijn matrix verwijst naar de Bossa
Nova, waarvan het ritme een gegeven is. Alle vier aspecten van strategie-ontwikkeling komen in de
praktijk voor, simultaan of in se-

Auteurs