Ga direct naar de content

De ontwikkeling van de wereldenergieprijzen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 27 1983

De ontwikkeling van de
wereldenergieprijzen
IMa een decennium dat gekenmerkt wordt door twee oliecrises, een verviervoudiging van de
olieprijs in 1973 en 1974 en vervolgens een verdubbeling in 1979-1981, lijkt nu, na de recente
olieprijsdalingen, een hernieuwde onzekerheid te zijn ontstaan over de ontwikkeling van
energieprijzen op korte en lange termijn. Prof. Peter Odell heeft, om met Bomhoff te spreken
,,tenminste voor zich zelf deze onzekerheid teruggebracht door voorspellingen te maken van de
energieprijs tot het jaar 2040″. Wat volgt is een weergave van de door Odell uitgesproken rede.

,,Meneer de voorzitter, ik koos het jaar 2040. omdat ik er dan
zelf niet meer zal zijn en niemand mij kan zeggen of ik het juist
had of niet. Ik vermoed dat u mij deze ochtend heeft gevraagd de
bijeenkomst in te leiden vanwege de recente gebeurtenissen in de
oliewereld. die veel van de ,,conventional wisdom” van de afgelopen jaren hebben ondermijnd; en ten tweede misschien om
aan te geven of dr. Tussings ,,In Memoriam” voor de OPEC serieus genomen dient te worden 1); en ten derde misschien vanwege de nog grotere mate van onzekerheid die nu schijnt te heersen met betrekking tot de energieprijzen. Het is tegen die achtergrond geweest. dat ik de onderstaande grafiek heb voorbereid.
waarop ik hier wat nader wil ingaan.
Ik ben het niet eens met bepaalde aspecten van Tussings analyse, maar in principe stem ik in met de implicaties daarvan met
betrekking tot de prijsvooruitzichten. Dat komt ook tot uitdrukking in de grafiek die ik hier presenteer en die bedoeld is om enkele van de economische aspecten van de internationale prijsontwikkeling en de vooruitzichten voor de olieprijs te kunnen
analyseren. De grafiek loopt van het midden van deze tot het
midden van de volgende eeuw. De U-vormige onderste lijn geeft
de lange-termijn-aanbodprijs vanolie weer; tussen 1950 en 1970
daalt de prijs als gevolg van verbeterende technologie en toenemende kennis van olievoorrraden in de wereld; daarna loopt zij
van een niveau van ongeveer $ 1 per vat in 1970 in de volgende
decennia geleidelijk op.
De vorm van de curve is zuiver speculatief. Het laagste punt
van $ 1 per vat is 10 tot 15 jaar geleden door prof. Adelman in
de VS vastgesteld. Hij betoogde eind jaren zestig, begin jaren zeventig dat een olieprijs van ongeveer $ 1 per vat vereist was om
de expansie van de industrie en de winstgevende exploitatie van
ondernemingen die betrokken zijn bij de opsporing en produktie
van aardolie te verzekeren. Ik denk dat aangenomen mag worden
dat die prijs hoger zal zijn, maar in welke mate en hoe veel, is
onzeker. Enerzijds is als gevolg van twee oliecrises de vraagcurve
veranderd, anderzijds is het een probleem dat de lange-termijnaanbod-curve, dus ook de lange-termijn-aanbodprijs van olie,
zelf ook weer een functie is van de hoeveelheid olie die zal worden verbruikt. In vergelijking met de verwachtingen van Adelman, die over de afgelopen 25 jaar een groei van het olieverbruik
extrapoleerde van 7 a 8% per jaar, is de waarschijnlijke groeivoet
nu veel lager en is zij gedurende het laatste decennium in feite
zelfs negatief geweest, maar verwacht kan worden dat de groei
weer aantrekt.
Maar hoe de curve ook precies loopt. we kunnen in elk geval
zien hoever de feitelijke prijsontwikkeling — die met de dikke
lijn wordt aangegeven — gedurende het laatste decennium naar
boven is afgeweken. De dikke lijn loopt van het laagste punt van
minder dan $ 2 per vat in 1970 naar een hoogtepunt van onge384

veer $ 20 per vat tegen het einde van 1981, beide gemeten in dollars van 1973. Sinsdien is de prijs begonnen te dalen, zoals we de
afgelopen tijd wel heel duidelijk hebben kunnen waarnemen.
Als men ervan uitgaat dat de internationale oliemarkt uitsluitend onderhevig is aan economische krachten, krachten dus van
vraag en aanbod, mag men verwachten dat de scherpe daling in
die curve zal doorzetten tot in punt y, daar waar zij de lange-termijn-aanbodcurve snijdt. In die context zouden de ineenstorting
van OPEC en de ineenstorting van de oliemarkt — het type scenario waar Tussing over spreekt — tegen het einde van dit decennium een prijs tot stand brengen in de orde van grootte van
$ 4,50 per vat, gemeten in dollars van 1973. Omgerekend in dollars van 1980 zou dit een prijs van $ 10 per vat betekenen. Gezien het potentiele aanbod van olie, bij resterende bewezen wereldreserves van ongeveer 650 mrd. vaten, en aannemende dat
het verbruik langzaam groeit — weliswaar wat sneller ingeval
van een prijsdaling maar niet zo snel als in de periode voor 1973
— bestaan er bij die prijs geen beperkingen in termen van het
vermogen van de industrie om op rendabele wijze olie te produceren: althansgeen fysieke, economische oftechnische onmogelijkheden. Dit is de aard van de vooruitzichten voor olie die men
kan verwachten in een economisch rationeel handelende wereld,
waar kostenovenvegingen en niet overheidsbelastingen de belangrijkste determinanten zijn van de lange-termijn-olieprijs.
Nu de vraag hoe waarschijnlijk deze ontwikkeling, een beweging in die richting, uiteraard met afwijkingen rondom de curve,
is. Enkele alternatieve zienswijzen inzake de ontwikkeling van
de olieprijs worden tot uitdrukking gebracht door de onderbroken curven, aangeduid met i, ii en iii met daarop voor het jaar
2000 respectievelijk de punten x’ t/m x”’, die de mogelijke variatie in de waarschijnlijke olieprijs op dat moment aangeven. De
belangrijkste determinant bij de afleiding van deze curven is de
snelheid waarmee OPEC tot de conclusie komt dat haar langetermijn-belangen het meest gediend zijn met een of andere afspraak met de oliegebruikende landen, d.w.z. een overeenkomst
over een globale energiestrategie, een lange-termijn-beslissing
van producenten en consumenten over de prijs van olie in het
belang van zekerheid voor zowel aanbieders als consumenten.
Wat ik suggereer met deze drie curven, is dat we de mate waarin
ze dalen voordat ze de lange-termijn-aanbodprijs naderen, bepaald wordt door het tijdstip waarop een dergelijke beslissing

1) Arlon R. Tussing, An OPEC obituary, The Public Interest, nr. 70,
winter 1983.

wordt genomen. Het eerste tijdstip, 1982, ligt al achter ons.
OPEC had op het hoogste punt van $ 20 per vat een overeen-

ken waar we vandaag over spreken. Het verminderen van de onzekerheid op dit punt zou volgens mij een gunstiger uitgangspositie voor het Westerse economische systeem opleveren voor het
volgende decennium.
In wezen gaat het dus om een beleidskeuze. Wij zouden, dames en heren, de energieprijs voor de toekomst zelf kunnen kie-

komst kunnen aangaan waarna een olieprijsdaling waarschijnlijk beperkt zou zijn gebleven, omdat op dat moment een meerderheid in het Westen een stijging van de reele olieprijs voorzag,
d.w.z. een stijging van de olieprijs groter dan de inflatie. Vanuit
het jaar 1983 start een tweede curve, die zoals u kunt zien resulteert in een prijs van ongeveer $ 12 in 1990, misschien $ 25 gemeten in dollars van 1983; en de derde curve, in geval van een

derhandelbaar is. Ik denk dat we moeten oppassen voor een situatie waarin de prijs van olie ons door externe gebeurtenissen,

nog verdere vertraging van een dergelijke overeenkomst, leidt tot

zogenaamd marktkrachten, wordt opgedrongen, en die in feite

een prijs van minder dan $ 10 per vat in dollars in 1973, of wel

neerkomt op een abrupte daling van de hoge, oligopolistisch be-

ongeveer $ 20 in huidige dollars. Dit lijken mij de opties die op

paalde, prijs van 1981 naar veel lagere niveaus. Zo’n daling zou

dit moment open staan.
Van de kant van de consumenten, met name in de OECD, zal

een catastrofe betekenen voor de producerende landen en meer
in het algemeen voor het internationale economische systeem.
Daarom zou ik willen pleiten voor een discussie in de loop van
deze dag over de olieprijs die waarborgen kan scheppen voor een
enigermate gunstige ontwikkeling van de wereldeconomie. In
dat verband lijkt het mij raadzaam af te zien — wellicht te laat

zen. Wij bevinden ons nu in een situatie waarin deze positie on-

men zeker belang hebben bij een overeenkomst, omdat men
daarmee zekerheid kan kopen, zekerheid voor het systeem als ge-

heel, en in het bijzonder zekerheid voor het systeem als geheel,
en in het bijzonder voor die OECD-landen die zelf belangrijke
olieproducenten zijn en in sommige gevallen ook belangrijke

in vele opzichten maar beter laat dan nooit — van het idee dat
aan zoveel Westerse plannen en denken ten grondslag heeft ge-

olie-exporteurs. Ik verwijs hier naar landen als Noorwegen, het
Verenigd Koninkrijk, Nederland, Canada, Australie en zelfs de
Verenigde Staten, met hun eigen grote olie- en gasindustrie,
waarvan het merendeel ervoor zijn voortbestaan afhankelijk van

legen, dat de reele olieprijs maar een richting op kan gaan: om-

is dat de olieprijs boven de lange-termijn-aanbodprijscurve blijft

gebaseerd geweest op de veronderstelling dat de olieprijs alleen

liggen. Dus alleen al in de OECD-wereld zijn er diverse landen,

maar zou kunnen stijgen, zelfs uitgaande van de maximumprijs

denk ik, die liever zekerheid zouden kopen, niet alleen in het belang van het systeem als geheel, maar ook in hun eigen specifieke

nietsvermoedende wereld wisten op te leggen, een wereld die bo-

hoog. Te veel is het beleid hier in dit land, maar ook in Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en het Westen in het algemeen
die Saoedi-Arabie en haar zusterlanden in OPEC-verband een

belang. Wat ik suggereer is dat men in de komende maanden of

vendien onverstandig reageerde op die uitdaging. Dat, meneer de

jaren een bundeling van die specifieke belangen zal zien, een al-

voorzitter, is de betekenis van de discussie van vandaag. Er kan

gemene inschatting in het Westen dat over een dergelijke afspraak nu te praten is en dat zo’n afspraak waarschijnlijk te prefereren valt boven de hoge mate van onzekerheid die ontstaat als

wellicht een keerpunt optreden in de Westerse houding ten aanzien van de olieprijs, met alle consequenties van dien voor de
vooruitzichten voor de Westerse economieen in het algemeen en
voor de economieen van olieproducerende landen en gasprodu-

aan de krachten van Internationale vraag en aanbod de vrije loop

cerende landen in de Westerse wereld in het bijzonder. Dank u

wordt gelaten, omdat olieprijsdalingen naar niveaus, die in dit
verband gesuggereerd worden, veel van de problemen veroorza-

zeer.”

Figuur. De prijs van olie, 1950-2040 onder verschillende veronderstellingen
Hoogste olieprijs bereikt
onder het OPEC-oligopolie

,,Beheerste” olieprijsontwikkeling ingeval
25-i

van OPEC/OECD-afspraken
resp. in i) 1982, ii) 1983, iii) 1984

Q 20Feitelijke olieprijsontwikkeling
1950-1983
15-

Olieprijzen in 2000
onder verschillende aannamen
betreffende het tijdstip van

OPEC/OECD-afspraken

U-vormige lange-termijn-aanbodcurve

1950

1960

1970

1980

1990

Bran: P. R. Odell, The evolution of the world oil market, paper voor het OPEC/
UNITAR-seminar, Energy, the international economy and the North-Souih agenda,
University of Essex, januari 1983.

ESB 4-5-1983

385