Ga direct naar de content

De loonmaatregel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 26 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De loonmaatregel
De ,,vader van de overlegeconomie” heeft zijn eigen
troetelkind om hals gebracht en door het uitvaardigen
van een loonmaatregel de arbeidsvoorwaardenontwikkeling voor het komende jaar vrijwel geheel aan banden
gelegd. Naar zijn oordeel ,,was er geen reële mogelijkheid
meer om gezamenlijk (met de sociale partners) tot afspraken te komen over een naar het oordeel van het
kabinet volstrekt geboden matigingven ik zou niet willen
beweren dat hij daarin ongelijk had. Na het bijnaakkoord van I december jl. trad immers een vrijwel
autonoom proces van steeds verdere verscherping van
tegenstellingen in werking, dat onder de verslechterde
economische omstandigheden welhaast móést uitmonden
in een loonmaatregel.
Nu het dan zover isgekomen, vraagt men zich echter af,
hoe effectief de loonmaatregel zal zijn. Effectief, niet inde
zin dat de werkloosheid door de loonmatiging o p zich zou
kunnen worden teruggedrongen -daarover heb ik mijn
scepsis reeds meermalen geuit; nee, het gaat mij hier slechts
om de vraag, of de loonsomstijging per werknemer dit jaar
onder invloed van het uitgezette beleid inderdaad 1,5%zal
achterblijven bij wat het CPB in januari raamde (7,5 a 8%)
en bovendien of zij niet door een inhaaleffect in 1981
ongedaan zal worden gemaakt. Niet alleen de maatregel
zelf, maar ook de situatie die na afloop ervan ontstaat, is
dus interessant. Maar eerst de loonmaatregel zelf.
Het kan het kabinet niet worden ontzegd, dat het goed
zijn best heeft gedaanomdeloonontwikkeling in bedrijven
stevig in zijn greep te krijgen. Degemiddelde loonsom mag,
afgezien van een beperkte prijscompensatie, per onderneming met niet méér stijgen dan met 0,7596. Weliswaar kan
enige dispensatie worden verleend voor herverdeling van
arbeid, herstructurering van beloningssystemen of toeslagen voor vuil en zwaar werk, maar ook daarvoor is de
ruimte slechts zeer gering. Van de ambtenaren zal nog een
extra matigingwordengevraagd endeinkomensontwikkeling van vrije-beroepsbeoefenaren en zelfstandigen zal die
van vergelijkbaar geachte ambtenaren moeten volgen. De
vraag is natuurlijk of de greep van de overheid op de
loonvorming werkelijk zo krachtig kan zijn als hier wordt
voorgesteld. Is het instrumentarium wel toereikend om,
tegen een sterke opwaartse druk in, de feitelijke loonontwikkeling binnen d e toegestane ruimte te persen en alle
ontsnappingsmogelijkheden af te sluiten? Ik heb daar niet
veel vertrouwen in.
In de eerste plaats heeft het kabinet de geschiedenis
tegen. Zowel ten tijde van de geleide loonpolitiek tot
1963 als bij de loonmaatregelen van 1974 en 1976 bleek
de feitelijke loonontwikkeling aanmerkelijk hoger uit te
kunnen komen dan was voorgeschreven. Bovendien zijn
er ook nu in tal van bedrijfstakken vacatures waarvoor
heel moeilijk arbeidskrachten zijn te vinden. Werkgevers zien zich genoodzaakt voor de vervulling daarvan
extra (desnoods zwarte) beloningen in het vooruitzicht
te stellen. Het risico van een strengere controle en dito
vervolgingsbeleid zullen zij daarbij o p de koop toe nemen.
Verder wordt m.i. door het kabinet de mogelijkheid het
incidenteel terug te dringen sterk overschat. Voor een
belangrijkdeel bestaat dat immers niet uit extra beloningen
die aan bepaalde werknemers worden toegekend, maar
vloeit het voort uit b.v. verschuivingen in de bedrijfstaksamenstelling van de Nederlandse economie. Daar valt
niets aan te beheersen en voor zover dat wel het geval zou
zijn, zou het wel eens heel ongewenst kunnen zijn.
Bovendien zijn veel incidentele loonsverhogingen al per
januari gegeven. En ten slotte mag men verwachten dat
werknemers zich niet klakkeloos bij de verfoeide loonmaatregel zullen neerleggen. De in het vooruitzicht gestelde VAD zal in dit opzicht geen enkele terughoudendheid aan werknemerszijde kunnen garanderen. Een sterke

ESB 19-3- 1980

druk o p werkgevers om, openlijk of in het geniep, extra
beloningen toe te kennen, ligt veel meer voor de hand.
Zeker als de situatie in het bedrijf of de bedrijfstak het
toelaat, zou de tegendruk van de werkgevers wel eens
beperkt van kracht kunnen zijn, zoals ook in het verleden
herhaaldelijk het geval was. En met medewerking van
beide partijen zijn er altijd wel gaatjes te vinden om aan een
loonmaatregel te ontkomen.
Dan zijn wat de matiging van de ambtenarensalarissen
betreft de kansen van het kabinet heel wat groter. De
pogingen om de inkomens van vrije-beroepsbeoefenaren
en zelfstandigen onder controle te houden wekken daarentegen weer veeleer de indruk dat vooral de schijn moet
worden opgehouden dat ook deze groepen niet buiten
schot blijven in plaats van dat het om een werkelijk effectieve inkomensbeheersing zou gaan.
Maar zelfs als men het optimisme van het kabinet over
de effectiviteit van de loonmaatregel voor het beperken
van de loonsom in 1980 zou delen, hoe staat het dan met
de mogelijkheid na afloop van de loonmaatregel inhaalronden te voorkomen? Het kabinet verklaart in dit verband uitdrukkelijk ,,nog niet vooruit te willen lopen o p d e
vraag of voor begin 1981 nadere voorzieningen moeten
worden getroffen”. Het is van plan zich in het najaar
,,opnieuw . . . . tot de sociale partners (te) richten teneinde na te gaan welke de mogelijkheden zijn voor overleg
over het sociaal-economische beleid en met name het
arbeidsvoorwaardenbeleid l98 1 “. Is er reden te geloven
dat dan wel de vrijwillige loonmatiging wordt bereikt die
nu onhaalbaar bleek? Het tegendeel lijkt mij het geval.
Als de vakbeweging nu, onder de indruk van de sombere CPB-cijfers, niet tot voldoende matiging in staat
blijkt, waarom zou zij dat dan in het najaar, na een
periode van strakke loonbeheersing, wel zijn? De werkgevers daarentegen zullen onder druk van de arbeidsmarktomstandigheden wellicht een zekere toegeeflijkheid
aan de dag leggen. De kansen van het kabinet om dan
nog loonmatiging te bewerkstelligen moeten wel heel
laag worden aangeslagen, zeker als ook nog de theorie
van de politieke conjunctuurcyclus geldigheid bezit en
het vooruitzicht van de verkiezingen ertoe leidt dat de teugels worden gevierd. De hoop kan dan slechts gevestigd
zijn op een aanzienlijke opklaring van de economische
omstandigheden, maar wie durft daarop te speculeren?
Het ziet er dus naar uit dat de krachten die zullen leiden
tot loonopdrijving veel sterker zullen zijn dan de tegendruk die vooral van het kabinet afkomstigzou moeten zijn.
Het inhaaleffect lij kt alle kans te krijgen zich volgend jaar te
manifesteren.
Is er dan helemaal geen uitweg uit de impasse? De kans
daarop lijkt mij inderdaad gering zolang de overlegeconomie in stand wordt gehouden. Die is er immers op
gebaseerd dat de bij het overleg betrokken partijen op
vrijblijvende wijze hun eisen kunnen blijven stellen en hun
verwachtingen kunnen opschroeven. Indien er werkelijk
problemen moeten worden aangevat, blijkt dit mechanisme ongeschikt om tot oplossingen te komen. Kunstgrepen
als een loonmaatregel zijn dan nodig om de niet
gerepresenteerde belangen (zoals die van toekomstige
werklozen en sociale-uitkeringstrekkers)veilig te stellen.
Wanneer in de komende jaren in Nederland een verhoging
van de investeringsquote noodzakelijk zal zijn, kan
hetzelfde vraagstuk zich slechts in verscherpte vorm
aandienen. En het zal niet kunnen worden opgelost door
tot inlengtevandagen loonmaatregelen tetreffen. Voordie
tijd moet het besluitvormingsmechanisme zijn verbeterd.
Dat moet de huidige loonmaatregel ons in elk geval
duidelijk maken.

L. van der Geest

329

Auteur