Ga direct naar de content

Informatiestromen in de sociale verzekeringen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 26 1980

Informatiestrotnen in de
sociale verzekeringen
PROF. DR. P. E. VENEKAMP*

Het zoeken naar mogelijkheden ter vereenvoudiging en verhoging van de efficiëntie van het
Nederlandse stelsel van sociale verzekeringen houdt velen bezig. Een Externe Commissie
van Deskundigen heeft verleden jaar aan de Sociaal-Economische
Raad gerapporteerd over
verbeteringen in deinformatievoorziening
ten behoeve van de vaststelling en de
prognose van de verschillende premies en over de mogelijkheid van bundeling van de
reserves van de sociale-verzekeringsfondsen.
In dit artikel geeft prof. dr. P. E. Venekamp,
lid van deze commissie, een overzicht van de belangrijkste statistisch-technische aanbevelingen
van het rapport.

Opdracht
In 1974 heeft de Sociaal-Economische Raad een externe
commissie van deskundigen (Comed) ingesteld, die een
onderzoek moest instellen naar “de technische aspecten van
een verbetering van de kwantitatieve en kwalitatieve informatiestromen ten behoeve van een verantwoorde vaststelling en prognose van de premies voor de onderscheiden
sociale verzekeringen” alsmede naar “de mogelijkheid van
een bundeling van de bij de verschillende sociale verzekeringsfondsen voorkomende reserves”. Deze commissie heeft
in mei 1979een rapport uitgebracht I). In het onderzoek zijn
niet alle sociale verzekeringen betrokken. Verzekeringen
waarvan de financiering niet door middel van wettelijk geregeldepremieheffing plaatsvindt, zijn, met uitzondering van
de Wet Werkloosheidsvoorziening en de Rijksgroepsregeling
Werkloze Werknemers, buiten beschouwing gelaten.
De eerste statistische vraag tijdens het verloop van
bovengenoemd onderzoek kwam naar voren bij het interpreteren van het eerste deel van de onderzoekopdracht. Het
onderscheid in kwantitatieve informatiestromen werd in
overeenstemming geacht met hetgeen te dien aanzien in de
statistiek gebruikelijk is. Naast categorische systemen van
kwantitatieve kenmerken of waarden (zoals leeftijd, inkomen) zijn er die van kwalitatieve kenmerken of attributen
(zoals geslacht, beroep), die aan de elementen van de te
onderzoeken populatie kunnen worden toegeschreven. De
informatie die over dergelijke kenmerken of eigenschappen
van elementen kan worden verschaft, kan een verbale
mededeling zijn, maar ook een numeriek gegeven.
Zodra sprake is van min of meer massaal informeren, zullen de elementaire data worden verenigd tot frequentieverdelingendie, als zij met een zekere regelmaat worden opgesteld,
informatiestromen weergeven. Daaruit moet bijvoorbeeld
blijken of een verdeling van uitkeringsgerechtigden naar de
relevante kenmerken of eigenschappen die aan hen kunnen
worden toegekend en die tot één categorisch systeem behoren, in de loop van de tijd verandert. Vooral de mate en de
structuur van de verandering zijn van belang voor een
“verantwoorde vaststelling en prognose van de premies”.
Het inzicht daarin kan worden verbeterd. Als dat gebeurt,
kan men spreken van een verbetering van de desbetreffende
informatiestroom.
Verbetering van de informatiestromen in het algemeen is
echter meer. In de eerste plaats kunnen aan bestaande inforESB 19-3-1980

matiestromen nieuwe worden toegevoegd. In de tweede
plaats is in het gestelde kader verbetering bereikt, indien
de vaststelling van een premie op een (nog) meer verantwoorde wijze zal kunnen geschieden. Als hier van premie
wordt gesproken, dan wordt in feite de te berekenen premie
– de z.g. calculatiepremie – bedoeld.
Calculatiepremie
De calculatiepremie is het resultaat van de berekening
waarmee de vaststelling van de feitelijke premie begint. Op
de feitelijke premie hebben overwegingen van beleid invloed,
waardoor deze van de calculatiepremie kan afwijken. De
gegevens die voor de beleidsoverwegingen van belang zijn,
verschillen van die welke in de informatiestromen worden
doorgegeven ten behoeve van de premieberekening. Als verbetering van informatiestromen leidt tot verbetering in de
methodiek en/ of de snelheid van berekening van een calculatiepremie, dan kan dit ook positief uitwerken op de prognose van deze premie, d.W.Z.de projectie van geconstateerde
ontwikkelingen op basis van zekere veronderstellingen. Het
realiteitsgehalte van zulke veronderstellingen wordt groter
naarmate informatiestromen die voor het opstellen van de
projectie. van belang zijn, verbeterd, uitgebreid of nieuw
geschapen worden.
Premie voor een sociale verzekering is over loon of inkomen verschuldigd. Het totaalbedrag daarvan wordt
premiegrondslag of premieplichtig loon (of inkomen) genoemd. Het bepalen van de calculatiepremie impliceert het
ramen van de premiegrondslag. De premie wordt immers
voor het komende jaar vastgesteld en wel zodanig dat de uitkeringen die worden verwacht, kunnen worden gefinancierd
uit de te verwachten premieontvangsten. Het ramen van het
premieplichtig loon (of inkomen) betreft het produkt van
het aantal premieplichtige manjaren en de gemiddelde premiegrondslag per premieplichtig manjaar.

* Hoogleraar Statistiek aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Gaarne dank aan de
heer drs. J. B. M. Pierik, Ministerie van Sociale Zaken, Directoraat
voor Sociale Voorzieningen, voor zijn nuttige opmerkingen m.b.t.
dit artikel.
I) SER, Rapport van de Comed (voorzitter: dr. L. Intema) inzake
de informatiestromen en de reservevorming in de sociale verzekeringen. ‘s-Gravenhage, 1979.
341

In tegenstelling tot de volksverzekeringen is er bij de werknemersverzekeringen ten aanzien van het aantal premieplichtige manjaren een aanzienlijke spreiding te bespeuren.
Er dienen derhalve verschillende ramingen te worden gemaakt, waarbij vooral de te verwachten deelnemingspercentages en gegevens betreffende de bevolkingsontwikkeling een
rol spelen. De gemiddelde premiegrondslag per premieplichtig manjaar wordt door verschillende factoren beïnvloed, m.n. door wijzigingen in het bruto loonniveau en verschuivingen van de premie-inkomensgrenzen.

Centraal Planbureau
De instanties die zich met het berekenen van de premies
bezighouden, zullen, met uitzondering van de bedrijfsverenigingen voor de Ziektewet (ZW) en de wachtgeldverzekering, voor de premiegrondslagen gebruik moeten
maken van de door het Centraal Planbureau opgestelde
ramingen. Naar eigen goeddunken kunnen die instanties
echter correcties op deze ramingen aanbrengen. Hierdoor
sluipen inconsistenties in het geheel van de premieberekeningen. De Comed acht dit een onbevredigende
situatie en suggereert zodanige veranderingen in de berekeningsorganisatie aan te brengen, dat consistentie is gewaarborgd. Het CPB zou in het kader van de premieberekeningen een duidelijke taak toegewezen moeten krijgen,
duidelijker dan tot dusver het geval was, terwijl de berekeningsinstanties de door het CPB verstrekte ramingen niet
meer zouden mogen wijzigen.
Voor bovenbedoelde ramingen hanteert het CPB modellen
betreffende de gemiddelde premiegrondslag per premieplichtig manjaar voor de werknemers- en de volksverzekeringen. Voor de laatstgenoemde categorie van sociale verzekeringen wordt voor zelfstandigen een waardeschatting
van de premiegrondslag opgesteld. Een splitsing hiervan in
een volume- en een prijscomponent zal slechts mogelijk worden als het Centraal Bureau voor de Statistiek zodanig wordt
toegerust, dat het snellere en uitgebreidere informatie omtrent het aantal zelfstandigen en hun inkomen kan geven.
De Comed heeft hier terecht aandacht aan geschonken. De
nauwkeurigheid van de ramingen in kwestie zal er immers
door worden verbeterd. Bovendien zal continue informatie
omtrent premieontvangsten door de belastingdienst en de
bedrijfsverenigingen aan het CPB dit bureau tot verbetering
van zijn ramingen in staat stellen.

Consistentie
De CPB-ramingen zouden overbodig zijn als het verloop
van de verhouding tussen het volume van de uitkeringen en
het aantal premieplichtige manjaren naar de toekomst zou
kunnen worden geëxtrapoleerd onder de veronderstelling dat
de verhouding tussen de bij de calculatie aan volumceenheden gerelateerde gemiddelde kosten en de gemiddelde
premiegrondslag per manjaar constant blijft. Er is echter
te weinig kennis van het verloop van het aantal premieplichtige manjaren. Bovendien vertoont het verloop van de
verhouding tussen de bij de calculatie aan volume-eenheden
gerelateerde gemiddelde kosten en de premiegrondslag in
het verleden een voor extrapolatie te grillig beeld. De ramingen van het CPB kunnen dan ook niet worden gemist. Zij zijn
fundamenteel voor het bereiken van consistentie in het
geheel van de premieberekeningen. Zoals eerder is opgemerkt, mogen er op die ramingen geen correcties door andere
instanties worden aangebracht.
Consistentie in het geheel der premieberekeningen betreft
twee aspecten. In de eerste plaats zullen bij iedere premieberekening dezelfde veronderstellingen moeten worden gemaakt, omdat de factoren die de diverse premies beïnvloe~
den, soms op verschillende premies dezelfde werking hebben.
342

Het tweede aspect betreft de wijze waarop elke calculatiepremie moet worden benaderd: omtrent gemeenschappelijke
onderdelen van de berekeningen moeten dezelfde veronderstellingen gelden, zodat bepaalde grootheden die in de verschillende berekeningen een rol spelen op dezelfde waarden
worden gesteld. Hierbij past het volledig aanvaarden van de
ramingen van het CPB door de instanties die de calculatiepremies vaststellen. Uiteraard zal dan aan het Centraal
Planbureau in het kader van het berekenen van socialeverzekeringspremies een officiële functie moeten worden toegekend. De bevoegdheid van de uitvoeringsorganen om de
CPB-ramingen te wijzigen zal dienen te verdwijnen. Een gecentraliseerde calculatie zal contactueel gezien het informatiesysteem vereenvoudigen waardoor de bovenbedoelde consistentie beter zal kunnen worden bewaakt.

Snellere premievaststelling
De jaarlijkse berekeningen van de calculatiepremies worden veelal in de periode augustus-oktober afgesloten. Daarna
worden de feitelijke premies voor het komende jaar vastgesteld. De wens de premievaststelling te vervroegen stelt eisen
aan de informatie die ten behoeve van de bepaling der
calculatiepremies beschikbaar moet zijn.
Grote afwijkingen tussen de calculatiepremies en de feitelijke premies zijn over de jaren 1974-1976niet geconstateerd.
Daarentegen komen herhaaldelijk verschillen voor, die zijn
toe te schrijven aan wettelijke maatregelen omtrent het
uitkerings- en vergoedingsniveau, de categorieën van uitkeringsgerechtigden en de wijze van financiering.
Het verdient aanbeveIing, dat de feitelijke premies voor het
komende jaar een rol bij de beleidsbepaling kunnen spelen.
Ten behoeve van de opstelling van de Miljoenennota en de
Macro Economische Verkenning zouden de berekeningen
van de calculatiepremies dan omstreeks 15juni gereed moeten zijn; dat betekent een vervroeging van drie maanden,
hetgeen de onzekerheidsmarge van de berekeningsresuitaten
zal vergroten indien geen compenserende beïnvloeding
plaatsvindt. Beïnvloeding wordt bereikt door het versnellen
van de relevante informatiestromen, die continu van aard
moeten zijn, omdat anders het toetsen van gemaakte veronderstellingen aan de werkelijke ontwikkeling niet mogelijk
is en trendombuigingen niet tijdig worden onderkend. Ter
zake van de premievaststelling in het algemeen zullen herberekeningen zo vaak als mogelijk is moeten plaatsvinden,
vooral als interne gegevens per kwartaal beschikbaar komen.
Het produkt van de calculatiepremie en de premiegrondslag is gelijk aan het door te ontvangen premies te dekken bedrag, waarvan de uit de werking van de desbetreffende wet
voortvloeiende kosten het leeuwedeel uitmaken. Op deze Z.g.
totale kosten hebben verschillende factoren invloed; hun werking op de kostenontwikkeling vertoont spreiding. Deze
spreiding dient in verband met de voor het komende jaar op te
stellen prognoses te worden gekend. De verschillen in
betekenis van bedoelde factoren kunnen dan bij de prognoses
in acht worden genomen. Genoemd produkt van premie en
grondslag bevat naast de totale kosten ook een bijdrageaande
reserve die door een sociaal fonds moet worden gevormd.

Informatiestromen
In bovenstaand betoog is naar voren gekomen dat voor de
vaststelling van calculatiepremies gegevens beschikbaar
moeten zijn omtrent de premiegrondslagen en de uit de wetten voortvloeiende kosten. De snelheid en de kwaliteit van de
informatiestromen die bedoelde gegevens bevatten, beinvloeden de nauwkeurigheid van de premiecalculaties. De
mate van detailleringen van de ramingen van de diverse
kostencolJlPonenten bepaalt daarbij op welke gegevens de
nadruk moet worden gelegd. Hierin treedt verandering op,
zodra zich in de onderlinge verhoudingen tussen de rele-

vante kostenfactoren wijzigingen voordoen. Dit zal geleidelijk plaatsvinden.
Uit het bovenstaande moet niet de conclusie worden getrokken, dat over alle factoren die invloed hebben op kostenontwikkelingen voldoende gegevens ter beschikking komen.
Als dat niet het geval is, zal overwogen moetén worden of, en
in hoeverre, nader onderzoek noodzakelijk is. Veelal zal het
er daarbij om gaan verband te leggen tussen kostenontwikkelingen en invloeden van buitenaf; men zou bijvoorbeeld kunnen denken aan een mogelijke correlatie tussen het aantal
uitkeringsgerechtigden krachtens de ZW en de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en het werkloosheidsniveau.
Omtrent het bedrag dat uit premieontvangsten moet
worden gefinancierd en dat gelijk is aan het produkt van de
calculatiepremie en de premiegrondslag, worden per sociale
verzekering gegevens aangedragen die naar de aard van de
verzekering verschillen en waaraan uiteenlopende eisen
worden gesteld. Zij worden in informatiestromen aangevoerd. Breedte, diepte en snelheid van deze stromen zijn van
belang, vooral wat betreft de totale kosten. Voor de verschillende verzekeringen heeft de Comed een documentatie
van de informatiestromen opgesteld waaruit voor het hieronder volgende beknopte overzicht is geput 2).

Sociale-verzekeringswetten

De tussen bron en adres lopende informatiestroom betreft
de aard en de frequentie van gebeurtenissen die het ingaan,
het eindigen of het wijzigen van periodieke uitkeringen of
vergoedingen tot gevolg hebben. Met betrekking tot zogeheten demografische verzekeringen bevat zo’n stroom in het
bijzonder gegevens over hoeveelheden. Bij de Algemene
ouderdomswet (AOW) zijn die te onderscheiden in een aantal trekkers met gehuwdenpensioen, een aantal met ongehuwdenpensioen en een aantal met gereduceerd pensioen,
welke aantallen verdeeld zijn naar leeftijd en geslacht. Deze
gegevens worden geconfronteerd met de gemiddelde uitkeringen. Voor de Algemene weduwen- en wezenwet (AWW)
gelden soortgelijke categorieën van gegevens. Bij de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de Kinderbijslagwet voor
loontrekkenden (KWL) betreffen de volumina de aantallen
kinderen die recht op bijslag geven, onderscheiden naar rangnummer.
Ten aanzien van de WAO hebben de van de bedrijfsverenigingen uitgaande informatiestromen alle dezelfde bestemming, te weten het Arbeidsongeschiktheidsfonds waar de berekening van de calculatiepremie wordt voorbereid. Op
enkele bijzondere gegevens na, hebben de stromen voornamelijk betrekking op aantallen uitkeringsgerechtigden. Op
basis hiervan wordt het aantal uitkeringsdagen geraamd, dat
vervolgens voor de bepaling van de totale kosten met de
gemiddelde kosten (per dag) moet worden vermenigvuldigd.
Bij de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ)
komt de informatie die de Ziekenfondsraad gebruikt uit verschilleride bronnen, waaronder de Stichting Centraal Administratiekantoor Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,
de kruisverenigingen en de ziekenfondsen. De verpleging in
verpleegtehuizen en in psychiatrische ziekenhuizen alsmede
de verzorging in zwakzinnigeninrichtingen beslaat meer dan
80% van de totale kosten. De desbetreffende informatiestromen moeten de basis verschaffen voor het ramen van het
aantal verpleegdagen in de diverse inrichtingen als het produkt van gemiddeld aantal bedden en gemiddelde bezettingsgraad en van de gemiddelde verpleegkosten per dag.
De uitvoering van de Ziekenfondswet (ZFW) die de verplichte ziekenfondsverzekering en de ziekenfondsverzekering
voor bejaarden regelt, berust op informatiestromen uitgaande van de ziekenfondsen met gegevens voor de Ziekenfondsraad die de calculatiepremie berekent. Circa driekwart van de
kosten heeft betrekking op ziekenhuisverpleging, speciaESB 19-3-1980

listische en farmaceutische hulp. Naast de gemiddelde prijs
zijn het aantal verpleegdagen, het aantal verrichtingen en het
aantal afleveringen van belang.
Bij de ZW valt een andere methodiek te constateren als
bij de reeds genoemde wetten naar voren is gekomen. Het
blijkt namelijk dat de bedrijfsverenigingen niet alle dezelfde
methode volgen. Het Gemeenschappelijk Administratiekantoor stelt voor 15 bedrijfsverenigingen de premie voor het
komende jaar gelijk aan een schatting van het lastenpercentage over het lopende jaar. Andere bedrijfsverenigingen
schatten de toekomstige totale kosten en de toekomstige
premiegrondslag op basis van geconstateerde ontwikkelingen als een verhouding of afzonderlijk. Ook mengvormen
komen voor. Het voorspellen van volume-ontwikkelingen
ontbreekt. Voor meer inzicht in de bepalende factoren voor
de premie voor de Ziektewet zou het echter aanbeveling verdienen meer werk te maken van een analyse van volume(en ook prijs)ontwikkelingen. Het steeds stijgende ziekteverzuim vraagt erom. Bovendien wordt de consistentie in het
ramen van de premiegrondslagen erdoor bevorderd; men
denke in dit verband aan het effect dat een schatting van het
aantal uitkeringsgerechtigden ingevolge de Ziektewet heeft
op het schatten van de volumecomponent in de premiegrondslag van de WAO.
Een aparte plaats in de serie sociale-verzekeringswetten
wordt ingenomen door de Werkloosheidswet (WW), de Wet
Werkloosheidsvoörziening (WWV) en de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers (RWW). Bij de laatste twee regelingen komt geen premiecalculatie voor omdat de kosten ten
laste van het rijk komen. Bij de WW wel, maar volgens een
geheel andere methodiek dan de berekeningswijze die wordt
gevolgd voor de wetten die reeds ter sprake zijn gekomen.
De premies voor de WW worden berekend volgens een door
Witteveen en Tinbergen opgezette methode die momenteel
tot moeilijkheden leidt. Bij deze methode werd namelijk
impliciet uitgegaan van de veronderstelling, dat de gemiddelde werkloosheid gedurende de laatste tien jaren constant zou
blijven. In feite zijn er perioden geweest met stijgende werkloosheid, waardoor een te groot beroep op de reserves
moest worden gedaan. De mogelijkheden tot verbetering
van de momenteel gebruikte ramingsmethode worden bestudeerd. Het volume van de werkloosheidsuitkeringen is
nog moeilijk te ramen. Het begrip werkloze blijkt namelijk
niet duidelijk operationeel te kunnen worden gemaakt. Zo
heeft het voor de gewestelijke arbeidsbureaus een andere inhoud dan voor de uitvoeringsorganen van de sociale verzekeringen: de registraties van beide soorten instellingen zijn voor
verschillende doeleinden opgezet. Een betere afstemming van
deze registraties op elkaar moet als een belangrijke stap op de
weg naar een consistente raming worden gezien. Er wordt wel
gedacht aan een vast premiepercentage, waarbij de overheid
de niet te financieren lasten overneemt. In dit geval zullen
de daartoe benodigde bedragen ten behoeve van de rijksbegroting moeten worden geraamd.

Bundeling van reserves

Het zoeken naar “de mogelijkheid van de bundeling van de
bij de verschillende sociale-verzekeringsfondsen voorkomende “reserves” betreft een geheel andere problematiek dan het
verbeteren van “kwantitatieve en kwalitatieve informatiestromen”. Het bundelen van reserves vereist onderlinge consistentie in de wettelijke normen voor de reservevorming.
Daarvan is in de huidige praktijk geen sprake. Reservevorming geschiedt door de uitvoeringsorganen uit eigen middelen op basis van verschillende eigen beleidsnormen. Slechts
voor de Ziektewet en de Werkloosheidswet is een wettelijke
regeling van kracht.

2) SER, op. cit., blz. 37 e.v.
343

Ter vermijding van verwarrend spraakgebruik heeft de
Comed het begrip “reserve” vervangen door het begrip
“dekking”, omdat bij ondernemingen onder “reserve” iets
anders wordt verstaan dan bij de sociale verzekeringen.
Er zijn drie motieven onderkend om overschotten uit de
premieontvangsten te vormen. Ten eerste is gedacht aan
“egalisatie van een in de eerstkomende jaren te verwachten
stijging van de zuiver dekkende jaarpremies”. Ten tweede is
gewezen op het nodige overschot” waaruit latere tegenvallers
geheel of ten dele kunnen worden opgevangen”, dus een
zekere indekking tegen het risico van onvoorzienbare verliezen. Ten derde kunnen middelen worden aangewezen ter
financiering van voorzienbare tekorten in de liquiditeit. Volgens de Comed geven deze drie doeleinden aanleiding tot het
introduceren van de balansposten egalisatiedekking, risicodekking en financieringsdekking. Indien deze dekkingen te
zamen kleiner (groter) zijn dan het eigen vermogen, dat
wordt gedefinieerd als het verschil tussen de som van bezittingen en vorderingen en het totaal der schulden, is een dekkingsoverschot (-tekort) ontstaan. Het verdelen van het eigen
vermogen over genoemde dekkingen en het dekkingsoverschot is pas mogelijk zodra de dekkingsbehoeften volgens bepaalde normen (dekkingsnormen) zijn gekwantificeerd. Deze
kwantificering is tevens van belang voor het verhogen van de
lastendekkende premie ten behoeve van aanvullingen op
dekkingen.
Het aan de Comed voorgelegde pr061eem betreft de
kwestie of de dekkingsnorm, zodra de “reservevorming”
voor twee of meer wetten niet meer afzonderlijk maar gecombineerd plaatsvindt, zou kunnen worden verlaagd. Indien deze vraag positief zou kunnen worden beantwoord,
dan zou daarmee het bundelen van dekkingen zijn gemotiveerd. Of, en in hoeverre, de premiedruk zou kunnen worden verlaagd, hangt dus af van de dekkingsnorm die men
wenst te stellen. Derhalve is voor het oplossen van bovenbedoeld probleem een analyse nodig van genoemde dekkingsbehoeften.
De egalisatiedekking dient voor de gelijkstelling van de
feitelijke premie aan het gemiddelde van een (stijgende) zuiver dekkende premie over een periode van vijf jaren. De feitelijke premie wordt dan niet elk jaar, maar eens in de vijf
jaren bepaald. In de eerste helft van zo’n periode zullen er
overschotten zijn, die gecumuleerd de dekking ten behoeve
van de tekorten van de tweede helft van die vijfjarige periode
opleveren. In de praktijk is het egaliseren van premies in
het kader van het berekenen van premies niet beoefend en er
zijn ook geen normen voor te stellen. Bovendien kan de bedoelde dekking niet door bundeling worden verlaagd.
De risicodekking schept de mogelijkheid het risico van
tegenvallende resultaten te verminderen. Over het algemeen
is de noodzaak ertoe niet aanwezig, omdat het rijk zo nodig
bijspringt. Van een risicodekking op statistische grondslagen is geen sprake. Een dekkingsnorm is in dit geval eveneens niet te formuleren en aan bundeling valt dus niet te
denken. Het is niet uitgesloten, dat bij een versnelde
premiebepaling de afwijkingen tussen werkelijke en geraamde uitkomsten groter worden. Indien de kwaliteit van
de informatiestromen een onderscheid in systematische en
toevallige afwijkingen mogelijk maakt, zal een dekkingsnorm met betrekking tot de tweede categorie van afwijkingen kunnen worden geformuleerd: waarmee een stukje risicodekking in het bundelingsproces een rol zal kunnen spelen.
De financieringsdekking, ten slotte, is nodig om bij het
achterblijven van de ontvangsten over een jaar ten opzichte
van de uitgaven in dat jaar liquiditeitstekorten te voorkomen.
Daar hier sprake is van een weinig veranderlijk proces, zou
een dekkingsnorm kunnen worden opgesteld en zou het
mogelijk zijn de financieringsdekking te bundelen. Bestudering van de onderscheiden geldstromen is nodig om tot
een opstelling te kunnen komen van de normen voor de
financieringsdekking. Daarbij kan men gebruik maken van
z.g. vertragingspercentages.
Een in een bepaald jaar ontstaan bedrag op trans-

344

actiebasis behoeft nog niet in dat zelfde jaar te worden”
gerealiseerd. Er kan een zekere vertraging ontstaan waardoor i
het te vergelijken bedrag op kasbasis kleiner wordt. Drukt
men het verschil tussen beide bedragen in een percentage uit
van het eerstgenoemde bedrag, dan is daarmee voor het
desbetreffende geval het vertragingspercentage verkregen.
Als dit percentage bij de baten groter is dan bij de
lasten, dan zal een overbrugging van de achterstand
nodig zijn en doet zich de behoefte voor aan liquide
middelen. Het is van groot belang een uitvoerig overzicht van dergelijke vertragingspercentages samen te stellen.
Uit een onderzoek over 1975 blijken bij de AOW, de AWBZ
en de WAO liquiditeitstekorten en bij de AK W, de KWL en de
ZW liquiditeitsoverschotten te zijn opgetreden. Vertragingsverschillen ontstaan voornamelijk bij de premiebaten, de
voor rekening van het rijk komende baten en de uitkeringen.
Zij kunnen misschien enigszins worden verminderd door het
in de tijd verleggen van de relevante geldstromen; nader
onderzoek verdient hier aanbeveling.
Met betrekking tot de financieringsdekking kunnen twee
componenten worden onderscheiden. Voor een bepaald jaar
is zij namelijk gelijk aan een bedrag aan liquide middelen
dat nodig is om liquiditeitstekorten te voorkomen, vermeerderd met het verschil tussen de posten debiteuren en crediteuren op de balans ultimo het vorig jaar. Veelal zal een
belangrijk deel van de lasten moeten worden voorgefinancierd als gevolg van vertraging bij de ontvangst van’ de
premiebaten. Een instructief kengetal in dit verband is de z.g.
relatieve liquiditeitsbehoefte: het benodigde bedrag aan liquide middelen per ultimo van een bepaald jaar, uitgedrukt
in de dekkende premiebaten (verschil tussen de feitelijke
lasten en de niet-premie baten) van dat jaar. Onderzoek
heeft geleerd dat voor de verschillende wetten ter zake
van de relatieve liquiditeitsbehoefte nogal wat variatie
optreedt.
De Comed heeft voor de periode 1970-1977 omtrent
de financieringsdekking voor de verschillende wetten
een cijfermatig overzicht kunnen samenstellen en dit kunnen
vergelijken met een overeenkomstige opstelling van de
feitelijk gehanteerde normen. Deze normen liggen meestal
hoger dan de cijfers betreffende de financieringsdekking.
Voor alle bestudeerde fondsen te zamen beweegt dit laatste
cijfer zich op het niveau van ongeveer 13%. Als gevolg van’
stijgende rijksbijdragen en snellere inning van de premies
valt een duidelijke daling te constateren van de dekkingsbehoefte bij de AOW en de AKW. De negatieve normen bij de
AK W, de KWL en de ZFW wijzen erop, dat de vertraging bij
de lasten die bij de baten overtreft. Bij de AWBZ schommelt
de financieringsdekking enigszins,. terwijl bij de overige
volksverzekeringen een continu dalend verloop van die dekking waarneembaar is.
Het is duidelijk gebleken, dat geen sprake is van een
parallelle ontwikkeling van de financieringsdekking wat
betreft de verschillende wetten. Wel geeft analyse van het
beschikbare materiaal aan dat in het algemeen regelmatige
bijstelling van de normen noodzakelijk is. Dit impliceert continue verzameling, bewerking en analyse van de gegevens.
Als het materiaal omtrent het verloop van de financieringsdekking voor de sociale-verzekeringswetten- afzonderlijk
wordt geanalyseerd, blijkt geen aanleiding te bestaan voor
verrassende gevolgtrekkingen. Als zo’n analyse daarentegen voor de wetten gezamenlijk plaatsvindt, leidt genoemd
materiaal tot specifieke conclusies m.b.t. de vraag of, en
in hoeverre, de gezamenlijke financieringsdekking door bundeling vermindert. Daar van bundeling geen invloed kan
worden verwacht op het verschil tussen het voornamelijk
door premievorderingen gevormde debiteurenbedrag en het
grotendeels uit verschuldigde uitkeringen en kosten van
verstrekkingen bestaande crediteuren bedrag, impliceert de
beoogde vermindering van de gezamenlijke financieringsdekking een daling van de hoeveelheid benodigde liquide
middelen.

Uit de analyse is gebleken dat bundeling de dieptepunten in de tijd doet verschuiven en een vermindering
van de totale behoefte aan liquide middelen tot gevolg
zou hebben gehad, variërend tussen f. 300 mln. en f. 500 mln.
over de periode 1970-1975. Dit betekent dat aan geringe
verlaging van de norm voor de gezamenlijke financieringsdekking kan worden gedacht. Daarnaast h~eft de Comed
gewezen op de aanwezigheid van dekkingsoverschotten. In
dit verband is het van belang vast te stellen dat het effect
van de bundeling van financieringsdekkingen ook kan
worden bereikt door het versnellen van de betaling van
rijksbijdragen, waarvan de afdracht overigens aan de
vigerende behoefte aan liquide middelen kan worden
aangepast.
Ziektewet
De Ziektewet, die in de gegeven beschouwingen over het
bundelingseffect niet was betrokken, verdient wat die
problematiek betreft een afzonderlijke behandeling. Een
bijzonderheid is namelijk de verplichte reservevorming
(krachtens art. 63 ZW) met het oog op eventuele calamiteiten. Daarnaast wordt om de premie zoveel mogelijk op
hetzelfde niveau te handhaven een zogeheten nivelleringsreserve aanbevolen. Reservevorming wordt ten slotte nog
gewenst geacht “ter dekking van de afwikkelingskosten
voor het geval een bedrijfsvereniging in liquidatie zou
gaan”. Een hierop gerichte reserve alsmede de calamiteitenreserve lijken overbodig. Voor de verschillende bedrijfstakken loopt trouwens de behoefte aan risicodekking behoorlijk
uiteen, hetgeen impliceert dat daar geen basis voor bundeling
is te vinden. Het aanhouden van financieringsdekking wordt
door de Comed zinvol geacht. Deze dekking komt wel voor
bundeling in aanmerking. Hier ligt een veld van onderzoek
dat door de commissie niet is betreden. Kwantificering van de
desbetreffende liquiditeitsbehoeften wordt wel aanbevolen.

Werkloosheidswet
Ook de dekking bij de Werkloosheidswet, evenals die bij de
Ziektewet, past niet in hetzelfde kader als de hiervoor
genoemde wetten. De WW-premie wordt niet volgens een
omslagstelsel, maar in samenhang met een wettelijk

voorgeschreven dekking vastgesteld, die .overigens momenteel ter discussie staat. Het vaststellen van normen voor
de financieringsdekking is bij de WW ondoenlijk; de cijfers
omtrent de liquide middelen blijken namelijk grote variaties
te vertonen. Voorts is sinds 1976 de premie wegens een
aanwezige omvangrijke dekking beneden het voor de lasten
aan te wijzen dekkingsniveau vastgesteld, ook omdat op een
rijksbijdrage kan worden gerekend. Voor de wachtgeldfondsen gelden soortgelijke bezwaren.

Organisatorische consequenties
Het bereiken van de beoogde consistentie van de premiecalculaties, de vereiste continuïteit in de informatie en de
vervroeging van de premievaststelling wordt gediend door de
centralisering van de calculatiefunctie. Bedoelde consistentie
kan in het gedrang komen als verschillende instanties een
zelfde grootheid schatten of een door het Centraal Planbureau verstrekte schatting omtrent de toekomstige ontwikkeling van premiegrondslagen en loonindex verschillend
waarderen.
Het is op grond van het bovenstaande duidelijk dat het
CPB een wettelijk omschreven taak moet krijgen in dit
verband; uiteraard dient het bureau te worden toegerust
om deze taak naar behoren te kunnen vervullen. Daarnaast
zouden de overige volumeschattingen, die anders onderling
inconsistenties zouden kunnen vertonen, beter gecentraliseerd kunnen geschieden. Een dergelijke gang van zaken
vereenvoudigt de structuur van de op de calculatiefunctie(s) gerichte informatiestromen. De Comed spreekt
van een centraal adres. De betekenis hiervan kan worden
versterkt door de informatie met betrekking tot de te
verwachten liquiditeitsposities ook aan dat centrale adres
te richten. Centrale bewerking van liquiditeitsgegevens ten
behoeve van de berekening van de dekkingsnormen heeft
soortgelijke voordelen als de centralisatie van de activiteiten die uit de calculatiefunctie voortvloeien. Met de genoemde centralisaties wordt een goed uitgangspunt verkregen voor het creëren van de meest efficiënte vorm van
bundeling van de liquide middelen van de verschillende
sociale-verzekeringsfondsen.
P. E. Venekamp

Auteur