Ga direct naar de content

De levensloper wordt ingerold

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 23 2002

De levensloper wordt ingerold
Aute ur(s ):
Reitsema, A
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4372, pagina 593, 23 augustus 2002 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Dezer weken wordt in de krant en via een emailactie van de fnv een bescheiden debat gevoerd over het kabinetsvoornemen een
‘levensloopfaciliteit’ te creëren (en andere fiscale facilteiten af te schaffen). Voor die faciliteit wil het kabinet tot 2006 twee- tot
vierhonderd miljoen euro reserveren. Dit moet het makkelijker maken verlof te sparen dat gedurende de arbeidsloopbaan flexibel kan
worden ingezet.
Met die idee is natuurlijk op zich niets mis. Hij volgt op de erkenning van een steeds manifestere behoefte om werken en zorgen te
combineren, en de daaruit volgende noodzaak na te denken over de financiering van dergelijke behoeften. Financiering volgens het
principe van de volksverzekeringen, op omslagbasis, ligt voor zulke regelingen minder voor de hand omdat het hier vaak niet gaat om
onverzekerbare risico’s. Het is dan zaak regelingen te ontwerpen waarin individuen zelf voor hun eigen leer-, vrijaf- of zorgverlof
kunnen sparen.
Voor wie het zo interpreteert is het levensloopsparen niet nieuw. Onder Paars bestonden al diverse mogelijkheden om zelf te sparen voor
verlof. Zo werd de mogelijkheid om vakantiedagen te sparen verruimd, kon de spaarloonregeling worden benut voor verlof ten behoeve
van zorg of opleiding en bestond er een regeling voor verlofsparen waarbij men jaarlijks tien procent van het loon kon sparen of verlof
kon sparen met een maximum van een jaarsalaris of een jaar verlof. Dit werd fiscaal gefaciliteerd via de zogenaamde omkeerregel, waarbij
pas belasting wordt betaald als men het verlof opneemt, terwijl bovendien over het bedrag aan uitgestelde belastingheffing rente
genoten wordt.
De grote vraag is of de levensloopfaciliteit nodig was en vooral of die een verbetering vormt. Uit een rapport van het ministerie van szw
blijkt dat de bestaande regelingen of de benutting ervan voor verlof nog weinig bekendheid genieten, meestal doordat ze vaak van
recente datum zijn, en dat ze als complex worden ervaren 1. Bovendien bestaat er vaak onduidelijkheid over de
verantwoordelijkheidsverdeling (tussen werkgevers en werknemers en het collectief) voor de financiering van verlof. Er is dus wel
behoefte aan transparantie en afstemming tussen de regelingen. Maar welke vorm kies je en hoeveel faciliteer je? Individuele
verlofspaarrekeningen zijn een optie, maar hebben volgens het rapport als bezwaar dat werknemers in het begin van hun loopbaan nog
weinig mogelijkheden hebben om te sparen, zodat zij mogelijk onvoldoende verlof hebben opgebouwd wanneer zij bijvoorbeeld tijdelijk
minder willen werken om voor hun kinderen te zorgen. Om dat te ondervangen zijn recent voorstellen voor kredietfaciliteiten gedaan.
Deze hanteren de reeds opgebouwde pensioenrechten als indicatie voor de terugbetaalcapaciteit. Het pensioenvermogen zelf wordt niet
aangesproken. In het begin van een carrière is het opgebouwde pensioenvermogen echter evenmin groot, zodat de kredietfaciliteit
beperkt is. Een alternatief is om aanspraken op aanvullend pensioen rechtstreeks in te zetten voor verlof. Ook kan worden gedacht aan
modellen waarbij men van de overheid leent en de schuld later terugbetaalt, of aan zogenaamde ‘capuccinomodellen’ waarbij men een
collectieve bodem legt, deze aanvult via bedrijfsverlofspaarregelingen en tenslotte in een ‘derde pijler’ individuele besparingen inbrengt.
Wat levert al deze wijsheid ons nu op voor het concept van de levensloopfaciliteit? Vooral een vraag omtrent de geloofwaardigheid.
Faciliteert de regeling werkelijk? Met de afschaffing van het spaarloon valt een middel weg om verlof te sparen. Daarnaast worden de
fiscale subsidies voor verlof afgeschaft. De levensloopfaciliteit compenseert dit onvoldoende: tezamen wordt 950 miljoen euro aan fiscale
facilteiten geschrapt, waar slechts twee tot vierhonderd miljoen voor in ruil komt 2. Ook de vorm van de regeling wordt belangrijk. De
fiscaal gefaciliteerde rechtenopbouw voor het pensioen wordt beperkt van maximaal twee tot 1,75 procent per jaar. Het wordt dus
duurder om evenveel aanvullend pensioen als vroeger op te bouwen. Zou men een kredietfaciliteit op dit pensioen willen baseren, dan
zal het krediet lager uitvallen. Het inruilen van opgebouwde pensioenrechten voor verlof wordt er eveneens door bemoeilijkt. Voor deze
laatste vorm geldt bovendien dat de inruil een zeer fors pensioengat creëert. Voor een jaartje verlof is, alleen al netto, toch gauw zo’n
40.000 euro nodig. Als je die hap uit je pensioen neemt, vergt het járen sparen voordat de pensioenopbouw weer op een acceptabel
niveau is teruggebracht. Zonder dat een via ‘cappucinofinanciering’ een collectieve bodem in je verlofbudget wordt gelegd, wordt
doorwerken na je 65ste bittere noodzaak, en vormt dat niet, zoals het kabinet eufemistisch stelt, een verruiming van mogelijkheden. De
kans dat de levensloopfaciliteit dan een succes wordt is klein, de effecten verraderlijk. Rationele individuen zullen de kosten te hoog
vinden of te weinig krediet kunnen krijgen. Voor minder rationele individuen moet mogelijk achteraf met collectieve middelen het
pensioengat worden gerepareerd omdat aan men aan het eind van de rit niet meer in staat blijkt de extra benodigde jaren te werken.
Met het beperkte budget en de gebrekkige uitwerking van de levensloopfaciliteit maakt het kabinet niet aannemelijk dat zij het
levensloopsparen werkelijk een collectief belang acht. Wie zijn levensloop flexibel wil inrichten, krijgt het harder te verduren

1 Ministerie van SZW, Verkenning levensloop, Den Haag, 2002.
2 Zie www.regering.nl/regeringsbeleid

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur